Bayar gemaakt en het prachtige houtwerk door dienzelfden kunstenaar, in overleg met Bonnet; de gezamenlijke kosten van het gebouw beliepen circa 115000 florijnen.
De wanden van de groote leeszaal, ook boven gelegen, waren als 't ware behangen met portretten van professoren der oude en nieuwe hoogeschool en rond in de zaal bevonden zich de borstbeelden, meestendeels uit marmersteen, op voetstukken geplaatst, van beroemde personen en door bekende kunstenaars gebeiteld. Alle geschiedkundige gedenkstukken der eerbiedwaardige Alma Mater waren er als in een museum verzameld en werden met de grootste pieteit door de jongere geslachten bezocht en bewonderd.
De groote promotiezaal, waar alle academische plechtigheden plaats vonden, was ook nevens de leeszaal gelegen. De verwoeste bibliotheek telde ongeveer 180000 boekdeelen en een groot aantal zeldzame en belangrijke handschriften. Het oudste gedeelte der bibliotheek, hoofdzakelijk afkomstig uit collegia en kloosters, was zeer rijk aan incunabelen, wellicht een der schoonste verzamelingen van de heele wereld.’
Dat alles is onherroepelijk vernietigd. En met de stad zelve is het evenzoo; ‘overdrijving!’ heeft men geroepen, en het aangehaalde bericht constateert dat er slechts een zesde deel van de stad vernield is. Maar wat we met onze oogen zien, is zoo vreeselijk, dat geene overdrijving het erger kan maken. De oude Nederlandsche stad, het rijke historische Leuven is weg, onherstelbaar vernield.
Vruchteloos vraagt men zich af: waartoe dat alles? Afweer? Bestraffing?
Wat kan verwoesting van kerken en bibliotheken te maken hebben met bestraffing van persoonlijke daden? Monumenten van wetenschap en kunst zijn geen persoonlijk eigendom; zij behooren aan de geheele beschaafde wereld.
Een oorlog brengt nu eenmaal gruwelen mee.
Maar, laat men de gedachte gaan over de moderne oorlogen, dan vindt men van zoo iets toch niet gauw een voorbeeld. In 1871 was het eerst na den oorlog de uitbarsting van de commune, die de monumenten verwoestte; de daders waren geen gedisciplineerde troepen, maar een ontoerekenbaar gepeupel. In de vreeselijke Napoleontische oorlogen, die niet veel ontzagen, kwam zoo iets niet voor! Men vindt, teruggaande, zulk eene verwoesting eerst in den tijd van Lodewijk XIV in de Palts. Het vernielde Heidelberger slot is er nog de sprekende getuige van. De dom van Worms, die tot in onzen tijd