Het Boek. Jaargang 3
(1914)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Hoe de Utrechtsche Akademie-boekerij in de St. Janskerk gehuisvest was.Over de inrichting der Utrechtsche akademieboekerij in het koor der St. Janskerk, waar ze van 1584 tot 1821 gehuisvest was, is betrekkelijk weinig bekend. Evenmin kunnen we ons door eenige afbeelding eene juiste voorstelling van den toestand vormen. De voornaamste bijzonderheden zijn reeds door den heer J.F. v. Someren in zijn bekend werk over de Utrechtsche universiteitsbliotheekGa naar voetnoot1) vermeld, waarvan hier natuurlijk dankbaar gebruik is gemaakt. Zijne gegevens zijn grootendeels aan archivalia ontleend, waarom ik getracht heb deze uit reisbeschrijvingen aan te vullen. Groot is de oogst niet geweest, want van de meer dan 150 reisverhalen, waarin Utrecht wordt beschreven, vermelden slechts weinige de in hetkerkekoor verscholen stadsboekerij. Een treffend bewijs aldus voor de verklaring van curatoren in hun verslag van 1816, dat de bergplaats ‘meer door de koude afschrikte dan hare schatten de minnaars der wetenschappen aanlokten.’ Toch vermelden enkele bezoekers nog wel een en ander in hunne journalen, dat waard is hier naar voren te worden gebracht. De niet aan reisverhalen ontleende gegevens verkreeg ik uit devele aanteekeningen van collega G.A. Evers, die ze mij gaarne ten gebruike afstond. Tot in de 16de eeuw ontbreekt elke bijzonderheid overde inrichting, alleen weten we met zekerheid, dat de kloosters en conventen, uit welker verzamelingen de bibliotheek werd gevormd, ook hunne ‘pulpitra’ hebben ingeleverd. Uit de vroedschapsresolutie van 24 Januari 1603 blijkt verder, dat, toen het belangrijke legaat van Mr. Everaert van de Pol den boekenvoorraad kwam vermeerderen, ‘daertoe eenige vuere casten ten minsten costen’ werden vervaardigd. Den | |
[pagina 150]
| |
24sten October van 't zelfde jaar werd besloten ‘te doen maecken een tafel rontsomme met schabellen tot gerijff van een yder, die totte voorsz. bibliotheque acces soude moegen begeren, om bequamelijk deselve boucken te moegen visiteeren, als mede eenige vuere richgels tot verblyff ende opstellinge der boucken bij de Moenincken van Ste Hieronimus achtergelaten.’ Toen in 't voorjaar van 1605 de te Keulen achtergebleven boeken van 't legaat van Huybert Edmond van Buchell na herhaalde opvrage eindelijk te Utrecht waren aangebracht, besloot de vroedschap ‘noch een vuere caste op 't Choor’ te laten maken. In 1640, toen eene nieuwe instructie voor het gebruik der boekerij werd vastgesteld, werd overeengekomen ‘omme de tafel ende heck... te doen maecken nae behoren.’ De inrichting schijnt voor den tijd vrij goed geweest te zijn, want de zeer bereisde Von UffenbachGa naar voetnoot1), die Utrecht in 1711 bezocht en overigens weinig lof over het beheer verkondigde, zegt, dat ‘der Saal oder Capelle, worinnen diese Bibliotheek stehet, dazu gar bequem ist.’ Ze was echter niet met den tijd meegegaan, want honderd jaren later schreef HauptGa naar voetnoot2), dat ‘das Lokal nicht sehr zweckmässig ist.’ En in 1759 had FerrnerGa naar voetnoot3) reeds bevonden, dat ze er ‘erbarmelijk’ uitzag in het kleine koor, dat ‘tegen de 40 el lang en 20 el breed was.’ DuchesneGa naar voetnoot4), die in 1812 te Utrecht vertoefde schreef, dat ‘la bibliothèque de la ville... avait l'apparence misérable du magasin d'un bouquiniste.’. Ter versiering van het lokaal dienden eenige geschilderde portretten, waarvan dat van den reeds genoemden Van Buchell, tegelijk met zijne bibliotheek in 1599 verkregen en sedert ‘boven den ingang deezer Boekzaale’ hangendeGa naar voetnoot5), en dat van professor Barkhusen, in Februari 1724 met zijne boekverzameling gelegateerd. In 1745 schonk de rijke ‘zijdereeder’ David van Mollem vier door Jacob van Crescaut goed geboetseerde borstbeelden van hoogleeraren, voorstellende A. Drakenborch, D. Mill, P. van Musschenbroek en E. Otto. Deze en eenige andere toen reeds aanwezige ‘afbeeldzels van vermaar- | |
[pagina 151]
| |
de mannen’Ga naar voetnoot1) versieren nog het tegenwoordige bibliotheekgebouw. De toegang tot het kerkekoor was voor het publiek door een poort aan de noordzijde, maar in 1640 werd ook een poortje aan de oostzijde, ‘achter 't koor van de kerck’ gemaakt, waardoor volgens EngelenGa naar voetnoot2) alleen de bibliothecaris binnentrad. 't Is steeds het streven der stedelijke regeering geweest eene boekerij te verkrijgen ‘daer een yegelick toeganck ende acces gegost sal werden,’ welke verplichting bovendien bij het aanvaarden der legaten van Van Buchell en Van de Poll was gesteld. Volgens de eerste instructie (1603) moest de koster der kerk driemaal 's weeks aanwezig zijn ‘um te verwachten ende waer te nemen, alle den geenen, die eenich acces totte voorsz. biblioteque soude moegen begeeren.’ Voorts had hij zorg te dragen ‘datter by nymanden geene boucken van de voorsz. biblioteque en worden verdragen ofte utgehaelt, ten waere bij speciale last ende schriftelicke commissie ende consent van myn E. Heeren van den Rade deser Stadt.’Ga naar voetnoot3) Een jaar later vond het gemeentebestuur goed ‘te doen affigeren een biljet aen de deure van 't Choor in St. Janskerke... daerbij een yder geordonneert woert, die enich acces totte voorsz. biblioteque sall begeren, allvorens met stipulatie aen handen van Helias van Lambalch als opsichter derselver Biblioteque, by eere ende vromicheyt in plaetschen van eede, te beloven, deselve nyet te sullen beschaedigen, off daer van ytwes te ondragen op arbitrale correctie tot discretie van den gerechte.’ Mocht evenwel ‘ymant sich verstoute, boven sijn solemnele beloften sulcx te doen, die sall nijet alleen voor infaem en inhabil geacht ende gehouden, maer daer over swaerlichen gecorrigeert werden tot discretie van den Gerechte. Ende om te beter tot kennisse van dijen te geraecken, so autoriseert en belast de Raat, voorts, den voorn. Opsichter de deure vant Choor geslooten te houden soe lange de communicanten daer binnen sijn ende op heur vertrek henluijden weder uyt te laten, ende daer hij eenichsins mochte aen twijfelen, te besoucken ende t'ondertasten sonder contradictie off hem daer eenich ongemach aan te doen op arbitrale correctie.’ Volgens het reglement van 1640 mocht de custos toen nog ‘alleenlich bekende geleerde off gequalificeerde personen’ toegang ver- | |
[pagina 152]
| |
leenen ‘ende acces weygerende de geene die jong van jaren ofte hem onbekent syn; ten waere die met de handt van den Bibliothecaris deden blijcken van sijn consent.’ Eerst den 6den Juli 1601, dat is dus bijna twintig jaren na de samenbrenging der kloosterboekerijen, waren ‘geordonneerd Werckhooven ende Canther Schepenen omme inventaris te doen maecken van de boecken.’ De verder inkomende boeken werden geregeld ‘ten register ende int Catalogum gebracht.’ Zes jaren later (14 Sept. 1607) vermelden de vroedschapsnotulen ‘dat men tot gerieff van een yder des noode hebbende, soude willen doen maecken een Catalogum... ende deselve te doen drucken,’ welken arbeid aan de predikanten Henricus Caesarius en Everhardus Botius, die zich belangeloos hadden aangeboden, werd opgedragen. Deze boekenlijst kwam het volgend jaar in 4o formaat bij den Utrechtschen drukker Salomon van Roy van de pers.Ga naar voetnoot1) Later zijn natuurlijk vrij geregeld nieuwe catalogi uitgegeven.Ga naar voetnoot2) De inleiding van den catalogus 1608 leert ons, dat de bezoekers de verlangde boeken zelve uit de kasten mochten nemen en weer opbergen, maar in 1640 had de ervaring geleerd, dat hierdoor te veel vrijheid aan het publiek werd gegeven, Toen moesten ‘de geenen die tot het gebruijck geadmitteerd sijn, op een cedulle met haer naem onderteekent stellen de numeros, waermede sodaene boecken als sy sullen vereisschen op de Catalogus getekent staen. Naer ontfangh van welck billet den Custos tselve sal liacheren ende de geannoteerde boecken overleveren. Met welcke boecken die geene die deselve gebruijeken sich sullen onthouden aan de groote taefifel.’ Tot de boekenkasten, die nu dooreen hek waren afgesloten, mocht niemand meer worden toegelaten dan met schriftelijke machtiging van den bibliothecaris. Als zoodanig was de schepen Dr. Cornelis Booth in hetzelfde jaar door de vroedschap benoemd. Van de opstelling der boeken spraken alleen Von UffenbachGa naar voetnoot3) en DuchesneGa naar voetnoot4). De eerste zei, zooals de verschillende catalogi trouwens aanwijzen, dat ‘von jeder Disciplin die Bücher in Folio, dann in quart und so weiter gesetzt waren.’ En vervolgt deze ‘dieses dienet nur zur Prahlerei, um zu zeigen, wie viel Folianten man habe, da es her- | |
[pagina 153]
| |
gegen im Nachschlagen sehr beschwerlich ist. Man hätte doch in der Vorrede [von dem Catalogus], oder am Ende die Volumina von jedem Format specificiren können.’ De tweede vulde dit aan door te zeggen: ‘la plupart des volumes sont placés la tranche par-devant, afin de dissimuler les nombreuses déchirures et les lambeaux qui déparent les dos de ces livres.’ De boeken stonden ‘slechts zóó hoog aan de wanden, dat zij alle ter hand kunnen worden genomen door iemand, die op den grond staat.’Ga naar voetnoot1) Veranderingen van ingrijpenden aard zijn nooit aangebracht, worden althans nergens vermeld. Ware dit wel het geval geweest, dan zouden de vroedschapsresoluties toch zeker de besluiten hebben vermeld, waarbij tot wijzigingen werd besloten en de bedragen genoemd, die hiertoe noodzakelijk waren. Toen de stadsakademie in 1815 tot rijks hoogeschool werd verheven, was het dan ook in de eerste plaats noodig de bibliotheek in geschikter lokaal over te brengen, zooals in 1821 is geschied. Een groot voordeel was het intusschen, dat de kapittelkamer van St. Jan voorloopig (1816-1821) tot leeszaal werd ingericht en de gebruikers althans van een vertrek met eenig comfort konden gebruik maken en 's winters in een verwarmd lokaal de studieboeken konden raadplegen.
W. Bongertman. |
|