Het Boek. Jaargang 3
(1914)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
Afbeeldingen van orgels in het Utrechtsche psalterium.Dies ist der Hauptfehler aller neueren Arbeiten auf dem Gebiete der Instrumentenkunde des Mittelalters: sie bringen kein neues Material.... De Bibliotheek der Rijks Universiteit te Utrecht kan zich in het benijdenswaardige bezit verheugen van een kostbaar en kostelijk handschrift, dat in den CatalogusGa naar voetnoot1) van P.A. Tiele onder nommer 32 nader aangeduid wordt als ‘Psalterium latinum e versione S. Hieronymi’. Over den juisten tijd waarin dit manuskript is ontstaan heeft men reeds heel veel beweerd en na ernstige onderzoekingen en vergelijkingen kwam men vrij algemeen tot de nogal voorzichtige uitspraak, dat het Utrecht Psalter, zooals het in de wandeling heet, niet vroeger dan 600 en niet later dan 900 vervaardigd kan zijn. Paul Durrieu (L'origine du manuscrit célèbre dit le psautier d' Utrecht. Mélanges Julien Havet, Paris 1895) was minder voorzichtig en is verder gegaan. Hij stelde vast dat het handschrift ten tijde van den Reimschen bisschop Ebo, dus ongeveer tusschen 816 en 835, moet zijn geschreven, welke meening vijf jaar later bevestigd is door J.J. Tikkanen. (Die Psalterillustration im Mittelalter, Leipzig 1900). Bij die vergelijkende studies hebben de geleerde heeren uitgemaakt dat het Utrechtsche manuskript tot model gediend heeft voor meerdere andere handschriften, met name het Edwin Psalter in Trinity College te Cambridge, het Harley Psalter in het Britsch Museum te Londen, en een Psautier in de Bibliothèque Nationale te Parijs, en dat deze handschriften zoo niet gecopiëerd, dan toch onder den onmiddellijken invloed van het Utrecht Psalter ontstaan, | |
[pagina 142]
| |
geschreven en verlucht zijn. Een samenvatting van de geschiedenis en rijke litteratuur over dit befaamde handschrift vindt men, behalve bij Tikkanen, in: J.F. van Someren, De Utrechtsche Universiteitsbibliotheek, haar geschiedenis en kunstschatten vóór 1880. Utrecht 1909 blz. 39-42. Eéne navolging, hoogstwaarschijnlijk de eerste, hebben we nu bizonder op het oog, namelijk het Edwin Psalter te Cambridge, waarin bij Psalm 150 eene afbeelding voorkomt van een orgel (organum hydraulicum) van zooveel beteekenis dat De Coussemaker deze in zijn ‘Essai sur les instruments de musique au moyen age’ (Annales archéologiques dirig. par Didron ainé IV. 1846 pag. 31) reproduceerde, met de opmerking dat dit ‘curieux monument’ het eenigste en oudste is dat hij kent. Na De Coussemaker in 1846, en blijkbaar allen op diens voorbeeld hebben Thom. Wright, A history of domestic manners and sentiments in England during the Middle Ages London 1862 p. 109; Edw. L. Cutts, Scenes and characters of the Middle Ages London 1872 p. 273; Paul Lacroix, Les arts au moyen age et à l'époque de la renaissance 4e éd. Paris 1873 p. 210; F.J. Fétis, Histoire générale de la musique Paris 1874 tom. IV p. 425; E.J. Hopkins and E.F. Rimboult, The organ, its history and construction, 3d ed. London 1877; J. Rambosson, Les harmonies du son et l'histoire des instruments de musique Paris 1878 p. 445; Heinr. Otte, Handbuch der Kirchlichen Kunst-Archäologie des deutschen Mittelalters, 5e Aufl. 1883 I S. 324; Otto Wangemann, Die Orgel, ihre Geschichte und ihr Bau, 3e Aufl. Leipzig 1887; Cl. Loret, Recherches sur l'orgue hydraulique in de Revue archéologique 3e Serie tom. XV, 1890 p. 101, en wellicht nog meer anderen deze zelfde afbeelding gegeven. Van bovengenoemde auteurs is echter alleen Otte zoo eerlijk mede te deelen, dat hij de afbeelding aan De Coussemaker ontleend heeft. De steendruk door Van der Kellen geteekend, met onderschrift ‘Kerk-Orgel XIIe eeuw’ in W.J. Hofdijk, Ons voorgeslacht Haarlem 1861, III t/o blz. 170 kunnen we, als pure fantasie, buiten beschouwing laten. Wanneer we nu evenwel van Birch, Bond, Durrieu, Tikkanen en andere gezaghebbende schrijvers vernemen dat het Edwin Psalter een copie is van, of althans ontleend aan het Utrecht Psalter, dan blijkt duidelijk dat De Coussemaker en diens navolgers toch niet de oorspronkelijke bron geraadpleegd, dus de begeleidende illustraties niet gekend hebben. En - wat gewichtiger is en waar | |
[pagina *9]
| |
Orgelafbeeldingen in het Utrechtsche Psalterium, fol. 40a, Psalm 70; fol. 83a, Psalm 149; fol. 91b, Apocr. Psalm.
| |
[pagina 143]
| |
het hier trouwens om gaat -, dat derhalve de illustratie bij Psalm 150 in het Utrecht Psalter de oorspronkelijke afbeelding is van een voorstelling, die zij allen belangwekkend genoeg vonden om ze te reproduceeren. Het is dan ook onverklaarbaar dat Will. Smith and Sam. Cheetham, die èn de afbeelding uit het Utrecht Psalter èn die uit het Edwin Psalter gekend hebben, ze zonder eenige opmerking beide overnemen in hunne Dictionary of Christian antiquities London 1880, II, pag. 1525, al zijn deze houtsneden ook met eenige detailverschillen. De blijdschap over het hervinden van dit origineel wordt destemeer gerechtvaardigd, wanneer we nu bemerken, dat dit niet de eenige orgel-afbeelding is die in 't Utrechtsche Psalterium voorkomt. Behalve een soortgelijk instrument bij den apokriefen Psalm van David, den psalm waarin David de overwinning op Goliath bezingt, (fol. 91 v.) vinden we in de illustratie van Psalm 71 een voorstelling, die naar onze bescheiden meening de eerste afbeelding van het oudste en meest primitieve orgel moet zijn, die in eenig handschrift voorkomt. En, bij ons weten, nog nimmer gereproduceerd is. Bij het eerste bezien zou men het al 'n zeer zonderlinge, en gebrekkige voorstelling van een water-orgel noemen, temeer omdat de tekst hier de illustratie niet al te duidelijk onderschrijftGa naar voetnoot1), wat bij de beide andere voorstellingen wèl het geval is. Maar wanneer we nu de drie afbeeldingen met elkaar vergelijken, dan zien we dat er toch heel veel overeenkomstigs is in den grondvorm. De indruk is evenwel dat de voorstellingen bij Ps. 150 en den apokriefen psalm duidelijker en vollediger zijn dan die bij Ps. 71. Wellicht is de teekening van de laatste van een andere hand dan van de beide eerste, wat trouwens steunt op de meening van Tikkanen, die beweert dat meerdere schrijvers onder ééne hoofdleiding aan het psalterium gewerkt hebben. Maar onderling verband hebben zij zeker wegens hetgeen zij hebben willen uitbeelden. Het geheel is natuurlijk, evenals de afbeeldingen van andere muziekinstrumenten die in het Utrechtsche Psalterium op verscheidene plaatsen voorkomen, uiterst eenvoudig van voorstelling, maar zal toch wel overeenkomen met de instrumenten die, in den tijd waarin het handschrift vervaardigd is, werkelijk in gebruik waren. | |
[pagina 144]
| |
Het is alweer Tikkanen die zegt ‘Es ist übrigens theilweise sicher, theilweise jedenfalls wahrscheinlich dass auch sonst allerlei im Utrecht-Psalter dargestelltes Geräth, wie... Musikinstrumente... den damals wirklich angewendeten entsprechen.... (S. 204). Men kan dus veilig aannemen, dat dit vrijwel de beste afbeeldingen zijn die van een organum hydraulicum gemaakt konden worden. En bovendien in teekening of handschrift voorkomen. Vóór dien vindt men ook wel waterorgels afgebeeld, maar uitsluitend in steen of metaal. H. Degering, Die Orgel, ihre Erfindung und ihre Geschichte bis zur Karolingerzeit, Münster 1905, noemt niet minder dan 18 monumenten, tegels, munten en contorniaten. De meest bekende daarvan zijn de terra-cotta reliefs uit Karthago, Tarsos en Rome, het relief voorkomende op de Theodosiusobelisk van Keizer Theodosius in Konstantinopel en de tegel uit de mozaiekvloer, opgegraven in de romeinsche villa te Nennig aan den Rijn. Het is hier de bedoeling niet een technische beschrijving van een waterorgel te geven. In dit verband kan er alleen op gewezen worden dat in een organum hydraulicum het water uitsluitend diende om van het eene vat (cylinder) in het andere vat gepompt te worden, waardoor bij elken pompslag een zekere hoeveelheid samengeperste wind ontstond, die het aanspreken (aan- of inblazen) der pijpen mogelijk maakte. Een voortreffelijke en uitvoerige beschrijving met reconstructies geeft bijv. Cl. Loret in de Revue archéologique 3e Serie tom. XV (1890) pag. 76. Dat het Utrechtsche Psalterium van groot belang was voor de beschavingsgeschiedenis, voor de kunsthistorie, voor de studie der palaeografie en voor de geschiedenis van het kostuum, is elders en vaak genoeg bewezen. Het was mij daarom buitengewoon aangenaam in dit opstel een bescheiden bijdrage te kunnen leveren tot de algemeene muziekgeschiedenis, en op de bizondere waarde te wijzen die het handschrift bezit voor de geschiedenis der muziekinstrumenten, met zijne éérste en oudste orgel-afbeeldingen.
A. Brom Jr. |
|