| |
Uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken.
Amsterdam. - Universiteitsbibliotheek. - Verslag over het jaar 1912.
Over de twee buitengewone aanwinsten van 1912, het legaat-Sillem en de schenking-Quack, is hier vroeger (1270 en II 44) het noodige meegedeeld. Ook overigens was, dank zij de ruimere middelen van aankoop, de aangroei van de bibliotheek bijzonder belangrijk. Meer dan in de laatste jaren kon rekening gehouden worden met geuite wenschen van vakmannen tot aankoop van standaardwerken. Dit houdt verband met de nieuwe regeling waarvan in den aanhef van het vorige verslag sprake was, en die eerst in het najaar van 1912 feitelijk tot uitvoering kon komen.
Den 1en October trad als nieuwe (tweede) adjunct-bibliothecaris in functie Dr. F.C. Wieder, die door eene langjarige werkzaamheid in het antiquariaat Frederik Muller & Co. voor deze nieuwe betrekking eene buitengewoon goede voorschool had gehad, en door hem is terstond een begin gemaakt met het opzetten van de reeds lang beraamde boekhouding van de boekenaanschaffing naar verschillende vakken van wetenschap, waardoor geregeld de vertegenwoordigers van de faculteiten en van de Kamer van koophandel kunnen geraadpleegd worden over hetgeen voor elke groep van vakken het meest noodig wordt geacht. Zoo werden o.a. op het gebied der staats- en rechtswetenschappen aangeschaft nieuwe uitgaven van de beide groote woordenboeken over staatswetenschappen en de Enzyclopädie der Rechtswissenschaft van Holtzendorf, voor de geneeskunde de nieuwe uitgaaf van Eulenberg's Real-Encyclopädie, voor natuurkunde de Index of spectra, voor godgeleerdheid Harnack's Lehrbuch in den nieuwsten druk, voor de handelswetenschappen de Probleme der Weltwirthschaft, voor de classieke studiën de groote verzamelingen van Grieksche inscripties die steeds nog ontbraken, voor nieuwe letteren de Atlas linguistique de la France en de groote Weimar'sche uitgaaf van Goethe's werken.
Hiermee zijn slechts eenige van de allervoornaamste aanwinsten genoemd, het is hier niet de plaats om de lijst nog meer uit te breiden, en nog veel minder om een dergelijke lijst te geven van hoofdwerken op allerlei gebied die we nog niet hebben, maar die we toch binnen niet te langen tijd hopen te kunnen koopen. Deze laatste opgaaf zou een groot aantal titels brengen op 't gebied van rechten en letteren; hier geldt het niet alleen in te halen wat vroeger wegens te geringe middelen moest worden uitgesteld, maar ook, te voorzien in de nieuwe behoeften, ontstaan door de jongste uitbreiding van de Amsterdamsche universiteit. De professoraten in nieuwe talen en in Zuid-Afrikaansch recht hebben dringend behoef te doen ontstaan aan een aantal standaardwerken die vroeger niet zoo bepaald noodig mochten heeten, en de daaraan verbonden kosten zijn veel te zwaar zelfs voor het niet onbelangrijk verhoogde budget. Buitengewone middelen zullen dus hiervoor moeten worden verstrekt.
Ook in 1912 werd eenmaal een koop uit buitengewone middelen bekostigd. De veiling van de boekerij van wijlen Prof. Place bracht een zoo gunstige gelegenheid voor aankoop van physiologische tijdschriften
| |
| |
dat het wel heel onverstandig zou zijn geweest die te laten voorbijgaan. Gelukkig kon uit het restant van het fonds-Willeumier, voor meer dan dertig jaren voor dergelijke gevallen geschonken, nog ruim 1200 gulden voor dezen aankoop door Curatoren beschikbaar gesteld worden. Deze aanwinst kwam juist op het rechte tijdstip, daar als onderdeel van de nieuwe inrichting van het physiologische laboratorium, in die instelling eene goed voorziene vakbibliotheek is bijeengebracht, die tot dusver hier niet bestond.
Naast de schenkingen van groote verzamelingen en de aanschaffing van dure standaardwerken ging natuurlijk de gewone loestrooming van boeken haren gang. Tal van kleine geschenken kwamen als altijd in; het schijnt niet wenschelijk die hier afzonderlijk te noemen. Dat ze steeds met waardeering worden aanvaard, en aan de schenkers dank betuigd, spreekt vanzelf; het zijn voor een deel exemplaren, die de schrijvers verplicht zijn te schenken omdat ze bij het schrijven van het werk onze boeken geraadpleegd hebben, maar zeer vaak ook geheel onverplichte giften, deels van eigen pennevruchten, deels van oude boeken die men anders zou wegdoen, maar waaronder dan veelal nog wel iets is dat in eene bibliotheek nog een welkome aanvulling brengt. Van onze trouwe schenkers is er een ons ontvallen, de heer J.R. Planten, consul-generaal te New-York, die elk jaar ons nu en dan een pakje toezond.
Aan den druk der catalogussen werd onverpoosd voortgewerkt. Met eenigen spoed worden geregeld de titels der nieuwe werken gedrukt, en daarnaast gaat in meer systematische orde de druk van die van de oudere boeken zijn gang. Deze beide lijsten over de jaren 1909-1912 vormen een boekdeel van ruim 700 bladzijden. In het drukken van een alfabetische tijdschriftenlijst werd meer voortgang gebracht; zij zal een kleine 200 bladzijden vullen, en stellig in den loop van 1913 gereed komen. [Zie de October-aflevering, blz. 311. De catalogus van de boeken en Tijdschriften geplaatst in de laboratoria voor physiologie en histologie, terzelfder plaatse vermeld, is nu ook klaar]. De beide handschrift-catalogussen, bewerkt door Dr. M.B. Mendes da Costa en Dr. T.P. Sevensma, waarvan in het vorige verslag sprake was, beginnen de voltooing te naderen. De eerstgenoemde Conservator bleef het geheele jaar door, ook wanneer zijn gezondheidstoestand hem tot thuisblijven dwong, de drukproeven geregeld nazien; het door hem bewerkte deel, waarin o.a. de brieven van de Remonstrantsche kerk en die van de collectie-Potgieter beschreven worden, bewijst reeds zeer dikwijls goede diensten, en zal dit in nog grooter mate doen, wanneer het gereed en met een lijst van de geadresseerden voorzien zal zijn. Het vijfde deel, waarin eenige kleinere afdeelingen van de schenking-Diederichs beschreven worden, is van veel geringeren omvang en zal binnen enkele maanden voltooid zijn. [Dit deel is intusschen gereed gekomen en is reeds aan tal van bibliotheken en belangstellenden toegezonden]. Voor het volgende deel is de kopij ook reeds door Dr. Sevensma gereed gemaakt.
De Conservator Dr. J.F.L. Montijn bleef steeds zijn zorgen wijden aan den grooten systematischen catalogus; hij voegde geregeld de nieuwe titels op hunne plaats in, maar vooral wijdde hij zijn aandacht aan de rangschikking van die afdeelingen, die eene herziening het meest noodig hadden. De geheele afdeeling van de wis- en natuurkundige wetenschappen is nu met raadpleging van de beschikbare vakbibliografieën nieuw geordend.
In de opstelling van de catalogussen is in 1912 geene wijziging gebracht. De vergrooting van de kast van den alfabetischen catalogus werd nog uitgesteld, maar zal zeer spoedig ter hand moeten worden genomen. Voor eene werkelijk voldoend ruime opstelling is de tegenwoordige localiteit volstrekt onvoldoende, zoodat het wel behelpen zal blijven. De tweede alfabetische catalogus, die reeds lang in voorbereiding is, kwam nog niet tot opstelling, maar de bewerking zal spoedig ver genoeg gevorderd zijn om daartoe te kunnen overgaan. Nog eerder zal voor opstelling gereed zijn een catalogus, waaraan gedurende 1912 geregeld werd doorgewerkt, van de titels der Nederlandsche tijdschriftartikelen. [Zie hierover blz. 311].
De opstelling van deze beide catalogussen in de beperkte bureauruimte is echter niet mogelijk; er zal ook gebruik gemaakt moeten
| |
| |
worden van het portaal, waar jaren lang de bezoekers hun jassen en hoeden hingen, en dat in 1912 is vrijgekomen. Het reeds in het vorige verslag vermelde plan is n.l. tot uitvoering gekomen; met het najaar is een garderobe aangebracht in een deel van de vestibule, zoodat kleederen en rijwielen nu behoorlijk in bewaring gegeven kunnen worden. Voor de bewaking hiervan is een geschikt persoon gevonden in R. van Kammen die daartoe als bediende is aangesteld. Aan de diefstallen is hiermede een eind gemaakt. Nog een nieuwe kracht is, zeer ten bate van den dienst, voor de bibliotheek aangewonnen; een jonge man, J.N. Molenaar, reeds vroeger in het boekenvak werkzaam, is voorloopig zonder aanstelling in dienst genomen om het werk, dat voor de amanuensissen te druk liep, gedeeltelijk over te nemen. Zoo konden we ook den tijd van ziekte van den oudsten amanuensis zonder hinderlijke stremming in den dienst doorkomen. Er zal gaandeweg nog wel eene grootere uitbreiding van personeel noodig zijn, waarop trouwens ook bij de nieuwste regeling is gerekend.
Dringender is echter de voorziening in de plaatsruimte, waarop door mij in het vorige verslag met nadruk werd gewezen. Telkens loopt de plaatsing vast van boeken en tijdschriftreeksen; geregeld moeten we op verplaatsing van steeds grootere groepen van werken bedacht zijn, en de ruimte om zulk een groep elders behoorlijk neer te zetten ontbreekt. We moeten reeds bedacht zijn om partijen couranten, om groote massa's dubbelen weer terug te brengen naar het voorgebouw waar ook geen ruimte over is, en waar we zelfs zolders en vlieringen, die vroeger bij nog grooter plaatsnood gebruikt maar vervolgens als ongeschikt ontruimd zijn, opnieuw in gebruik moeten nemen. Gelukkig bleven de klachten ditmaal niet zonder uitwerking; twee huizen in de Handboogstraat, geheel door het bibliotheekterrein ingesloten, werden aangekocht. Het is nu van het grootste belang dat tot het ontwerpen, bouwen en inrichten van een nieuwen magazijnaanbouw op dit terrein zoo spoedig mogelijk wordt overgegaan; dan kan ten minste de administratie weer eenige jaren voortgaan.
Hiermee is echter in de verte niet gedaan wat gedaan moet worden; zooals ik reeds in het vorige verslag uiteenzette is het voorgebouw zelf in alle opzichten onvoldoende. Dit bleek in den loop van 1912 met steeds grooter duidelijkheid. Op de onmogelijkheid, om de voor het publiek en voor de administratie noodige catatogussen behoorlijk op te stellen, werd hierboven reeds gewezen, al kan voor de eerste jaren de opstelling in het portaal ons ten minste redden.
Steeds sterker wordt de onvoldoende toestand van de Studiezaal gevoeld. Vooreerst is zij voor de toenemende behoeften van onze stad reeds nu veel te klein, maar vooral is zij niet toegerust zooals zij behoorde te zijn. Voor algemeene studie is er goede gelegenheid, encyclopaedieën, woordenboeken, rechtsrepertoria enz. zijn er behoorlijk voor het gebruik opgesteld. Maar voor de vakstudie biedt zij op verre na niet wat de studiezalen van eene moderne universiteit behooren te geven. Meer en meer verlangt men, bij den ontzettenden aangroei van de groote bibliotheken, afzonderlijke opstelling van de voornaamste hulpmiddelen bij de studie van bepaalde groepen van vakken.
Voor enkele studievakken die zich op een beperkt terrein bewegen en door een klein getal ingewijden beoefend worden wordt getracht in deze behoefte te voorzien, deels door boekendepôts aan de laboratoria, deels door afzonderlijke zoogenaamde seminaarbibliotheken, die elders, b.v. in het universiteitsgebouw, kunnen geplaatst worden. Voor vakken die het groote studiemateriaal, de algemeene standaardwerken, den geheelen literatuurschat niet kunnen missen, is de groote bibliotheek de aangewezen plaats van opstelling. Reeds is getracht aan de naaste behoefte voor een enkel vak tegemoet te komen, reeds zijn enkele colleges in Latijn en palaeografie, waarbij eenige codices en tal van omvangrijke en kostbare werken noodig zijn, gegeven in een bovenkamer van de bibliotheek, die daartoe zoo goed en kwaad het ging, is ingericht. Nog zijn we aan het gereedmaken van een bovenvoorkamer waar een keus uit historische werken bijeengebracht zal worden. Dit een en ander is echter hoogstens alseen proef te beschouwen, waarmee een paar hoogleeraren voor hunne studenten gebrekkig kunnen worden geholpen. Wanneer ook voor nieuwe talen en letteren, voor wiskun- | |
| |
dige vakken enz. enz. iets dergelijks verlangd wordt, is het bij den tegenwoordigen toestand niet mogelijk, hierin te voorzien. We hebben dan eene universiteit, die hoogleeraren en studenten aanbrengt, en eene bibliotheek die den boekenschat bevat, maar de gelegenheid om dezen behoorlijk voor het beoogde doel te gebruiken, ontbreekt.
Behalve een goed ingerichte studie-afdeeling met verschillende zalen voor vakstudie en colleges is ook een beter ingerichte leeszaal-afdeeling noodig. Men behoeft met plannen hiervoor niet te wachten op de inrichting van een zoogenaamde ‘openbare leeszaal en bibliotheek’. Een dergelijke instelling, die een stad als Amsterdam reeds lang behoorde te hebben, maakt een ruime, openbare, goed voorziene en practisch bediende leeszaal aan de groote bibliotheek in 't minst niet overbodig. Ginds, in die ‘Openbare leeszaal en bibliotheek’, komt het actueele vooraan te staan - wij hebben pas in praeadviezen over het onderwerp kunnen lezen hoe dagbladen en geïllustreerde weekbladen er op den voorgrond komen, hoe de roman - nl. de betere soort - er een ruime plaats inneemt; Nederlandsche tijdschriften en boeken zullen er wel hoofdzaak zijn. Aan onze leeszaal echter behoeven dagbladen en geïllustreerde weekbladen hun intocht niet te doen, romanlectuur mag er geen element van belang zijn, uitleening van romans kan uitgesloten blijven. De ondervinding van eene reeks van jaren leert voldoende, dat er een ook steeds toenemend publiek is dat niet om die dingen komt, maar informatie van anderen aard wenscht die de nieuwe openbare leeszaal niet zal kunnen geven, maar waaraan onze groote bibliotheek, die toch niet uitsluitend Universiteitsbibliotheek is en dat ook niet mag worden, steeds zal kunnen en moeten voldoen. Dit publiek behoort niet tot een bepaalden stand, maar tot alle kringen der maatschappij, en sluit de studeerenden die aan iets meer dan de enge studie van hun eigen vak doen, mede in. Een behoorlijk ingerichte en toegeruste ruime leeszaal is het naaste wat voor hen gedaan behoort te worden.
Behalve de studie-afdeeling en de leeszaal, meer in verbinding met de laatste, dient de afdeeling Nederlandsche letteren en geschiedenis van stad en land in onze bibliotheek die voor die onderwerpen een van de allerrijkste is, tot omwikkeling te komen. Het kleine Vondelmuseum, dat we nu hebben, zou zijn naam aan deze afdeeling kunnen geven en er de kern van kunnen vormen, maar belangrijke verzamelingen als die van Bilderdijk en Potgieter, en al wat we over Nederlandsche letteren en geschiedenis, over Amsterdam, over Athenaeum en Tooneel van de hoofdstad, over onze oude zeereizen bezitten, onze verzamelingen oude drukken en oude banden, en zooveel meer zou er tot een organisch ontwikkeld geheel moeten bijeengebracht worden; de elders geplaatste collecties over Bilderdijk en Multatuli en nog andere zouden er in moeten worden opgenomen. Dat het ook hier niet voldoende is, dat alles aan de toekomst over te laten, maar dat het noodig is, aan te pakken en voort te maken, blijkt weer uit het verslag van het Bilderdijkmuseum, waar er op gewezen wordt dat de plaatsing in het Stedelijk Museum ongeschikt is, en men, als aan de Bibliotheek geene gelegenheid tot opstelling te vinden is, zelfs over verplaatsing naar Haarlem zou denken. Dit zou, waar onze Universiteitsbibliotheek zelve eene misschien nog rijkere Bilderdijkcollectie bezit en dus vereeniging van de twee ter plaatse, waar ook verder over Nederlandsche letteren zoo veel is, een bijzonder rijk geheel zou brengen, wel heel jammer zijn.
Nog een andere overweging dwingt tot voortmaken. De rijke collecties Sillem en Quack zijn ons, evenals zoo vele in vorige jaren, zonder eenige voorwaarden vermaakt en geschonken, maar er zijn andere schenkingen en legaten te wachten, die van groote waarde zijn en waarvan de aanvaarding van groot belang is voor de stad, waarbij als voorwaarde gesteld wordt opstelling als geheel ia één vertrek. Zijn er voldoende werkkamers, voldoende studiezalen voor bepaalde vakken, dan is zulk eene voorwaardelijke aanvaarding mogelijk, anders zouden we dergelijke verzamelingen moeten weigeren, ze zouden voor ons, evenals de Bilderdijk-collectie in het hiervóór veronderstelde geval, verloren gaan.
Dringend noodig is ook voorziening in de opstelling van de Bibliotheca Rosenthaliana. De oorspronkelijke kamer waarin deze collectie geplaatst is, is reeds lang veel te klein.
| |
| |
Statistiek over 1911 en 1912.
|
|
|
|
1911. |
1912. |
|
|
Aantal bezoeken |
|
|
Bureau en leeszaal (over dag) |
|
30,069 |
30,677 |
Studiezaal (over dag) |
|
33,288 |
34,770 |
Bibliotheca Rosenthaliana |
|
2,291 |
2,011 |
Vondelmuseum |
|
443 |
462 |
Des avonds |
|
8,712 |
9,549 |
|
Totaal |
|
73,803 |
77,469 |
Hoogste cijfer op één (geheelen) dag |
|
310 |
316 |
Hoogste cijfer op één avond |
|
66 |
57 |
|
|
Aantal geraadpleegde boeken |
|
|
Bureau en leeszaal |
|
39,931 |
44,136 |
Studiezaal |
|
103,452 |
109,559 |
Bibliotheca Rosenthaliana |
|
4,630 |
5,116 |
|
Totaal |
|
148,013 |
158,811 |
Hoogste cijfer op één dag |
|
661 |
742 |
|
|
Aantal uitgeleende boeken |
|
|
In de stad |
|
14,855 |
16,104 |
Buiten de stad |
|
4,059 |
3,236 |
Bibliotheca Rosenthaliana |
|
2,670 |
2,579 |
|
Totaal |
|
21,584 |
21,919 |
Hoogste cijfer op één dag |
|
247 |
183 |
|
|
Aantal handschriften |
|
|
Geraadpleegd |
|
2,669 |
2,603 |
Uitgeleend |
|
562 |
1,031 |
|
|
Aantal kaarten |
|
|
Geraadpleegd |
|
206 |
285 |
Uitgeleend |
|
57 |
184 |
Voor ettelijke jaren heeft eene verbinding met het vertrek daarboven door een wenteltrap hulp gebracht. Dit vertrek raakt ook vol, en de verzameling grijpt op de bovenverdieping in op aangrenzende kamers, die we echter ook niet kunnen missen, èn als boekenbergplaatsen èn als proef-collegevertrekken. Ook voor deze zoo belangrijke en zoo bloeiende en sterk aangroeiende Hebreeuwsch-joodsche afdeeling van onze bibliotheek is het dus noodig, dat aan uitbreiding gedacht wordt, en wel met spoed; dat niet alles op de lange baan wordt geschoven. Ook in een ander opzicht mag wel iets meer voor deze afdeeling gedaan worden. Door de weduwe Rosenthal-May is een fonds gesticht tot onderhoud en aanvulling der verzameling: daaruit worden kosten van aankoop en bindwerk bestreden, daaruit wordt nu ook een helper van den Conservator bezoldigd om aan den catalogus te arbeiden. Wat den Conservator zelven betreft, die als wetenschappelijk bestuurder van deze bijzondere verzameling wel op één rang behoort te staan met de adjunct-bibliothecarissen, is echter de nieuwe traktementsregeling nog niet tot stand gekomen. Het is wel te wenschen, dat dit met eenigen spoed geschiedt, zoo mogelijk op die wijze, dat de stad althans deze bezoldiging, waarvan een belangrijk deel reeds uit de rente van een door wijlen den heer Baron G. Rosenthal geschonken kapitaal bekostigd wordt, verder geheel voor hare rekening neemt op denzelfden voet als van de andere ambtenaren. [Hiertoe is onlangs door den Gemeenteraad besloten].
Vatten we den inhoud van het boven gezegde samen, dan zien we eene geregeld voortgaande ontwikkeling van de Bibliotheek in de beide richtingen, waarin zij steeds heeft gewerkt; we zien dat er de laatste jaren meer voor wordt gedaan dan in sommige vroegere tijdvakken; maar we zien tevens, dat dadelijke aanbouw van het magazijn dringend noodig is, en dat krachtig aanvatten van een grooter plan dat ons een werkelijk georganiseerd bibliotheekgebouw
| |
| |
zal brengen, in plaats van het tijdelijke en ongeschikte huis, waarmee we ons nu ruim 30 jaren behelpen, evenzeer een eisch is, die niet mag afgewezen en waarvan de vervulling niet op de lange baan geschoven mag worden.
Hierna volgen de gewone opgaven van bezoek (zie blz. 41), en aanwinsten.
De Bibliothecaris.
C.P. Burger Jr.
Aanwinsten over 1912.
|
Aantal inkomende tijdschriften enz. |
2461 |
Nieuw ingeschreven boeken |
5125 |
Nieuw ingeschreven dissertaties |
415 |
Aanwinsten v.h. Wisk. Genootschap |
58 |
Aanwinsten v.d. Paedagogische Bibl. |
291 |
Aanwinsten v.d. Maatsch. t. bev. d. Geneesk. |
84 |
Aanwinsten v.h. Aardrijksk. Gen |
58 |
Aanwinsten v.h. Luthersch Seminarium |
23 |
Aanwinsten v.d. Maatsch. t. bev. d. Toonk |
20 |
Aanwinsten v.d. Vereeniging voor Noord-Nederl. Muziekgeschiedenis |
3 |
Aanwinsten v.d. Maatsch. v. tuin b. en plantk. |
3 |
Aanwinsten v.d. Alg. Pharmaceut. Bibl. |
10 |
's Gravenhage. - Koninklijke Bibliotheek. ‘Met ingang van het jaar 1914 wordt onder den titel Repertorium op de Nederlandsche tijdschriften door de Afdeeling voor Documentatie der Koninklijke Bibliotheek een maandelijksche bibliografie bewerkt en uitgegeven van bijdragen in tijdschriften, jaarboeken, verslagen enz., voorzoover deze onvertaald en door de schrijvers onderteekend zijn.
Deze bibliografie zal zoowel de tijdschriften van algemeenen als van wetenschappelijken aard omvatten en zoowel oorspronkelijke bijdragen als de voornaamste kritieken van de afgeloopen maand opnemen.
Reeds in 1910 ving de Koninklijke Bibliotheek aan, de periodieke literatuur in een bibliografie op losse kaarten te documenteeren.
Het “Repertorium” is een voortzetting en uitbreiding dier bibliografie. Naast de editie op kaarten verschijnt thans een editie in boekvorm.
Deze editie zal uitgegeven worden in maandelijksche afleveringen, elk van ongeveer vier vellen druks: ongeveer 500 titels. Deze zullen systematisch gerangschikt worden in rubrieken, waarop twee registers zullen worden bewerkt: een alfabetisch schrijversregister en een alfabetisch trefwoorden-register. Jaarlijks zullen deze maandregisters in jaarregisters worden verwerkt en den jaargang besluiten.
Enkele proeven van bewerking vindt men (bij de circulaire) afgedrukt.
Het Repertorium in boekvorm wordt aan ben, die daartoe den wensch te kennen hebben gegeven en bereid zijn de verzendingskosten ad ƒ 0.50 per jaar te voldoen, kosteloos toegezonden.
Men heeft de keuze tusschen afdrukken op gewoon papier en op aan één zijde bedrukt papier-pelure, dat zich beter leent tot uitknippen en opplakken op kaarten of fiches.
De editie op kaarten is alleen verkrijgbaar in volledige stellen. Bibliotheken, vereenigingen en particulieren, die zich op deze editie wenschen te abonneeren, kunnen zich wenden tot de Drukkerij Humanitas, Vaillantlaan 293-294, 's-Gravenhage.’
Vergeleken met de tot dusver door de Documentatie geleverde titels zien we hier in sommige opzichten een vooruitgang. Oogenschijnlijk wordt door eene practische vereenvoudiging grooter compleetheid nagestreefd. Daarbij is het opmerkelijk dat men veel nader komt bij de inrichting van Nijhoff's Index. De systeemcijfers, die aansluiting aan het Brusselsche Institut geven, zijn natuurlijk gehandhaafd, maar nieuw is de inrichting als maandblad in boekvorm met schrijvers- en trefwoordenregister. De omvang is aan den eenen kant ruimer dan die van den Index, doordat wetenschappelijke tijdschriften mede behandeld worden, terwijl ook critieken worden opgenomen. Daarentegen worden weer uitgesloten vertaalde en niet-onderteekende stukken, en zullen ook de couranten er wel buiten blijven. De afschaffing van de voorloopige strooken, en van de bestelling van afzonderlijke titels mag voor sommigen eene teleurstelling beteekenen, maar is toch zeker eene noodige vereenvoudiging.
Hoe worden nu echter de bibliotheken geholpen, en anderen die het Repertorium als alfabetischen kaartcatalogus wenschen op te stellen? Zij kunnen de titels òf op dun pa- | |
| |
pier krijgen en opplakken, òf bij Humanitas in kaartvorm bestellen. Zij hebben het Schrijversregister niet noodig, maar het Trefwoordenregister zou hun zeer te pas kunnen komen, als het anders werd ingericht. Het verwijst, zooals de proefpagina doet zien, naar de vóór de titels geplaatste nummers, en dient dus tot niets, als de titels in andere volgorde gebracht zijn. Het is te hopen dat hierin nog tijdig verandering wordt gebracht, en dat ook in dit opzicht de ontwerper zich aan Nijhoff's Index zal spiegelen.
En nu nog eene vraag, die misschien wat voorbarig schijnt, maar die we na de opgedane ondervinding toch wel mogen stellen; zouden we hiermee nu den tijd van zoeken en tasten zijn doorgekomen? Zou nu eindelijk de loopende bibliografie van onze Nederlandsche periodieken een vasten vorm gekregen hebben? Ik durf hierop geen antwoord te geven, maar ik meen het toch te mogen uitspreken, dat ik van harte wensch, dat Nijhoff's Index zich naast dit Repertorium zal handhaven en uitbreiden. Daarin hebben we iets dat geregeld naar eenzelfde plan doorwerkt, dat binnen de getrokken grenzen van het plan geregeld ‘bij’ is, dat op dit beperkte gebied compleet is. Of dit door de Documentatieafdeeling ook bereikt zal worden - wie zal het zeggen? Wat tot dusver gedaan is, geeft het recht tot een twijfelend afwachten. Zal men met zulk een opzet werkelijk steeds compleet, en steeds ‘bij’ zijn, dan is eene zeer krachtige organisatie noodig, en zal de afdeeling veel ruimte, veel personeel en héél veel geld eischen - en dan vraagt men zich onwillekeurig weer af, of dat niet nuttiger kon worden besteed. Wanneer zullen we voor onze bibliotheken eens iets krijgen als het zoo voortreffelijk werkende Berlijnsche informatiebureau? B.
Leeuwarden. - Provinciale Bibliotheek van Friesland. - Aanwinsten gedurende 1912. Deze aanwinstenlijst vult 47 bladzijden in fijnen druk. Hij geeft een duidelijken blik op de doorgaande zorg die aan het bijhouden van deze belangrijke boekerij wordt gewijd. Bij het tegelijk algemeene en wetenschappelijke karakter der bibliotheek is het natuurlijk dat van een eenigszins volledig bijhouden van de nieuwe literatuur geene spraak zijn kan. De Buma-bibliotheek die op het gebied der classieke letteren wel iets van beteekenis kan doen, is hier niet inbegrepen, zij vormt een geheel op zichzelf en wordt afzonderlijk gecatalogiseerd. Hier komen geschiedenis en staats- en rechtswetenschappen nog 't meest op den voorgrond. Voorts wordt er natuurlijk werk gemaakt van alles wat Friesland betreft. In 1912 was er in 't bijzonder gelegenheid om bij den verkoop van de nalatenschap van J.T. Eekhoff de hand te leggen op een aantal aanteekeningen en brieven van den vroegeren archivaris W. Eekhoff afkomstig; daarbij ook 't een en ander dat betrekking heeftop 't Oera-lindabok.
Leiden. - Rijks Ethnographisch museum. Het verslag over 1911-1912 handelt voor verreweg het grootste deel (bl. 13-39) over de bibliotheek. Voor eene vakbibliotheek met geregelden sterken aangroei is echter de wijze van catalogiseering wel heel gebrekkig. De gcheele aanwinstenlijst van de boekenverzameling wordt samengevat onder het hoofd Hulpmiddelen voor het bestudeeren en exposeeren van voorwerpen. Daaronder vindt men eerst een opgaaf van de schenkers en de instellingen die werken in ruil zonden (genummerd 1-101; 102 is het, nummer van ‘de aankoop in het algemeen’), daarna de opgaaf van de verkregen boeken, kaarten en photografiën, prenten enz. De boeken worden beschreven in eene systematische orde. Sommige titels zijn goed en volledig, andere allerzonderlingst. Hiervan mogen enkele voorbeelden volgen:
4049. Overdruk uit het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Amsterdam 1911. 8o. (30).
378. Notulen van de algemeene en directievergaderingen. Deel 49 afl. 1-2. (39).
377. Verhandelingen, deel 59,3e stuk.(39).
Voor den eersten van deze 3 titels is er geene aanwijzing, waarover de overdruk handelt; voor de beide anderen kan men door middel van de tusschen haakjes geplaatste nummers vinden wie de schenker is en daaruit opmaken van welk genootschap deze notulen en verhandelingen zijn. Denkelijk kunnen ook de vooraan geplaatste nummers door raadpleging van een vroeger gedrukten catalogus op den weg helpen Iemand die ook maar een beetje bibliotheek- | |
| |
practijk had, zou deze dingen toch zeker niet zoo onhandig gecatalogiseerd hebben.
Ook de kaartencatalogiseering is zeer primitief, b.v.: 84. Java. Niets méér, geen jaartal, geen schaal, geen bewerker.
Kan er voor een zoo belangrijk museum geen bibliothecaris op overschieten, dan zou men er toch wel op bedacht mogen zijn, de catalogiseering op te dragen aan een verstandig beambte, met uitdrukkelijke order om zich b.v. aan de universiteitsbibliotheek door een man van de praktijk te laten voorlichten.
Leiden. - Rijksmuseum van oudheden. - Het verslag van den Directeur over het jaar 1911-1912 geeft, onder de aanwinsten, op blz.8-17 een lijstje van de verkregen boeken plaatwerken. Behalve de vervolgen op tijdschriften, verslagen en ‘vroeger verkregen werken’, en enkele catalogi, vormen de titels drie afdeelingen: Assyrische en Egyptische archaeologie, Grieksch-Italische archaeologie, en Midden- en Noord-Europeesche archaeologie. Het aantal beschreven werken is op zich zelf niet groot, de consequente beperking tot de archaeologie schijnt wel aan te wijzen, dat hier eene belangrijke vakbibliotheek wordt bijgehouden.
Middelburg. - Provinciale bibliotheek van Zeeland. - Verslag van den Bibliothecaris over 1912.
De cijfers van aanwinst en gebruik toonen eene toeneming bij die van het vorige jaar (zie onze afl. April blz. 154): vermeerdering 3562 nummers, waarvan 2538 in bruikleen van 't Zeeuwsch Genootschap, 514 ten geschenke, aangekocht 510 deelen. Bezoekers 541 personen, waarvan 383 uit Middelburg, 112 uit het overige Zeeland. Bezoeken 3130. uitgeleende boeken 4770, in de zaal geraadpleegde 4785. Van andere bibliotheken (vooral de Koninklijke en de Universiteitsbibliotheken) geleend 271 werken, naar elders verzonden 255 boeken.
Het bezoek kan echter veel sterker toenemen als getracht wordt tegemoet te komen aan een anderen talrijker kring van lezers dan waaraan onze vaderen bij hun plan van 1627 tot het ‘erigeren eener publieque bibliotheecq’ hebben gedacht. Zij dachten aan ‘geleerde en geletterde personen’. Voor de belangen der eersten is 't best gezorgd; de uiteraard slechts enkele malen dat naar bouwstoffen voor een onderwerp van wetenschappelijke studie werd gezocht, bleek telkens op verrassende wijze hoeveel meer de Bibliotheek in dit opzicht bezit dan men van een provinciale instelling zou verwachten: en 't ontbrekende wordt bereidwillig onmiddellijk door de groote bibliotheken, de Koninklijke en de Academische, kosteloos gezonden.
De tweede groep is minder bedeeld; vooral wordt niet weinig gemist van wijsbegeerte en nieuwere letterkunde, vaderlandsche - o.a. ontbreekt geheel de literatuur na '80 - en vreemde. En de groote bibliotheken kunnen hier niet helpen, daar zij gewoonlijk zelf hebben uitgeleend.
Doch de bovenbedoelde derde groep, de breede kring onzer burgerij, vertoont zich tot nu toe zeer weinig op de Bibliotheek; zij verkeert waarschijnlijk in de meening, dat deze niet voor haar bestemd is of, en dan niet ten onrechte, dat er weinig van haar gading is te vinden. Zij wenscht nl. populaire wetenschap op allerlei gebied... en ‘ontspanningslectuur.’
Dit laatste punt geeft den Bibliothecaris aanleiding nog eene mogelijke bedenking te weerleggen en daarop beveelt hij samenwerking aan met de Openbare Leeszaal. ‘Wat deze heeft of wil aankoopen, behoeft de Bibliotheek niet aan te schaffen; ofschoon de scheidingslijn van beider terrein wel tamelijk is aangewezen: gene zal haar kracht zoeken in 't actueele, de vragen van den dag en de practijk, terwijl de Bibliotheek zich bepaalt tot wat reeds tot 't verledene behoort, wat dus ook eenigermate den stempel heeft verkregen van 't blijvende. Het legaat-Tak van hoeveel waarde ook, geeft op dit gebied slechts weinig. Wil de Bibliotheek in deze richting werkzaam zijn, dan is verhooging van het subsidie onmisbaar.
De catalogus der verzameling-Tak is ter perse en zal einde Juni gereed komen. Het zijn vooral werken betreffende kunst, ook zeer kostbare; de bibliothecaris acht zich dus gemachtigd inzage of uitleening, hetzij om deze of andere reden (leeftijd), te weigeren.’
Op deze meedeelingen en beschouwingen volgen lijsten van de ontvangen geschenken en een overzicht van de aangekochte wer- | |
| |
ken, deels systematisch, deels alfabetisch (p. 13-36).
Rotterdam. - Bibliotheek en leeszalen der gemeente. - Het verslag over 1912 is onderteekend door den waarnemenden bibliothecaris F.J. Hoogeveen. Het begint met de vermelding van het overlijden van G. van Rijn, en wijdt eene bladzijde aan zijne werkzaamheid als Bibliothecaris. Voorts worden de besluiten tot stichting eener nieuwe bibliotheek, de daarvoor ontvangen schenking, de overeenkomst met het Leeskabinet, en de regeling van het bibliothecaris-tractement vermeld - alles hier vroeger reeds ter sprake gebracht.
Het getal leeskaarten, afgegeven aan de Centrale Bibliotheek steeg tot 14.455, aan de Bijbibliotheek 2411. Uitgeleende boeken totaal 79.862, waarvan 51.398 aan de Centrale, 28.461 aan de Bijbibliotheek. Volgens de overeenkomst met het Leeskabinet werden 466 boeken geleend en 24 introducties tot de Studiezaal afgegeven. Voorts wordt een overzicht gegeven van de gedurende een week gevraagde boeken, een lijst van schenkers, een uitvoerige tabel der uitgeleende boeken naar groepen: ontspanningslectuur 70.880 van 't totale cijfer van 79.862, een tabel der van elders geleende boeken, een opgaaf van de meest gevraagde boeken. Afgezien van grootere reeksen werd 't hoogste aantal uitleeningen (122) genoteerd van: E. Soer, Gerda. Niet onder de ontspanningslectuur maar onder geschiedenis is opgenomen: Louise van Toskane, Mijn leven (30 uitleeningen)!
Hierna komt nog een statistiek van de leeners naar hun maatschappelijken stand; twee rubrieken, kantoor- en winkelbedienden, en werklieden brengen het tot hovende 1000. Dan nog een lijst van de couranten en tijdschriften, en een staat van de bezoekers in elke maand; totaal 109.434 mannen en 13.259 vrouwen, van welke 7229 m. en 998 vr. op de Zondagen.
Rotterdam. - Nederlandsche Handelshoogeschool. - Het dagelijksch bestuur der Nederlandsche Handels-Hoogeschool heeft den heer dr. T.P. Sevensma, conservator a/d Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, benoemd tot adjunct-bibliothecaris van de bibliotheek der Hoogeschool met het daaraan verbonden handels-economisch archief.
|
|