Het Boek. Jaargang 2
(1913)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbesprekingen.Petit, Louis D., Repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende de geschiedenis des vaderlands, in tijdschriften en mengelwerken tot op 1910 verschenen. Tweede deel, de literatuur bevattende, verschenen van 1901-1910. Boekhandel en drukkerij voorheen E.J. Brill, Leiden, 1913. 9 + 6 + xvii bladzijden + 884 kolommen.De welbekende titel kondigt zonder meer reeds aan iederen Nederlandschen boeken- en historievriend een belangrijk boek aan, een bibliografisch hulpmiddel van den eersten rang, een werk waarvan het gemis zich al vaak had doen gevoelen. Het Repertorium, in 1907 verschenen, hielp ons maar tot op het jaar 1900; nu hebben we deze on waardeerbare hulp ook voor de 10 volgende jaren. Tal van zoekers en werkers zullen het jarenlang raadplegen en er van profiteeren, maar - het gaat nu eenmaal zoo - zelden zal men daarbij denken aan den arbeid van den bibliograaf, die jaren lang onverdroten heeft moeten werken met hand en hoofd om die tienduizenden titels correct en volledig bijeen te brengen en ze practisch en oordeelkundig zoo te rangschikken dat we er vlug in kunnen vinden wat we noodig hebben. Op een Tijdschrift als Het Boek rust dus de plicht, het werk, versch van de pers gekomen, eens even nader te bekijken. Dit bekijken gaat helaas niet zondereen gewaarwording van ergernis. Het standaardwerk van den nestor onzer bibliografenGa naar voetnoot1) verschijnt slecht gedrukt op minderwaardig papier, en, wat het uiterlijk aangaat, aller- | |
[pagina 260]
| |
gebrekkigst verzorgd. Met het Repertorium van 1907 was het al niet beter gesteld; toen stond in een nootje (bl. 6 van het voorwerk) dat de drukkerij-Brill, op den titel vermeld, het boek niet had gedrukt; wie dan wel verantwoordelijk was, bleek nietGa naar voetnoot1). Nu vinden we dezelfde firma op den titel, zonder nootje; we mogen haar dus nu zeker wel verwijten wat hier misdaan is. Het voorwerk op ellendig papier met bleeken druk, het werk zelf op papier van weer eenigszins andere qualiteit en anderen tint, met vel 42 weer eene verandering, niet ten goede! En dan de correctie; de titels zelve zijn om zoo te zeggen zonder fouten, wat zeker aan de groote zorg van den bewerker te danken is, maar de drukkerij-correctie is beneden alles! Men late het oog eens even gaan over de beginletters van de eerste kolom van de Lijst der Tijdschriften b.v. op blz. III of V, waar letters van verschillenden vorm door elkaar dansen, alsof men aan de drukkerij de zetkasten dooreen gerommeld heeft. Het is een gruwel! De Maatschappij der Nederl. letterkunde moest aan een uitgeverdrukker die zoo iets met haar naam op den titel in de wereld brengt, nooit meer een opdracht geven. Er is dus een vrij groote mate van zelfbeheersching noodig om het boek nader te bekijken; we moeten ons zelven dwingen, op het uiterlijk verder niet te letten, maar alleen op den inhoud. Dit is moeielijk, maar het loont ruimschoots; zoo ellendig het is van een oude firma onwaardig werk te zien, zoo aangenaam is het, een bibliograaf aan den arbeid te zien, die zich zijne veeljarige oefening ten nutte heeft gemaakt, die bij een zeer ingewikkelde taak met vaste hand zijn stof weet bijeen te brengen en behoorlijk te verwerken. Over den omvang van de stof, en de wijze van bewerking geeft de Voorrede belangrijke inlichtingen. Wij krijgen hier veel meer dan de titel belooft, nl. niet alleen de literatuur over de laatste 10 jaren, maar ook een zeer groot aantal titels van vroegere jaren, die in het Repertorium zelf niet waren opgenomen. Men zal dus ook voor oudere literatuur dit boek van 884 kolommen moeten raadplegen met het eerste deel van 1638 kolommen; over sommige onderwerpen zal men misschien in het supplement nog meer vinden dan in het hoofdwerk. Vooral de afdeeling Fraaie kunsten is, doordat de bewerker door de hulp van den heer S.G. de Vries een groot aantal tijdschriftreeksen tot zijne beschikking had, sterk uitgebreid, wat zeker bij de levendige belangstelling die de kunstgeschiedenis tegenwoordig geniet, veel nut zal doen, al zal ook hier de waardeering zich uit den aard der zaak zelden in woorden uiten. In 't geheel zijn voor de beide repertoriumdeelen ruim 1300 tijdschriften en verzamelwerken geexcerpeerd; daaronder verscheidene, waarvan volledige reeksen slechts met veel moeite te vinden waren. De alphabetische lijst van de tijdschriften voor dit deel verwerkt, noemt er 596; zij geeft meteen de afkortingen aan, waarmede ze zijn aangeduidGa naar voetnoot1). | |
[pagina 261]
| |
De hoofdindeeling volgt natuurlijk die van het eerste Repertoriumdeel; bij vergelijking van de inhoudsopgaven ziet men eene bijna volkomen overeenkomst, en alleen in bijzonderheden kleine verschillen: rechtswetenschap is iets minder, schoone kunsten meer gespecificeerd. Vragen we ons dus af, of deze indeeling in 't algemeen eene gelukkige is, dan hebben de uit deze vraag voortvloeiende beschouwingen nog meer betrekking op het Repertorium zelf dan op dit vervolg. En het antwoord kan niet eenvoudig bevestigend luiden; het Repertorium is een werk van tweeslachtigen aard, deels systematisch, deels alfabetisch, en deze beide elementen vormen geen harmonisch geheel. De aangenomen indeeling berust in hoofdzaak daarop, dat al wat op een bepaalde plaats, of op een persoon of familie betrekking heeft, van de algemeene afdeeling gescheiden en onder de geschiedenis van plaatsen, of van personen en geslachten gebracht is, zoodat we, van kleinere afdeelingen afgezien, een drieledig werk hebben. Eerst een algemeen deel, bevattende: eenige generalia, de politieke geschiedenis chronologisch geordend, de beschavingsgeschiedenis naar onderwerpen. Daarna de locale geschiedenis, naar gewesten ingedeeld, en in ieder gewest alfabetisch naar de plaatsen. Eindelijk onder het niet volkomen passende opschrift geslacht-en wapenkunde enkele algemeene onderwerpen, maar hoofdzakelijk alles wat op bepaalde personen en families betrekking heeft in alfabetische orde op de namen. De groote uitbreiding van deze locale en persoonlijke afdeelingen is het resultaat van ernstige overwegingen, op ervaring gegrond. Het lijdt geen twijfel dat men juist tallooze malen in een werk als dit zoekt, wat over een bepaalden persoon, eene familie, of eene plaats geschreven is. Met het oog hierop zou het zelfs niet kwaad zijn als het beginsel nog consequenter was uitgevoerd, als voor de plaatsnamen één alfabet was aangenomen, en niet elf verschillende voor de elf provincies, en als we in de personenlijst niet telkens verwijzingen vonden naar de systematische historie-rubriek. Voor deze rubriek is ongetwijfeld Blok, die voortdurend de raadsman van den bewerker was, in de bres gesprongen: hij zal een bibliografie der vaderlandsche historie waar Oranje en de Ruyter niet in hun tijdvak voorkwamen, niet verdedigbaar geacht hebben. Wie zou willen beweren dat hij geen gelijk had? Maar omgekeerd is de personen-rubriek niet volledig, nu die namen en tal van andere er slechts door verwijzingen vertegenwoordigd zijn. We staan hier voor een conflict, dat niet anders te beslechten was dan door den knoop door te hakken. Logisch verdragen die twee zeer uitgebreide hoofdzakelijk alfabetische rubrieken zich niet met een systematische bibliografie, en de compleetheid van die alfabetische deelen is verkregen ten koste van het systematische deel. Wat Blok niet wilde toelaten voor de algemeene historie van het land, is wel gebeurd met tal van andere onderwerpen; en het gevolg is dat het Repertorium, hoe volledig ook, niet voldoende is om de literatuur over een bepaald onderwerp te vinden. Nemen we als voorbeeld het onderwerp dat voor ons en onze lezers het naast ligt, en stellen we ons voor, dat iemand in zulk een historische bibliografie eens gemakkelijk dacht te vinden wat in de behandelde tijdschriften over boek- en bibliotheekwezen te lezen staat; hij zal zich teleurgesteld zien. Wie over zulk een onderwerp hier de literatuur wil zoeken, moet letterlijk het geheele boek doorworstelen; in de algemeene afdeeling | |
[pagina 262]
| |
vindt hij bibliografie en archief- en bibliotheekwezen (kol. 3-6), maar alleen de algemeene titels daarover, onder handel vindt hij een klein rubriekje over papier- en boekhandel (kol. 118, 119), onder andere afdeelingen speciale boek-onderwerpen, b.v. onder geestelijke vereenigingen iets over de broeders des gemeenen levens, maar verder in de locale afdeeling b.v. onder Deventer Deventer's oudste drukkers, en in de personen-afdeeling tal van namen van boekdrukkers, uitgevers, boekhandelaars, tal van bibliografiën van enkele schrijvers. Immers de bewerker heeft den gelukkigen in val gehad ook bibliografische werken als zijn eigen Bibliografische lijst van de Leidsche hoogleeraren, en de Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers te behandelen, zoodat we op deze boeken hier een index op den koop toe hebben gekregen. Het is dan ook volstrekt niet uit ontevredenheid of ondankbaarheid dat ik de voorgaande beschouwing ten beste geef; integendeel waar de omvang van het Repertorium eene dubbele behandeling, èn systematisch èn alfabetisch onuitvoerbaar maakte, schijnt het mij, zooals ik reeds te kennen gaf, juist, dat de laatste schikking, de alfabetische naar namen en plaatsen het uit een oogpunt van practische bruikbaarheid moest winnen. Het repertorium als systematische bibliografie is daardoor echter geen volledig geheel; er naast is nog plaats voor speciale bibliografieën over bepaalde onderwerpen. De stof daarvoor zal men hier kunnen vinden, maar het bijeenzoeken er van zal een nieuw, dikwijls omvangrijk, maar vaak verrassend werk zijn. De strijd zelf tusschen de beide beginselen moet den bewerker van het Repertorium heel veel moeite bezorgd hebben. Zoo iemand moet wel zich zelf weten te beheerschen, en steeds weten te beslissen; hier een titel over Jan van Brakel, die niet bij de personen op zijn letter mag, maar naar voren moet bij het tijdvak van Willem III, daar omgekeerd een reeks titels over Bilderdijk, die niet naar het tijdvak van de omwenteling mag, maar op de letter Bin de personenlijst moet komen. Het lijkt mij een zeer bijzondere lof voor den bewerker, dat hij ook in deze inconsequentie consequent heeft weten te zijn. Wij zouden deze bespreking kunnen eindigen met den wensch, dat dezelfde geoefende hand ons later een nieuw vervolg zal bezorgen, maar hij zelf wijst dit met een beroep op zijn gevorderden leeftijd af. We moeten dus liever wenschen dat een opvolger ons even goed werk zal leveren. Onze nestor zelf zal intusschen, wanneer gezondheid en krachten het toelaten, misschien nog wel eens kleinere onderwerpen op bibliografisch gebied aanvatten en met succes voltooien.
C.P. Burger Jr. | |
P. Gouda Quint, Grondslagen voor de bibliographie van Gelderland, 3e vervolg (Gelre, Bijdr. en meded. XVI blz. 421-446).De auteur van de Grondslagen blijft zijn werk bijhouden met een volharding, die men in zulke gevallen slechts zelden vindt. Het blijkt daarbij, dat werkelijk ieder jaar weer zooveel stof levert dat het geven van een jaarvervolg de moeite loont. Trouwens niet alles wat hier gegeven wordt is van het laatste jaar; telkens valt de aandacht van den bibliograaf ook weer op oudere dingen die hij vroeger niet had opgemerkt: een geschiedenis van het ambtsgebied in de Nederlanden, van 1852, waarvan bladz. 9-30 over Gelderland handelen, een historie-werk van 1567, Surii Commentarius, waarin Geldersche voorvallen van 1566 vermeld staan, Gelderlands hulde aan koning Willem II in 1841, enz. enz. Verrewegde meeste titels zijn echter | |
[pagina 263]
| |
van 1912; daaronder b.v. eene reeks kleinere studies van G.A. Evers over Veluwsche historie, een reeks berichten over het Openlucht-museum, het een en ander over Anastasius Veluanus. De rangschikking is natuurlijk dezelfde als vroeger; elke titel is voorzien met een nummer, aanwijzende op welke bladzijde van de Grondslagen hij in gedachte behoort te worden ingevoegd. | |
A.B. van der Vies, Nederlandsche bibliographie over het Vredevraagstuk. 1913. No. 1 van de Publicaties v.d. Algem. Ned. bond ‘Vrede door recht’.De bedoeling van deze Bibliographie is een zoo volledig mogelijke opsomming te geven van al hetgeen door Nederlanders gepubliceerd is (ook in vreemde talen) in boek of tijdschrift op het gebied van het vredevraagstuk en het internationalisme tot en met 31 Dec. 1912.’ Niet opgenomen zijn courant-artikelen, boekbeoordeelingen, preeken en bellettrie. Ook niet artikelen aan congressen gewijd, en artikelen uit de vrede-tijdschriften zelve. Van deze laatste geeft de inleiding een aardig overzichtje; de reeks begint in 1870 met den Vredebond en de Vredebode. Daarna komen (1871) de Mededeelingen van het Alg. Ned. Vredebond en (1873) het Jaarboekje van den Ned. Vredebond. Dit laatste loopt door tot 1901. Een korter leven hadden weer Pax humanitate (1893-1895) en het Orgaan van den Nederl. Vrouwenbond ter internat. ontwapening (1900-1901). Met 1902 begint het Orgaan van Vrede door recht en in 1907 verschenen een paar nummers van de Revue voor internationalisme. De bibliographie zelve bestaat uit een goede 200 titels op 31 aan ééne zijde bedrukte blaadjes. De vet gedrukte auteursnamen doen de titels duidelijk uitkomen; van de naamlooze stukken is de druk niet zoo sprekend. De reeks beschreven boeken en artikelen begint reeds met het jaar 1815: een uit het Duitsch vertaald boekje van J.L. Ewald, Oorlog en vrede uit het standpunt van den Christen beschouwd, maar met het tweede blaadje komt men al over het midden van de 19e eeuw; na 1860 worden de vredesopstellen talrijker, met het oorlogsjaar 1870 beginnen ze als een breede stroom te vloeien, en ongeveer op de helft van het boekje bereikt men het jaar 1900. Als dat zoo doorgaat, zal na enkele jaren een dik boek dit bescheiden brochuretje móeten vervangen. | |
Congrès de Bruxelles 1910. Actes publiés par J. Cuvelier et L. Stainier, secrétaires généraux. Bruxelles, au siège de la Commission permanente des Congrès internat. des archivistes et des bibliothécaires. 1912. LXIII+812 bladz.Het is geen model-titel, dien we, om duidelijk te maken wat bedoeld is, eenigszins omgezet weergeven. Het is ook geen model-boek, noch wat samenstelling, noch wat correctie betreft. Eerst vindt men de uitnoodiging, het reglement, de ledenlijst en eene mededeeling van Henry Martin over het Parijsche bibliothecarissencongres van 1900. Dan (bl. 1-597) de voor het congres opgestelde rapporten over tal van onderwerpen, achter elkaar gedrukt juist zooals ze waren ingekomen; de registers die er den weg in wijzen (bl. 591-597) zijn niet gemakkelijk te vinden, daar de pagineering in de volgende afdeeling doorloopt. Eindelijk als derde deel de zittingverslagen, en achteraan op nieuw een register dat èn naar de rapporten èn naar de discussies verwijst. Het laatste blad brengt eenige additions et corrections; maar dit mocht wel den omvang van een vel druks hebben. Een paar kleine rap- | |
[pagina 264]
| |
portjes van mijne hand zien er, nu ik ze even corrigeerende doorging, uit als drukproeven die nog voor revisie gaan. 't Lijkt wel of men te Brussel geen corrector heeft die Nederlandsch verstaat! Tegen het verslag van de vergaderingen heb ik een ander bezwaar; het is niet vertrouwbaar. Ik heb destijds behalve de openingsvergadering maar ééne bijeenkomst van de bibliotheek-afdeeling bijgewoond, en daar - naar aanleiding van de wenschelijkheid van een informatiebureau voor elk land, op de wijze zooals dat voor de Duitsche bibliotheken te Berlijn - een meedeeling van onzen Groningschen Bibliothecaris Dr. A.G. Roos gehoord over de circuleerende aanvraagbriefjes, waarmee we ons hier te lande behelpen. In het verslag nu zie ik (bl. 696) dat deze meedeeling over onze Nederlandsche manier van werken zou gedaan zijn door den heer Gardy uit Genève! En omgekeerd vind ik op bl. 735 tot mijne groote verrassing, dat ik zelf in een vergadering waar ik niet geweest ben, als rapporteur een résumé in het Duitsch heb gegeven van een rapport! Maar misschien is het niet juist, op de détails te veel nadruk te leggen, en moeten we het waardeeren dat het boek er is, dat we nu ten minste een onderwerp dat in 1910 te Brussel behandeld is, kunnen terugvinden. Vóór den titel staan twee goede portretten van de presidenten Muller en Martin.
C.P. Burger Jr. | |
Die historie van Christoffel Wagenaer, discipel van D. Johannes Faustus. Naar den Utrechtschen druk van Reynder Wylicx uit het jaar 1597 uitgeg. door Dr. Jos. Fritz. Met twee afb. -No. 12 van de Nederlandsche Volksboeken opnieuw uitgeg. vanwege de Maatsch. d. Nederl. letterk. te Leiden. Boekh. en drukk. voorh. E.J. Brill, Leiden 1913-246 bladz.De fraaie reeks volksboekjes door de Maatsch. d. Ned. lett. bezorgd is met deze Historie weer belangrijk verrijkt. De oudste bekende druk, waarvan de tekst hier weergegeven is, wordt alleen in de Stadsbibliotheek te Bremen aangetroffen; van twee drukken van 1607 en 1608 heeft de bewerker, door den heer Boekenoogen geholpen, wel beschrijvingen maar geen exemplaren kunnen vinden; van een van 1614 vond hij een exemplaar in de Universiteitsbibliotheek te Marburg. Eindelijk is er in de Koninkl. Bibliotheek te Berlijn een achttiende-eeuwsch Faustboekje, uitgegeven door de weduwe van Hendrik Thieullier te Antwerpen in 1728, waarbij als tweede deel zonder eigen jaartal het vermakelyck leven van Christoffel Wagenaer. Na een facsimile van het titelblaadje van 1597 wordt ons de volledige tekst van de eerste uitgaaf gegeven (blz. 3-182), daarna eenige stukken van het 18e eeuwsche Antwerpsche boekje (185-199). Dan volgt een tweede bijlage: De verschillende uitgaven en de herkomst van het volksboek, beginnende met deze meedeeling: ‘Om te gemoet te komen aan den wensch van Dr. Jozef Fritz, die zoo bereidwillig was de uitgave der Historie van Christoffel Wagenaer op zich te nemen, wordt bij uitzondering ditmaal afgeweken van de in deze serie gebruikelijke indeeling der Bijlagen.’ Daarop volgt de toelichtende tekst in het Duitsch! Het is jammer dat de Maatschappij, bij uitgaaf van onze volksboeken niet liever tegemoet komt aan de belangen van den Nederlandschen lezer. Men vraagt zich onwillekeurig af, of dan de studie van de oude Nederlandsche literatuur sedert de jaren van Matthijs de Vries ten onzent zoo totaal fiasco gemaakt | |
[pagina 265]
| |
heeft, dat er nu zelfs voor de uitgaaf van een volksboekje geen bevoegd bewerker onder onze landgenooten te vinden is; dat men afhangt van de bereidwilligheid van een vreemdeling, die niet alleen afwijking van de gebruikelijke indeeling verlangt, maar ons een wel zeer volledige en geleerde, maar tegelijk ongenietbaar zware toelichting in een vreemde taal schenkt. De bibliografie (bl. 200-215)schijnt volledig en nauwkeurig, maar is zeer onoverzichtelijk; de weinige hierboven meegedeelde feiten waren er niet dan na een lastig zoeken uit op te diepen. De verdere meedeelingen over de verhouding der drukken onderling (215-222), en over de geschiedenis van het Duitsche Wagnerboek en de Nederlandsche bewerkingen zijn ook zeer voortreffelijk, maar haast niet te lezen. Het is te hopen, dat volgende volksboek-uitgaven niet alleen wat den tekst, maar ook wat de toelichting betreft, Nederlandsche uitgaven zullen zijn.
C.P. Burger Jr. | |
A.A. Stewart, The printer's dictionary of technical terms. A handbook of definitions and information about processes of printing. With a brief glossary of terms used in book binding. Boston (Mass.), published by the School of printing. 1912. kl. 8vo.Uit den aard der zaak moet de aankondiging van een verklarende vakwoordenlijst zich bepalen tot de simpele vermelding van het feit, dat zulk een vakwoordenlijst er is. Tenzij bepaaldelijk fouten zijn aan te wijzen, kan niet in een eigenlijk gezegde critiek getreden worden, vooral niet wanneer het een lijst in een vreemde taal geldt. Het is een boek van 367 blz. tekst waarop een 1600 woorden verklaard worden en waaraan, voortgekomen als het is uit de praktijk en daarvoor ook bestemd, geen wetenschappelijk-historische eischen gesteld mogen worden. Een doorbladering gaf mij den indruk met een goed boek te doen te hebben. J.W.E. | |
H.L. Bullen, Keeping the printing plant young. A discussion of the success of permanency and profit-making conditions. Cambridge (Mass), published by the Printing art (copyright by the University press) 1910(?) kl. 8vo.In de november-aflevering 1909 van the Printing art, het bekende typografische vaktijdschrift uit Noord-Amerika, dat sedert eenige jaren een internationale positie, ook hier te lande, heeft weten te verkrijgen, verscheen onder bovenstaanden titel een opstel. Schrijver toont daarin aan de wenschelijkheid niet slechts, maar ook de noodzakelijkheid, zelfs de noodwendigheid voor elk drukkerijbedrijf om met de moderne denkbeelden mede te gaan, zoowel in practischen als in meer ethischen zin, d.w.z. zich voortdurend te voorzien van de nieuwste machines, werktuigen en gereedschappen, en bovendien er steeds op uit te zijn den werkman zooveel doenlijk in sociaal en hygiënisch opzicht ter wille te zijn. Ik geloof niet, dat schrijvers stellingen bij iemand, waar ook, eigenlijk tegenspraak zullen ondervinden en dat drukkerijleiders er heel graag aan willen voldoen uit welbegrepen eigenbelang, als zij maar wisten waar het geld van daan te halen om al die verbeteringen en vernieuwingen te bekostigen. Op den langen duur zouden die misschien wel hun renten afwerpen, maar als weer nieuwe inventies en weer nieuwe opvattingen om aanschaffing en vervulling vragen zijn de vroegere toch eigenlijk niet heel veel meer waard. Maakt die angst, zeker geen denkbeeldige, niet vele industrieelen bezorgd in eigen bedrijf te reorganiseeren? | |
[pagina 266]
| |
De materie, van urgent belang voor de drukkerij-industrieën en voor de vakvereenigingen, voor werkgevers en voor werknemers in de grafische bedrijven zoowel in Amerika als in Europa, heeft slechts matig gewicht voor den verbruiker van drukwerk, die er alleen dit als gevolg van zal ondervinden, dat hem voor gedane leveranties steeds hoogere bedragen genoteerd zullen moeten worden. Het onderwerp dat door den auteur niet streng beredeneerd, meer als een impulsieve opwekking geschreven is, heeft niettemin onmiskenbaar beteekenis voor vakkringen als daarbuiten. Daarin heeft the Printing art blijkbaar aanleiding genomen het te herdrukken als een afzonderlijke uitgaaf en zulks voorbereidende heeft het orgaan daaraan tevens verbonden een typografischen wedstrijd. De boektitel van dit artikel zelf was het onderwerp nl.: Keeping the printing plant young, a discussion of the success of permanency and profit-making conditions by Henry Lewis Bullen, reprinted from The Printing Art for November 1909 Published by The Printing Art Cambridge, Mass. 1910. Of er meer zijn ingezonden blijkt niet, maar 105 antwoorden zijn hier afgedrukt. Voor mij, die meer dan eens als jurylid ben opgetreden in dergelijke wedstrijden door en voor typo's uitgeschreven, was het niet vreemd hier 105 onderscheidene oplossingen te vinden; ik kan mij voorstellen dat een ander, die volstrekt buiten de drukkerij-wereld staat er eenigszins verbijsterd door zal wezen; het ontwerp van den letterzetter William C. Dellert, van de Hill's Print Shop te New-York, werd uitverkoren werkelijk als boektitel te dienen: 't is inderdaad een heldere, gracelijke, echt-Amerikaansche titelpagina. Er valt uit den aard der zaak over deze titelzetsels niets te zeggen, daar hier het uiterlijk effect alleenlijk het doel was. Daar deze bladzijden denkelijk op tal van drukkerijen in gereedheid gebracht zullen zijn en het daarom voor de hand ligt te veronderstellen, dat de vlugge voortgang van het werk er onder geleden zal hebben, vermoed ik dat de verschijning van het boekje daardoor vertraagd is geworden, dat het niet, zooals op den titel staat in 1910, maar eerst in het einde van 1912 verschenen is en daarom mij door den heer Nijhoff eerst in het einde van Januari 1913 een exemplaar ter bespreking is toegezonden kunnen worden. Daarom zette ik aan het einde van den titel hierboven een vraagteeken. J.W.E. | |
Pollard, Alfred W., Fine books. London, Methuen. 348 p. 8vo. 25 sh.Onder bovenstaanden titel verscheen in de ‘Connoisseur's Library’ een boekdeel van 332 pp., dat als een waardevolle vermeerdering op het gebied der bibliographische litteratuur mag worden beschouwd. Hoewel de titel ‘Fine books’ alleen doet denken aan het uiterlijke der boeken, geeft het werk, vooral waar het de ‘early printing’ behandelt, ook vele geschiedkundige aanteekeningen betreffende de drukkers. Verspreiden deze ook geen nieuw licht, en heeft de schrijver ook verder in dit werk geen diepgaande studies gemaakt, juist voor hen, die een overzicht willen krijgen van de ontwikkelingsgeschiedenis der boekdrukkunst en boekillustratie (vooral in de vroegste perioden), is het werk zeer lezenswaard. Na eenige hoofdstukken aan: Verzamelen en verzamelaars, ‘block books’, de uitvinding der boekdrukkunst en verschillende incunabula gewijd te hebben, behandelt de auteur achtereenvolgens de vroegste geïllustreerde drukken van Duitschland, Nederland, Italië, Frankrijk, Spanje, enz., de 16e-eeuwsche geïllustreerde | |
[pagina 267]
| |
werken, om daarna te komen tot de ontwikkeling der drukkunst en houtsnee-illustraties in Groot-Brittannië, voornamelijk natuurlijk in Engeland, terwijl enkele pag. de ‘Americaansche incunabula’ behandelen. Eindelijk vindt men in een paar hoofdstukken de verbreiding der kopergravure-illustraties en de ‘modern fine printing’(hoofdzakelijk de moderne Engelsche drukkerijen als de Kelmscott press, enz.) vermeld. Aan het eind een bibliographie, die echter voornamelijk Engelsche werken noemt. Vele goed uitgevoerde illustraties verhoogen het aanzien van het boek. In het oog valt de ongelijkheid, waarmede de verschillende tijdperken behandeld zijn. Zijn die gedeelten, betrekking hebbende op de 15e en 16e eeuw, naar verhouding tot de rest breed opgezet, de latere tijdperken beslaan slechts enkele hoofdstukken, terwijl ook daarover, vooral over de 19e-eeuwsche illustraties, nog veel belangrijks en nieuws te zeggen zou zijn. Dit wordt echter ook door den schrijver reeds in de voorrede besproken. | |
Kritische Bücherkunde der deutschen Bildung. Teil II. Naturwissenschaften von F. Dannemann. Weimar, Alexander Duncker. 176 S. 8vo. 1912. Mk. 2.50 geb. Mk. 3.-Het eerste deeltje van dezen wegwijzer in de duitsche boekenproductie van den laatsten tijd (Zie voor het doel dezer uitgave: Het Boek. I, bl. 102) is nu gevolgd door een tweede, een overzicht gevende van de literatuur over natuurwetenschappen (inclusief wiskunde). De bewerker was reeds bekend door zijne uitvoerige geschiedenis der natuurwetenschappen (Leipzig, W. Engelmann, 1910-1913. 4 Bde.) en kan dus geacht worden voldoende berekend te zijn voor een goede keuze uit den grooten overvloed van natuurwetenschappelijke werken. Vooraf gaat een lijstje der voornaamste tijdschriften, dan volgt: Algemeene leerboeken, Geschiedenis der natuurwetenschappen en natuurphilosophie, daarna de verschillende onderafdeelingen. De afdeelingen geneeskunde en techniek waren beter weggebleven; die kunnen moeielijk samen in een twintigtal bladzijden behandeld worden. Werken van niet-Duitschers zijn alleen opgenomen, wanneer er een Duitsche vertaling van bestaat; we troffen in het auteursregister o.a. aan: J. Bosscha, P.G. Buekers, E. Cohen, G. Heymans, J.H. van 't Hoff, Chr. Huygens, J.H.F. Kohlbrugge, J.P. Kuenen, H.A. Lorentz, H. de Vries. Uit het bestaan dezer vertalingen blijkt voldoende hoe ook in Duitschland notitie genomen wordt van wat hier op natuurwetenschappelijk gebied gewerkt wordt. |
|