Het Boek. Jaargang 2
(1913)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Het horarium van Gerard Leeu,
| |
[pagina 247]
| |
gebruik geweest is in een klooster, behoorende tot een der 3 Orden van Franciscus. En uit het feit, dat die namen gedeeltelijk in het Middelnederlandsch gespeld zijn, kan met zekerheid worden afgeleid, dat het een klooster der Derde Orde was, daar de leden der Eerste Orde (Minderbroeders) en der Tweede Orde (Clarissen) de kerkelijke getijden steeds in het Latijn baden, en daarenboven aan zoo'n Horarium weinig hadden, omdat zij zich bedienen moesten van het officieele Brevier met zijn officieele kerkelijke getijden. Het Horarium was dan ook, even als alle middeleeuwsche getijden-boeken, slechts voor leeken bestemdGa naar voetnoot1). Wat nog ten overvloede door Gerard Leeu zelf in het colophon van zijn Horarium gezegd wordt: ‘usualiter laycis sillabicate’ Een verder bewijs dat het ex.-Olschki in gebruik geweest is in een klooster van de Derde Orde van Franciscus, vindt men in de 8 geschreven blaadjes, welke daarin achteraan zijn bijgebonden, en waarvan boven de inhoud beknopt is weergegeven (art. I, blz. 9-10). Uit het voorkomen van een Suffragium van de H. Elisabeth van Hongarije (zie blz. 10), de Patrones der Derde Orde - de Patroon is de H. Lodewijk IX van Frankrijk - kan men zelfs met genoegzame zekerheid afleiden, dat het ex.-Olschki gebruikt is geworden in een vrouwen klooster der Derde Orde. En daar verder ook nog verschillende antifonen ter eere van de H. Anna zijn bijgeschreven, is het besluit gewettigd, dat dat vrouwenklooster de H. Anna tot Patrones had - of het moest zijn, dat het zustertje, aan wie het Horarium toebehoorde, misschien een particuliere devotie tot Sint Anna had, en daarom voor haar persoonlijk gebruik die Anna-antifonen heeft bijgeschreven. Zelfs zou er nog een poging gewaagd kunnen worden, om bovengenoemd vrouwenklooster der Derde Orde te localiseeren. Boven, blz. 214, is vermeld, dat in de Litanie van Alle Heiligen op bl. 102a nog de naam is ingevoegd van den H. Gummarus. Dit is de eenige specifiek-Nederlandsche Heilige, die in de Litanie voorkomt. Nu was de vereering van den H. Gummarus vroeger - en ook thans nog - zeer beperkt. De eenige plaats in Noord-Nederland, waar men hem vroeger als patroon vereerde, was bij mijn weten Enkhuizen. In Zuid-Nederland was zijn vereering meer verspreid, voornamelijk te Emblehem, Lier, Antwerpen, Brussel, Gent, enz.Ga naar voetnoot2). We | |
[pagina 248]
| |
hebben bij de localiseering dus te kiezen tusschen Enkhuizen en de daarjuist genoemde Belgische plaatsen. Eerst dacht ik aan Enkhuizen, omdat in de ex-libris van het exemplaar-Olschki de naam Cools voorkomt (zie art. I, blz. 8), een bekend katholiek geslacht te Hoorn, dus dicht bij EnkhuizenGa naar voetnoot1). Daartegenover staat echter, dat er ook een Fransch ex-libris in het boekje gevonden wordt, en dat de naam ‘bonauentuera’ (bl. 102a; zie boven, blz. 214) en het woord ‘minder brueders’ in de Suffragia (zie art. I, blz. 9-10) met ue geschreven worden. Deze dialectische eigenaardigheid wijst beslist op België, meer speciaal op de provincie Zuid-Braband, dus juist naar Antwerpen, Brussel en de omliggende gewesten. Hiermede is genoeg - misschien wel meer dan genoeg - medegedeeld omtrent de vermoedelijke herkomst van het ex.-Olschki van het Horarium. Of het verder hetzelfde exemplaar is, dat volgens Van Praet ‘quelque part en Italie’ bestond (zie art. I, blz. 1 en 4), is natuurlijk moeilijk uit te maken. Niet alsof het van wetenschappelijke waarde was, maar omdat het een van de vele chronologische Spielereien der middeleeuwen is, wilde ik nog met een enkel woord het mnemotechnische versje van Petrus de Riga, beter: Petrus Riga, bespreken, dat boven in de beschrijving onder n. 2 (blz. 212) is medegedeeld. De formule, welke in het versje zit, is deze: a m a a m
a a a a a a
a m a a m
a m a a m a a m
a a a a m a
a m a a m a
De a duidt aan, zooals in het versje staat, dat Paschen in April valt, de m, dat het in Maart wordt gevierd. In de rubriek vóór het versje wordt gezegd, dat men met het jaar ‘lxxxij’, dat is dus 1482, moet beginnen. Wanneer men nu de formule legt naast Tafel XXX bij GrotefendGa naar voetnoot2), dan blijkt, dat alles | |
[pagina 249]
| |
inderdaad precies uitkomt. Dat het versje oorspronkelijk veel langer moet geweest zijn, volgt uit het feit, dat de Paaschdatums volgens den Romeinschen kalender eerst na 532 jaren in dezelfde volgorde terugkeerenGa naar voetnoot1). Gevolgelijk moet dus het ‘gedicht’ van Petrus Riga minstens uit 532 woorden bestaan hebben. En wanneer wij veronderstellen, dat, daar Riga in 1209 stierf, het eerste woord op het jaar 1200 betrekking had, moet het geheele vers toepasselijk zijn geweest op de jaren 1200 tot 1732. Ofschoon nu het versje met 1482 begint, mag men daaruit niet besluiten, dat het Horarium een afdruk is van een handschrift, dat omstreeks 1482 is geschreven. Het is heel goed mogelijk, dat het hs. ouder, en dat het versje dus veel langer was, en bijv. de formule leverde vanaf het jaar 1450. Die formule geheel over te nemen had natuurlijk in 1489, toen het Horarium gedrukt werd, geen zin. Maar later dan met 1482 mocht de formule toch niet beginnen, want dan verviel het woord ‘florum’ in den eersten regel, waarop het woord ‘furiorum’ op het eind van den derden regel moet rijmen. En met het woord ‘furiorum’ is men reeds aan het jaar 1497, en dat mocht zeker niet vervallen. Of het versje inderdaad het werk van Petrus Riga is, is een andere vraag. Onder zijn tot nu toe bekende geschriften bevindt het zich niet. Maar hij was nu eenmaal bekend als een verzenmaker, omdat hij in zijn ‘Aurora’ den geheelen Bijbel op vers gezet had, en ook zijn andere werken op vers heeft geschrevenGa naar voetnoot2). Men kwam er dus allicht toe, ook dit vers voor de Paaschberekening op zijn naam te zetten, evenals men allerlei mooie spreuken - en ook ettelijke machtwoorden en dooddoeners - waarmee men geen raad wist, op naam van bekende Kerkvaders schreef. Een verstaanbare zin is aan het vers niet te geven. Het is zuiver mnemotechnisch werk, zooals men dat in de middeleeuwen zoo dik- | |
[pagina 250]
| |
wijls tegenkomt, bijv. het Sex prohibet (voor de hoofdstukken van den Bijbel), den Cisiojanus (feesten van den Kalender), Prima dies mensis (voor de zgn. dies Egyptiaci), Barbara celarent (voor de syllogismen) enz.
Eindelijk rest ons nog eene verklaring te geven van het colophon. Het begint met den eigenlijken inhoud van het boekje aan te geven, nl. ‘Septem hore cuiuslibet diei’, d.w.z. zeven verschillende getijden, te bidden op de zeven achtereenvolgende dagen van de week. De officieele titel van het boekje is dus eigenlijk: ‘Septem horae’, en in de incunabelcatalogen zou het, streng genomen, moeten worden gecatalogiseerd niet op ‘Horarium’, doch op het woord ‘Horae’. Ik heb het boekje echter ‘Horarium’ genoemd, omdat de twee andere tot nu toe bekende Latijnsche getijden- en gebedenboeken, welke Gerard Leeu heeft uitgegeven, bij Campbell (n. 993 en 994), gecatalogiseerd zijn i.v. Horarium. Nadat de algemeene inhoud in het colophon aangegeven is, wordt nader aangeduid, voor welken dag van de week ieder der zeven Horae bestemd is - die nadere aanduiding komt niet in den tekst van het Horarium voor. Een en ander komt hierop neer, dat de getijden van de H. Drievuldigheid bestemd zijn voor den Zondag, die van de Overledenen voor den Maandag; op Dinsdag bad men de getijden van den H. Geest, op Woensdag die van Alle Heiligen. De getijden van het H. Sacrament werden op Donderdag gebeden, die van het H. Kruis (het Lijden van Christus) op Vrijdag, terwijl voor den Zaterdag de (kleine) getijden van de H. Maria bestemd waren. De redenen waarom men bepaalde devoties met bepaalde dagen van de week verbond, steunen deels op intrinsieke gronden - zoo is de Zondag als de ‘Dag des Heeren’, vanzelf toegewijd aan de H. Drievuldigheid. De Donderdag staat in verband met het H. Sacrament, omdat Christus op den Witten Donderdag het H. Sacrament instelde, terwijl Hij op den Goeden Vrijdag aan het Kruis stierf; vandaar op dien dag de Horae de S. Cruce - deels steunt het op traditie, zooals bijv. de vereering van den H. Geest op Dinsdag, de vereering van Alle Heiligen op Woensdag, en die van Maria op Zaterdag. Deze traditie hier verder na te pluizen is niet noodigGa naar voetnoot1). Alleen wil ik als curiositeit erop wijzen, waarom de godsvrucht tot de | |
[pagina 251]
| |
Overledenen aan den Maandag verbonden was. Het algemeene, doch niet kerkelijk gesanctioneerde gevoelen der middeleeuwen was, dat er des Zondags zoowel in de hel als in het vagevuur een soort Zondagsrust bestond, zoodat de zielen der Overledenen dan niet behoefden te lijden. Brak echter de Maandag aan, dan was voor die zielen het lijden natuurlijk dubbel zwaar, en daarom beijverde men zich speciaal op den Maandag door gebeden en goede werken het lijden dier zielen zooveel mogelijk te verzachtenGa naar voetnoot1). Nadat nu in het colophon de getijden voor iederen dag van de week zijn opgenoemd, voegt Gerard Leeu erachter, dat zij ‘breui et pulcherrimo stylo composite’ zijn. Ja, kort zijn ze zeker; ze beslaan bij elkaar ongeveer 20 blaadjes. ‘Pulcherrimo stylo’ is een andere vraag. Het zijn gewone Latijnsche versjes van geen bijzondere letterkundige waarde. En zooals men uit de boven zoo dikwijls aangegeven verwijzingen naar Chevalier kan zien, waren die berijmde getijden overal verspreid. Dan wordt in 't colophon nog vermeld, dat de Mis ter eere van Maria erbij was gevoegd. De bedoeling daarvan was deze. Van oudsher bestond in de katholieke Kerk de gewoonte, des Zaterdags een Mis ter eere van Maria op te dragen. En omdat de leeken die Mis nog al plachten bij te wonen, voegde men in de gewone getijdenboeken het formulier van die Mis erbij, opdat men den priester, die die Maria-mis las of zong, beter zou kunnen volgenGa naar voetnoot2). Na die Maria-mis worden in het colophon vermeld de ‘hore beate marie virginis cum ordinario, et psalmis ferialibus ad longum. Cum Septem psalmis, Letania, Mortuorum quoque novem lectionum vigiliis’. Datgene wat hier wordt genoemd: de (gewone) getijden van Maria, de zeven Boetpsalmen met de Litanie van Alle Heiligen, en de Vigilie (getijden) der Overledenen, vormde het essentieele gedeelte van ieder middeleeuwsch getijdenboek. Met de woorden ‘cum ordinario’ wordt bedoeld, dat aan die Mariagetijden de voorschriften waren toegevoegd, hoe ze moesten gebeden worden (in den Advent moest er bijv. nog al het een en ander worden gewijzigd), en met de woorden ‘et psalmis ferialibus’ wordt bedoeld, dat in de Metten van de getijden van Maria niet voor iederen dag der week | |
[pagina 252]
| |
dezelfde drie psalmen werden aangegeven, wat in de andere boeken meermalen het geval was, doch dat men naar het voorbeeld van de grootere getijdenboeken driemaal drie psalmen in de Metten had geplaatst, waarvan het eerste drietal op feria II en V, het tweede op feria III en VI en het derde drietal op feria IV en Sabbatho kon gebeden worden. Dit laatste gaf natuurlijk wat minder eentonigheid dan wanneer men iederen dag dezelfde drie psalmen te bidden had, en daarom worden die ‘psalmi feriales’, d.w.z.: verschillend volgens de dagen der week (feriae), in het colophon vermeld als een aanbeveling van het Horarium. Eenzelfde aanbeveling zit in het volgende woord van het colophon ‘ad longum’. Daar er in de getijdenboeken dikwijls dezelfde gebedjes, psalmen enz. voorkomen, drukte men ze meestal slechts éénmaal, en verwees dan steeds naar die eene plaats. Dat had echter zijn bezwaren, omdat men dan telkens moest zoeken en bladeren. Daarom beveelt Gerard Leeu zijn Horarium nog eens bijzonder aan door de mededeeling, dat de getijden, welke in zijn boekje voorkomen ‘ad longum’, d.w.z. geheel voluit gedrukt zijn. De Parijsche drukkers der Livres d'heures deden juist hetzelfde. Ook zij vestigden de aandacht erop, dat men in hunne getijdenboeken niet telkens behoefde terug te bladeren en te zoeken. Vandaar dat in hun colophons telkens de uitdrukking voorkomt: ‘sine require’ of ‘sans rien requerir’. En heel duidelijk zegt Hendrik Eckert van Homberch hetzelfde in zijn Breviarium Windeshemense, Delft 1499 (Campbell, 371), bl. 310b: ‘cum longioribus lectionibus et sine (quod sepius solet in libris contingere) require sed omnia suis locis inuenienda sunt’. De zeven Boetpsalmen en de onmiddellijk daaraan verbonden Litanie van Alle Heiligen, welke daarna in het colophon vermeld worden, behoorden, zooals gezegd, eveneens tot de essentieele gedeelten van ieder middeleeuwsch getijdenboek. Behalve de Kalender met zijn namen van heiligen, leveren vooral ook de heiligennamen, die in de Litanie voorkomen dikwijls een kostbaar houvast op, om de herkomst en soms ook den ouderdom van een of ander getijdenboek te bepalen. Na die Litanie pleegt in ieder getijdenboek - zooals ook in het Horarium - het zgn. Officium defunctorum (Vigiliae mortuorum) te volgen. In het colophon wordt het gequalificeerd als ‘mortuorum quoque novem lectionum vigiliis’, waarmede bedoeld wordt, dat het 't zoogenaamde Lange Officie (Lange Vigilie) bevat, bestaande uit drie Nocturnen, dus 9 psalmen en 9 lectiones, terwijl de Korte | |
[pagina 253]
| |
Vigilie, welke ook nog al eens voorkomt, slechts uit één Nocturn (3 psalmen en 3 lectiones) bestond. ‘Secundum usum ecclesie Romane’, d.w.z. volgens het gebruik of den ritus der Romeinsche kerk, beteekent, dat de getijden niet waren samengesteld volgens het liturgische gebruik van een of ander speciaal bisdom of van een bepaalde kloosterorde, maar dat de gewone, algemeen verspreide liturgie van Rome gevolgd was, zoodat het Horarium - en dit was weer een aanbeveling - over de geheele wereld ongeveer kon gebruikt worden. Eindelijk prijst Gerard Leeu zijn boekje aan door de vermelding van de ‘quampluribus meritoriis orationibus adnexis’, d.w.z. dat achter de getijden nog zeer vele verdienstvolle gebeden waren gevoegd. Het verdienstvolle zat natuurlijk voornamelijk in de gebedjes, waaraan aflaten waren verbonden. Ten slotte komt in het colophon nog de voornaamste aanbeveling. De getijden en gebeden zijn, zegt Leeu: ‘summa diligentia correcte, punctuate, usualiter laycis sillabicate’. Al komt die uitdrukking ‘summa diligentia correcte’ in tallooze vroege drukken voor, ook in die, welke krioelen van drukfouten, toch mag van het Horarium geconstateerd worden, dat het werkelijk een goed-gecorrigeerden tekst geeft. Met ‘punctuate’ is bedoeld, dat de interpunctie - alleen de punt en de dubbele punt worden gebruikt - met zorg is aangebracht. En eindelijk wordt door het ‘usualiter laycis sillabicate’ aangegeven, dat de tekst op een voor leeken gebruikelijke en verstaanbare wijze gespeld is, dat wil zeggen, dat er slechts weinigafkortingen, en dan nog slechts zulke, welke door iedereen worden begrepen, gebruikt zijn. Ook dat laatste is inderdaad Waar. Men zie bijv. de facsimiles van den tekst, welke aan dit artikel (blz. 5 en 218) zijn toegevoegd, en verder de reproducties bij Gordon Duff, pl. 35 en Type Facsimile Society, 1902yy. Deze laatste bijzonderheid is speciaal van typografisch belang. Zooals ik bij een andere gelegenheid hoop aan te toonen, heeft Gerard Leeu zijn type 11, waarmede het Horarium in 1489 gedrukt is, juist met het oog op dit boekje laten snijden en gieten. En omdat hij een voor leeken bestemd getijdenboek ermede wilde drukken, dus zoo weinig mogelijk afkortingen mocht gebruiken, moest hij aan zijn stempelsnijder vooraf de noodige instructies geven, welke ligaturen en afkortingen deze te snijden had en welke niet. Zoo kan dus de inhoud en de bestemming van een incunabel zelfs eenig licht werpen op het ontstaan en de eigenaardigheden van eene bepaalde lettertype. | |
[pagina 254]
| |
De algemeene conclusie, welke uit de ontdekking en het onderzoek van Gerard Leeu's Horarium valt te trekken, is deze, dat het werk, door Holtrop en Campbell voor ongeveer een halve eeuw verricht, nog voor een grondige herziening en een uitgebreide aanvulling vatbaar is. Type 11, die aan Holtrop geheel onbekend was, en welker ontstaan door Campbell omstreeks 1491-1493 werd geplaatst, werd, zooals uit het Horarium blijkt, reeds gesneden en gebruikt in 1489. Daardoor, en ook door andere ontdekkingen, waarop ik later wellicht terugkom, moet de typen-inventaris van Gerard Leeu geheel herzien worden, en moeten de typen andere nummers krijgen. De letterkundige ontleding van het Horarium heeft verder aangetoond, dat Leeu aan zijn druk een getijdenboek van Franschen oorsprong ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast moet men in het oog houden, dat type 11, die hij afzonderlijk voor dit Horarium heeft laten snijden, óók een Fransch (Bourgondisch) karakter draagt. De gravuren heeft hij verder met de uiterste zorg laten bewerken, vooral de randen, zoodat deze zelfs moeilijk te onderscheiden zijn van metaalgravuren. Ook liet hij zijn boekje op perkament drukken, gebruikte in de typen zoo weinig mogelijk afkortingen, zoodat leeken het gemakkelijk konden gebruiken, kortom, in alles heeft hij getracht eerste-klas-werk te leveren. Wat volgt uit dit alles? Dat Gerard Leeu werkelijk was ‘a man of grete wysedom in all maner of kunnyung’. Het Bourgondische tijdvak had een groot stuk Fransche cultuur naar Nederland overgebracht. Een der verschijnselen daarvan was, dat de dames van hoogeren stand met een mooi versierd getijdenboek ter kerke gingen. De Parijsche drukkers trokken vooral vanaf 1488 daarvan partij, door prachtig verzorgde Livres d'heures bij massa's in den handel te brengen. En ontwikkeld handelsman als hij was, heeft Gerard Leeu gezorgd, zijn Parijsche concurrenten aanstonds op zijde te streven, door reeds in 1489 een getijdenboek in den handel te brengen, dat in uitvoering kon wedijveren met de ‘haute nouveauté’, welke uit Parijs werd ingevoerd, en dat door het reproduceeren van een Fransch origineel en door een type van Franschen snit tegelijkertijd tegemoet kwam aan den Franschen mode-geest van zijn tijd.
Woerden. B. Kruitwagen, O.F.M. |
|