Het Boek. Jaargang 2
(1913)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
[Nummer 7]De eerste compagnies drukkers te Batavia.Op welke wijze de Oost-Indische Compagnie te Batavia in de eerste helft der zeventiende eeuw haar behoefte aan drukwerk dekte is niet met zekerheid te zeggen. De vraag is nu evenmin te beantwoorden als in 1874, toen Tiele een mededeeling deed over de eerste boekdrukkers te BataviaGa naar voetnoot1); wat destijds door hem werd bericht is de basis tot verdere nasporing gebleven. Ik wil de door hem vermelde feiten hier nogmaals mededeelen, daarbij gebruik maken van de sedert Tiele's publicatie verschenen Dagh-registers van 't Casteel Batavia en het Nederlandsch-Indisch plakaatboek en daarmede in verband brengen twee contracten, die zonder vermelding van vindplaats zijn afgedrukt in het Verslag der landsdrukkerij te Batavia over 1911. Deze contracten leeren nl. een nieuw gegeven niet alleen, maar illustreeren bovendien, wat ik een paar jaar geleden heb meenen te mogen schrijven over inwendige organisatie van het boekdrukkerij-bedrijf te Amsterdam tegen de helft der 17e eeuw. Kornelis Pijl was de eerste, die in 1659 te Batavia een boek drukte en naar het schijnt was hij tevens, of misschien wel uitsluitend, stadsdrukker, een officie, dat sedert niet gemakkelijk te onderscheiden is van dat van Compagnies-drukker. Van dezen Pijl is geen werk aan te wijzen en het is te betwijfelen of zijn drukkerij eigenlijk wel goed aan den gang gekomen is. Immers, 9 jaar later blijkt uit een besluit van den Raad van Indië, dat dit bestuurscollegie in 1668 drukkerij-materiaal heeft en dat wil laten gebruiken. Daartoe wordt 9 Juni 1668 gecontracteerd met den boekbinder Hendrik Brants te Batavia. Uit het aangegane contract blijkt, dat de Compagnie een lettergieterij had, d.w.z. dat zij eenige stellen matrijzen (ook stempels?) bezat. Gietsel daaruit zal zij leveren aan Brants voor 16 stuivers 't pond, maar zij zal den eigendom | |
[pagina 242]
| |
van dat gieterij-materiaal aan zich behouden. Wat er verder aan zetmateriaal zoo letters als ijzeren of koperen zethaken noodig zal blijken te zijn, zal de Compagnie in Nederland voor Brants bestellen. Een pers, die de Compagnie bezit verkoopt zij hem voor 80 rijksdaalders (ƒ 200.-). Bij eventueele bestellingen zal de Compagnie zelf het papier leveren, dat hij, Brants, volgens overeengekomen tarief zal moeten bedrukken. Hetgeen dit contract leert over de organisatie onzer drukkerijen, is dit. Wij mogen aannemen, dat Amsterdamsche toestanden in dit opzicht slaafsch nagevolgd zijn. In Amsterdam had zich omstreeks 1640 het lettergieterij-bedrijf geëmancipeerdGa naar voetnoot1) en datzelfde zien wij in Batavia 25 jaar later geschieden, zij het ook in eenigszins gewijzigden vorm. Hetgeen in dit contract van 1668 verteld wordt, laat geen twijfel over, dat de Compagnie, toen zij een drukkerij wilde installeeren, begon met het noodige gieterij-materiaal daartoe aan te schaffen. Maar ook hier ervaarde zij het min juiste daarvan: gieterij werd gesplitst van drukkerij. De eerste hield de Compagnie aan zich; het drukkerij-materiaal verkocht zij. Brants is er in geslaagd de drukkerij op gang te krijgen, daarin gesteund door een octrooi voor drie jaar, hem 14 Augustus 1668 verleend, nadat hij zich had moeten getroosten de aanstelling van een censor, die toezicht zou moeten houden op de te drukken kopyen. Als zoodanig werd 17 Juli 1668 aangesteld de waterfiscaal Pieter Pauw. Al dadelijk, reeds in Augustus 1668Ga naar voetnoot2) had hij werk van de Compagnie. Naar exemplaren in de Leidsche Universiteits Bibliotheek beschrijft Tiele van hem regeeringspublicaties uit 1668 en 1669, die als merk vertoonen een salamander in de vlammen met het onderschrift: ‘Al Brandende’ en die tot adres hebben: ‘Tot Batavia gedrukt by Hendrick Brants boeckverkoper en Jan Bruyning in de Princestraat’ en twee regeeringspublicaties uit 1670 die het adres van Brandts alleen laten zien. Veel succes heeft hij echter niet bereikt met deze onderneming, waarin hij privatim ook kapitaal gestoken had en daarom op een octrooi had aangedrongenGa naar voetnoot3). Het drijven van de drukkerij in Indië heeft met eigenaardige bezwaren te kampen, voornamelijk gelegen | |
[pagina 243]
| |
in het gehalte van het werkvolk dat hoofdzakelijk bestaat uit Chineezen en Inlanders, dat zijn Maleiers en Javanen, waarvan de meeste het Nederlandsch niet voldoende machtig zijn en dus volgens kopy moeten zettenGa naar voetnoot1). Die bezwaren zullen zich twee en een halve eeuw geleden meer dan nu hebben doen gevoelen en of Brants voldoende vakkennis had om ze te overwinnen, is iets, wat thans moeielijk voor beantwoording vatbaar is. Dat hij boekbinder genoemd wordt in het contract door hem met de gecommitteerden der Compagnie gesloten, bewijst niet tegen zijn vakkennis, omdat met dit woord tot een heel eind in de zeventiende eeuw in het algemeen zij werden aangeduid, die van boekhandel hun bedrijf maakten. Dat hij behoorde tot het geslacht van Marten Jansz. Brandt, die een kwart eeuw te voren als boekverkooper-uitgever te Amsterdam werkzaam was geweest, gis ik. Ik meen te weten, dat deze oudere Brandt geen drukkerij bezat. De waarheid van deze veronderstelling aanvaardende, mag men gelooven, dat de jongere van dezen bedrijfstak niet het rechte verstand kan gehad hebben. Dat hij zijn onkunde in deze in Batavia inderdaad wel gevoeld zal hebben bewijst het feit, dat wel is waar de Compagnie met hem contracteerde, maar dat hij, het blijkt uit de adressen zijner drukken, zich in Jan Bruyning een drukker geassumeerd had, die geacht kan zijn met de techniek van drukkerij-administratie en organisatie op de hoogte te wezen, wat nader zal blijken. Toch heeft deze combinatie niet kunnen baten. In 1670 onttrok Bruyning zich en kort daarna, blijkbaar na afloop van het contract volgde Brants zijn voorbeeld. De Compagnie kwam toen in relatie met een andere categorie menschen. Zij gaf daarbij blijk van een goed inzicht. De technisch niet al te best gedrukte zaken van Brants toonen maar al te zeer, dat er heel veel aan het materiaal mankeerde. Het was dus eisch dat te verbeteren of te vernieuwen naar bevind van zaken en dat behoorde toen evenmin als nu tot de arbeidssfeer van den drukker, maar wel tot die van den leverancier van drukkerij-materiaal, dat is van den lettergieter. Het was dus wijs gezien dat zij 16 Februari 1671 contracteerde met Hendrick Voskens een stempelsnijder, Pieter Walbergen een gieter en Aernout Kemp een drukker. Walbergen is van hen zeker de bekendste, want hij is dezelfde, die als Peter Walpergen een paar jaar later naar Oxford ging en daar op aanstichting van dr. Fell ten behoeve der Uni- | |
[pagina 244]
| |
versity Press aldaar een lettergieterij installeerde met meest hollandsch materiaalGa naar voetnoot1) en technisch mogelijk gemaakt heeft de opbloei dier vermaarde drukkerij. Kemp is mij van elders niet bekend, maar beiden moeten goed onderlegde krachten geweest zijn, welke tot Voskens in eenigszins ondergeschikte positie stonden en misschien wel door hem uit Amsterdam waren medegenomen. Immers, al weet ik niet wie deze Hendrik Voskens was, dit is wel zeker, dat hij in misschien wel heel nauwe familierelatie gestaan moet hebben tot den Stempelgraveur Dirk Voskens, die te Amsterdam in dezen zelfden tijd een lettergieterij dreef. Het contract, dat gecommitteerden met deze drie personen voor twee jaar aangingen, is vrij wat zakelijker dan het vroegere met Brants en geeft doordat meer zakelijke een goeden kijk op den economischen en technischen toestand van de Compagnies-drukkerij. Al wat de Compagnie aan drukmateriaal bezat, dat is dus hetgeen van Brants teruggenomen was, en het gieterij-materiaal, dat zij destijds aan zich gehouden had, ging nu tegen taxatie aan Voskens en de zijnen over. Nieuwe soorten letters zouden, nu stempelgraveur en gieter in Batavia waren, niet meer uit patria ontboden behoeven te worden; tegen eenheidsprijzen zouden stempels à een halve rijksdaalder (ƒ 1.25), matrijzen à 16 zware stuivers (ƒ 0.80), letters à 13 stuivers (0.65) 't pond en hel à 20 rijksdaalders (ƒ 50.-) de pikol of 100 catti (± 62 K.G.) door de Compagnie teruggenomen worden, ingeval het contract niet verlengd werd. Papierleveranties hield de Compagnie ook nu weer aan zich; het drukwerk-tarief van Brants werd verhoogd en tevens werd er onderscheid gemaakt in de berekening tusschen het zetten uit groot of klein corpus. Hoe het met deze combinatie gegaan is? Tiele kent slechts één drukje uit 1671; het heeft geen adres en is, wat wel bewijst dat het van Voskens c.s. afkomstig is, beter gedrukt. In 1672 drukte Walbergen te Batavia een portugeesche vertaling der fabulen van Aesopus voor Jo. Ferreira d' Almeida aldaar, en in 1673 was in de Prinsenstraat als boekdrukker van de Compagnie gevestigd Abraham Gerardzoon Kayser, die het evenmin lang uithield, want in 1674 is daar in gelijke bediening Johannes van den Eede; van ieder dezer drukkers kent Tiele niet meer dan éen drukje. Het was en bleef dus tobben met de Compagnies-drukkerij. Er zijn echter te weinig gegevens beschikbaar om een eenigszins aaneengesloten overzicht te geven. | |
[pagina 245]
| |
Ik moet ten slotte nog op iets de aandacht vestigen. In het einde van de Elandstraat te Amsterdam, in een perceel waar de Salamander uithing, woonde althans sedert 1663 tot aan zijn overlijden 10 jaar later de bekende lettergieter Christoffel van Dijck. 24 Maart 1665 werd er door vier zijner knechts voor notaris Banning een verklaring afgelegd, dat de boekdrukker Jan Bruynings in Augustus 1664 bij hem had laten maken 100 pond dessendiaan noten à 30 stuivers het pond. Van dezen Jan Bruynings is mij verder niets bekend. In hem echter denzelfde te zien, die vier jaar later met Brants te Batavia het compagnies drukwerk bezorgde is niet gewaagd. In het feit, dat het boekdrukkersmerk dier bataviasche imprimés het gevelteeken van Van Dijck is, nl. een salamander in de vlammen, lijkt te toevallig om er niet eenig oorzakelijk verband in te zien, al is mij dat verband geenszins duidelijk. Datzelfde is het geval met hetgeen voorviel in 1673, dat is in het jaar, waarin in de plaats van Voskens cum suis een ander als compagnies-drukker te Batavia fungeert. In hetzelfde nummer 11 der Haarlemsche Courant van dat jaar, waarin aangekondigd wordttegen 10 April de verkoop der gieterij-inventaris van wijlen Van Dijck, die toen in handen kwam van Daniel Elsevier, werd ook bericht, dat het gieterij-materiaal, afkomstig van wijlen Jacques Vallet toen in handen was van Johannes Adamsz. te Amsterdam en van Dirk Voskens, de eerste wonende ook in de Elandstraat naast de oude 3 baarzen en de laatste wonende op de Bloemgracht naast de drukkerij van Johan Blaeu. Ook dit schijnt niet een toevallig iets te zijn, dat in hetzelfde jaar verkocht wordt gieterij-materiaal nagelaten door iemand, die blijkens een gevelsteen in relatie had gestaan met een drukkerij-eigenaar in Batavia; dat diens opvolger het bedrijf daar eindigt; dat een naamgenoot van den laatsten, eveneens een stempelgraveur, een vroeger in bedrijf geweest zijnde gieterij weer in werking brengt en dat het materiaal dezer gieterij, gedeeltelijk althans, berust bij iemand in dezelfde straat, waarin gewoond heeft wijlen de eigenaar van eerst bedoeld gieterij-materiaal. In een en ander moet dunkt mij gezien worden de gevolgen van een en dezelfde transactie, die ik niet bij machte ben aan te duiden.
Amsterdam. J.W. Enschedé. |
|