| |
Boekbesprekingen.
Johannes Schinnerer. Die moderne Buchkunst in Deutschland. Vortrag. Beilage zum 11. Jahresbericht der Gutenberg-Gesellschaft. Mainz, gedruckt in der Mainzer Verlags-Anstalt A.G. 1912.
De duitsche Gutenberg-Gesellschaft, die in 1901 gesticht werd met het doel het in Mainz bestaande Gutenberg-museum in stand te houden, en die, zooals paragraaf 1 der statuten het verder omschrijft, beoogt ‘die Pflege der auf Gutenberg und seine Erfindung gerichteten Forschung’, is dit programma sedert trouw nagekomen. De studies van Zedler, Schwenke, Wallau, Tronnier, Velke en Seymour de Ricci, welker publicatie de Vereeniging heeft mogelijk gemaakt in een bovendien technisch uitnemende uitvoering, bewijzen het; de kennis omtrent de Gutenberg-typen, de Canon missae van 1458 en het Catholicon om slechts enkele onderwerpen te noemen, heeft zij wezenlijk vooruitgebracht.
Behalve deze wetenschappelijke uitgaven verzendt de Vereeniging jaarlijks haar verslagen, die in kleiner formaat zijn gedrukt. Af en toe zijn ook hieraan wel eens toegevoegd beschouwingen en artikels: Wallau gaf in 1905 iets over de gieterij-techniek van Gutenberg, Zedler in 1906 over een dergelijk onderwerp, Hagelstange adstrueerde in 1907 zijn meening over Gutenbergs Erbe und die Pflichten der Gegenwart ihm gegenüber, 1908 bracht een opstel over de huizen van Gutenberg te Mainz, 1909 publiceerde o.a. een heel goed opstel over William Morris als boekdrukker, in 1910 werd opgenomen een artikel over Die liturgischen Druckdenkmäler in ihrer Blütezeiten het jaar daarop werd aan het verslag toegevoegd een en ander over de duitsche boekillustratie in den incunabelen- en post-incunabelen-tijd. En nu, in 1912, werd het artikel, waarvan de inhoud hierboven staat, in het gewone verslagsformaat van 17.7 ☓ 23.3 gedrukt, afzonderlijk verzonden. Het is een voordracht door dr. Schinnerer gehouden op de algemeene vergadering der Vereeniging in den zomer van 1912.
Laat ik van deze voordracht de getuigenis geven, dat zij inderdaad goed is, maar dat het mij voorkomt, dat een publicatie er van nu juist niet zoo broodnoodig geweest is, vooral niet onder de auspiciën van deze Vereeniging, die tot dusver eerste-rangs bronnenstudies heeft gegeven, althans opstellen, die daar heel dicht bij staan. Dat nu is deze voordracht zeker niet. 't Is al zoo dikwijls betoogd en door facsimile's gedemonstreerd, wat gedaan is door Morris, van wien de beweging van Engeland uit is begonnen, door Eckmann, Sattler, Vogeler, Behrens, Kleukens, Ehmke, Tiemann
| |
| |
e.a., welke onderscheidene princiepen zij voorstonden, en welke richtingen zij waren en zijn toegedaan, dat een beknopt overzicht van de moderne duitsche boekkunst op slechts 12 bladzijden, met ook weer 12 niet heel erg superieure prentjes, die voor het grootste gedeelte niet eens gedrukt zijn van nieuwe zinco's, toch werkelijk niet veel nieuws kan geven. Van een publicatie der Gutenberg - Gesellschaft zou men belangrijker dingen verwachten, ook belangrijker in dien zin, dat het toch feitelijk niet ligt op haar weg, als historische vereeniging de moderne drukbeweging in haar werkkring op te nemen. Gesteld dat de tijd daartoe reeds gekomen zou zijn, wat ongetwijfeld niet het geval is, dan zou zij, geloof ik, aan de uitgave van een streng wetenschappelijke behandeling der materie, denkelijk wel behulpzaam mogen zijn, maar dit oppervlakkige dingetje had wel een ander maar niet deze corporatie mogen verspreiden. Toch, maar dat is van hier uit zeer moeielijk te beoordeelen, kan de verspreiding onder Gutenberg - studiosi haar nut hebben, omdat de mogelijkheid bestaat dat deze als oudheidminnaars misschien wel wat al te veel naar het verledene turen en daardoor met de sociale en economische eischen van het heden, zooals dat manifesteert in de kunst van boeken te drukken, niet al te best op de hoogte zijn.
J.W.E.
| |
Kersten, P., Der Exakte Bucheinband, 2e vermehrte und verbesserte Auflage. Halle a. de Saale, Wilhelm Knapp, 1912, 8vo.
Dit boek, met evenveel vakliefde als vakkennis geschreven door den in Duitschland in zijnen kring overbekenden leeraar in het boekbinden, heeft mij om vele redenen respect voor den Heer P.K. afgedwongen.
Niet in alle regelen ben ik het echter met den schrijver eens en wat de praktische handelingen betreft, kenmerkt de beschrijving in alles den Duitschen boekbinder.
Ik kan niet begrijpen en er mij ook niet mede vereenigen hoe iemand, die hoog staat in vakkennis, en waar in zijn boek zoo vaak ook het gevoel van den artist doortintelt, stempeltjes aanraadt als daar vele zijn afgebeeld op tafel I; ook hieraan herkent men den Duitscher.
Uitgaande van het standpunt dat kritiek over het algemeen goedkoop is en het veel meer waarde heeft zelf iets te vervaardigen, wilde ik gaarne daar, waar ik het met den geachten schrijver niet eens ben, zulks beschouwd zien als meening-verschil en niet als kritiek.
In verreweg de meeste regelen ben ik het geheel met schrijver eens en kan ik niet anders dan mijne bewondering uitspreken over de groote duidelijkheid en zelfs pijnlijke nauwkeurigheid waarmede alle onderdeden, handelingen en behandelingen beschreven en aangegeven zijn.
Het is ontegenzeggelijk voor vele confraters een praktische gids en ook voor amateurs (trices) die eenigszins op de hoogte van het vak zijn een welkome handleiding tot zelfstudie. Verschillende onderdeden in het vak staan in het boek beschreven met een duidelijkheid en gemak, dat het bij velen den lust zou wekken dadelijk eens daarmede aan te vangen.
Men moet hierbij niet uit het oog verliezen, dat het door een meester geschreven is, en wat deze met meesterlijke hand uitvoert, zulks geschiedt met evenveel gemak als hij het beschrijft, echter toch ook door hem is het kunnen en kennen eerst na veel studie en proeven verkregen.
In de inleiding wordt gewezen op de verkeerde opvatting van leeken omtrent het openliggen van boeken, terecht wordt opgemerkt dat een slecht gebonden boek ‘altijd’ goed
| |
| |
openligt en het goed openliggen bij goed gebonden boeken noodzakelijk door technische hechtheid moet lijden en ook voor het grootste deel afhangt van meerdere of mindere stugheid of buigzaamheid van het papier.
Het inbinden in losse banden, zooals deze veel bij de uitgave van werken worden verkrijgbaar gesteld, heeft niet die waarde van houdbaarheid welke er door het publiek over het algemeen aan gehecht wordt, tenzij het inbinden door een degelijk vakman geschiedt.
Waar de schrijver over materiaalkennis alsook over materiaal - keuze schrijft, kan ik mij niet begrijpen waarom hij steeds kalfsleder op den achtergrond stelt.
In Duitschland is in de laatste jaren zeer slecht leder geleverd, de hoofdzaak bij het leerlooien was zoo spoedig en zoo veel mogelijk geld maken, en dit wel door het looiproces door zuren en zouten in den kortst mogelijken tijd te doen geschieden, waardoor de hoedanigheid van het leder echter tot nul waarde gebracht werd.
Nu vind ik het veel meer op den weg van den meester liggen mede te werken tot verbetering van het looien, door het daarheen te leiden dat kalfsleer b.v. weer in goeden origineel gelooiden toestand te verkrijgen is.
In Engeland is wel degelijk sinds eenige jaren weer goed looigaar kalfs te verkrijgen, en dit ziet er in primitieven, zuiver gelooiden toestand heel wat artistieker uit dan het poesmooie Duitsche blanke kalfs, hetgeen na 10 jaren tot kaf vergaat.
Looigaar kalfs- en aluingaar zwijnsleder werd in de grijze oudheid bijna uitsluitend gebezigd. Ook was het in dien tijd eene gewoonte boekbanden met was te poetsen, hetgeen duidelijk aan de goed bewaarde exemplaren te constateeren is, terwijl de vergane banden blijk geven van vetloosheid of verdrooging.
Aluingaar zwijnsleder, zooals zulks in de 16e eeuw, o.m. in Duitschland, veel gebruikt werd en nu ook nog in goede kwaliteit te verkrijgen is, heeft zich van alle leder altijd het krachtigst gehouden en dit wel omdat dit soort leder in dien staat nog al het vet in zich bewaard heeft. Wanneer men aluingaar zwijnsleder geheel nat maakt en het tusschen de handen wrijft, wordt het weder als een doorzichtig zwoord.
Buckram, alsmede verschillende Engelsche linnensoorten worden door P.K. als best materiaal aanbevolen, eene meening die ik gaarne met hem deel. Daar waar de schrijver te velde trekt tegen de vele imitatiën van leder en linnen sta ik ook zeker aan zijne zijde.
Een leelijk woord, iets wat mij zoo bedorven aandoet, is ‘écrasée’, omdat ik weet dat men hiermede bedoelt een echt marokijn, hetgeen glad gewalst is, eene behandeling waardoor de nerf weggeperst en het leder dun wordt, doch die tevens het leder een onhandelbaarheid geeft, die alle mooi technisch bewerken onmogelijk maakt. Levantijnsch marokijn eischt een uiterst vaardige hand bij het uitdunnen, omdat de minste ongelijkheid naderhand op den band zichtbaar is.
Om nu aan die moeilijkheid te ontkomen heeft men in Duitschland bedacht dit schoonste ledersoort dun te walsen, waardoor men iets gewonnen heeft, doch voor het fijn afwerken alles verloren, het is goed voor tasschen en vele andere zaken, doch voor een mooien band in den waren zin, totaal bedorven.
Naast het edele kalfsperkament, zooals zulks voor de klassieken gebruikt werd, in de 17e eeuw, en zooals zulks thans ook wel degelijk in gelijkwaardige kwaliteit is te verkrijgen, bestond er vroeger eeuwen een soort geitenperkament, dat even duurzaam is als vorengenoemd, en door velen als schapenperkament is betiteld, omdat het daarmede
| |
| |
veel gelijkenis heeft. Vast en zeker is dat alle schapenperkament van destijds is vergaan en wat nog ten huidigen dage is goed gebleven wel degelijk geitenperkament is.
Zooals P.K. schrijft wordt er wel beweerd dat kachel, gas, electriciteit etc. invloed heeft op het leder van banden, en de mindere duurzaamheid van het leder daaraan is te wijten.
Ik ben het volkomen eens dat zulks niet zoo is, doch alleen het slechte looiproces en het totaal ontvetten van het leder de schuld draagt.
Als bewijs hetgeen onze bewering staaft, kan worden aangevoerd, dat de oude klassieken het wel uithouden in de nieuwere verwarming en verlichting, deze zooveel oudere banden zouden dan wel direct moeten vergaan zijn.
In de verdere beschrijving omtrent bewerking van het boek, vind ik onder meer een verschil van meening omtrent het bevestigen der kartons aan het boek (pag. 29). Waar door P.K. de echt Duitsche manier aanbevolen wordt, ben ik voor de Fransche en Engelsche manier, als veel constructiever.
Waar wij nu zijn gekomen aan een reeks van bewerkingen voor half en heel lederen banden, zij hier even aangestipt dat hierin voorkomen handelingen, welke in Frankrijk b.v. op zich zelf staande vakken zijn, waarin specialiteiten zich hebben bekwaamd tot een hoogte, waartoe geen algemeen vakman het brengen kan. Nooit kan een Duitsch of Hollandsch boekbinder in afwerking dát verkrijgen wat in Frankrijk en Engeland bereikt wordt.
Waar toch een boek bewerkt wordt door speciaal-ontwerper, binder, sneevergulder, marokijnwerker, handvergulder, dus b.v. door 5 personen, die allen zich met één onderdeel van het vak bezighouden, en daarin uitmunten, moet zulks uitteraard meer in puntjes komen, dan wanneer deze 5 beroepen, die op zich zelf veel kennis en vaardigheid vereischen, door één persoon worden uitgevoerd.
Wij zullen hier niet uitweiden waarom het bestaan van zulke specialiteiten in Frankrijk en Engeland wel mogelijk is en b.v. in Holland niet, het zou kunnen leiden tot het zeggen van onaangenaamheden.
In het hoofdstuk ‘handvergulding’ is mij ook weder de Duitsche manier opgevallen, ook zelfs P.K. moet met verguld-poeder werken, iets wat ik van dien meester niet had verwacht. Waar toch dit poeder bij goed gebruik van het eiwit totaal overbodig is, en altijd het goud blas werkt, en het koperen graveerwerk verstopt, is zulks bij een goed specialiteit handvergulder bepaald een onbruikbaar artikel.
Wat betreft ribben op een ‘dosbrisé’ zoo zie ik zulks altijd aan voor versiering, een goede indeeling van den rug die aangenaam aandoet, vooral wanneer een enkele titel en kleine fleurons dit verder aanvult. Het is natuurlijk waar, dat wanneer de ribben zijn de origineele koorden waarop het boek genaaid is, deze direct reden van bestaan hebben, als zijnde zuivere constructie, hierbij moet men echter niet uit het oog verliezen dat deze manier van werken ook haar schaduwzijde heeft.
Het leder op den rug van een boek, werkelijk ‘cousu sur nerfs’ moet na een veelvuldig gebruik beslist rimpelen en barsten en een handvergulding op dergelijken rug is na eenig gebruik zoo goed als verloren. Ik voor mij houd een sterk genaaiden en in goed leder gebonden, gebroken rug voor duurzamer dan een ‘cousu sur nerfs’ en vast is het dat ook eventueele handvergulding op dergelijken rug bij gebruik van het boek beter blijft.
Wat betreft het stellen van den titel overlangs op een boekrug, zoo zijn velen het niet eens of de titel boven- of onderaan moet beginnen.
| |
| |
Ik voor mij houd mij aan de volgende logische oplossing: Wanneer een drukker tabellen drukt, overlangs van den drukspiegel, begint hij van links onder naar boven en werkt zoo naar rechts. Wanneer iemand overlangs op een stuk papier schrijft, werkt men in negen van de tien gevallen van links onder naar boven, wanneer men gewoon schrijft, werkt men ook altijd van links naar rechts. Mij dunkt is men ook geneigd een rugtitel van links onder naar boven te lezen. Wil men echter van het boek wanneer het op tafel ligt den titel kunnen lezen, ja, dan moet deze aan de bovenzijde van den band aanvangen. Ik vind de eerste oplossing logischer.
Hoewel schrijver zeer duidelijk en juist de manier aangeeft van indeeling en afteekening, voorafgaande aan het vergulden van een heel lederen band, ben ik het met vele ontwerpen, zooals deze op de gereproduceerde banden voorkomen, niet eens wat het mooi betreft, er zijn er bij, die ik bepaaldleelijk vind. Ook moet ik tot mijn spijt erkennen, dat de composities, die mij wél bevallen, een sterk Engelsch karakter dragen.
Uit de diverse monstertjes papier, die kunnen dienen voor schutblad voor heele en halve banden, alsmede voor omzetpapier, zouden verreweg de meeste ook mijne keuze zijn.
Afgescheiden van mijn voorgaande regelen moet ik nogmaals erkennen dat het in zijn geheel een degelijk doorwrocht werk is, alleen te schrijven door iemand die met liefde en toewijding zich geheel heeft gegeven voor iets wat zijn ideaal is.
J.C.M. Mensing.
| |
Baron Du Roure de Paulin, Quelques reliures d' almanachs. Paris, Em. Paul et fils et Guillemin. 1911.
In dezen overdruk uit de Archivei de la Société française des collectionneurs d'ex-libris et de reliures artistiques, die opgeluisterd wordt met 31 autotypiën en 5 gekleurde buiten-tekstplaten, worden beschreven en afgebeeld een aantal fransche almanakken en jaarboekjes tusschen 1761 en 1823 verschenen, gebonden in marokijn en in mozaïek. pailletten, beschilderde en met stroo ingelegde bandjes. Eén nederlandsche titel wordt geciteerd (p. 27): ‘Le nouvel almanack des modes pour l'an 1782 (texte en hollandais). Amsterdam 1782 in-32, douze figures (Dame en polonaise, Robe à la Turque, Levite à brandebourges, etc.); van dezen almanak was geen jaargang aanwezig in de verzameling nederlandschealmanakken en jaarboekjes, die Doedes had, en die aan de Maatschappij van Letterkunde gelegateerd is (Handelingen 1897/98 108 vlg.; de uitgever was, naar ik meen te weten J. van Gulik). Het boekje geeft een aardig en goed overzicht in zake deze galante kleinkunst.
In de inleiding stelt de auteur de vraag: Wat is een almanak? Is elk boek dat een kalender heeft of gehad heeft een almanak? Met Grand-Carteret neemt hij aan, dat almanakken zijn a. bo eken, die ditwoord op den titel hebben, b. boeken, waarin een kalender is en die uitgegeven zijn om als nieu wejaarsgeschenk (étrennes) te kunnen dienen, c. elke jaarlijksch wederkeerende publicatie, die op een bepaalde datum verschijnt en waarin verhandeld wordt over het onmiddellijk voorafgaande jaar, onverschillig of er al dan niet een kalender is opgenomen. Ik geloof dat op deze omlijning nog wel iets valt aan te merken, want dan behooren tot het genre almanakken b.v. adresboeken en lijsten van hoogstaangeslagenen, dingen die toch bezwaarlijk daartoe gerekend kunnen worden.
J.W.E.
| |
| |
| |
Vereeniging voor Waterleidingsbelangen in Nederland. Bibliographie, samengesteld door de Commissie voor de Bibliographie: Dr. N.G. van Huffel, G.J. Leverland en D. Drost c.i., secretaris; met medewerking van P.L.A. Mondt, Amanuensis aan het Kon. Inst. v. Ingenieurs. 1912.98 bladz.
Vakcatalogussen verschijnen in toenemend getal. Het boekje waarvan de titel hierboven staat behoort tot deze groep, maar neemt daarin een bijzondere plaats in. Vooreerst is het geen catalogus van eene bepaalde bibliotheek, maar het draagt den naam bibliographie, en is inderdaad een overgang tusschen catalogus en bibliographie. Men vindt er op het eng omschreven gebied boeken en artikelen opgegeven die in verschillende Nederlandsche bibliotheken te vinden zijn, voornamelijk in de Kon. Bibliotheek in den Haag, in die van het Kon. Instituut van ingenieurs, en in die van de Technische hoogeschool. Voorts onderscheidt het zich sterk van die gewone catalogusjes, diewehier zoovaak aan te kondigen hebben, die zonder eenige kennis van zaken en zonder overleg met menschen die er iets van weten ineengezet zijn. Hier hebben we het werk van eene ‘Commissie voor de bibliographie’ die zich volledig heeft laten inlichten en alles gedaan heeft om iets te leveren dat gezien mag worden ook door mannen van ervaring op bibliographisch gebied. Het ziet er in alle opzichten verzorgd uit, de titels zijn, zoover eene aandachtige doorbladering geacht mag worden een juisten indruk te geven, met groote nauwkeurigheid geschreven, bij tijdschriftartikelen is ook naam, jaargang en pagina van het tijdschrift met zorg vermeld, waar het noodig scheen geeft een nootje in kleine letter inlichting over den inhoud. Een eigenaardig, van onze bibliotheekpraktijk afwijkend, maar volstrekt niet afkeurenswaardig systeem is bij de rangschikking der woorden aangenomen; de schrijversnaam is niet vooropgezet maar op zijn plaats gelaten en door vetten druk onderscheiden.
En toch, ondanks al deze goede eigenschappen, ondanks den ijver van de samenstellers en den toeleg om aan alle eischen van wetenschappelijk catalogiseerwerk te voldoen, is er een door en door onpractisch boekje voor den dag gekomen. Zondigen anderen door van wetenschap en ervaring geen notitie te nemen, hier is de fout dat men veel te wetenschappelijk is geweest. In ons administratiewezen woedt eene ziekte, die ook het archiefwezen reeds aantast. en die men de systeemziekte zou kunnen noemen. Ook onze bibliotheken zijn er niet veilig voor; wel de grootere waar de drukke dienst van zelfvan dwaasheden terughoudt, en waar de practische ervaring wel den weg wijst, maar niet de kleinere, de nieuw opgerichte leeszalen, waar men om een paar honderd boeken te catalogiseeren begint met een systeem aan te pakken dat in staat stelt, eenige honderdduizenden wetenschappelijke rubrieken te maken. Deze systeemrazernij heeft ook onze Commissie voor de Bibliographie aangegrepen, en zoo vindt men onmiddellijk achter den titel de
Hoofdindeeling.
|
0 | Wetenschap in het algemeen. |
1 | Wijsbegeerte. |
3 | Sociale wetenschappen. |
5 | Wis- en natuurkundige wetenschappen. |
6 | Toegepaste wetenschappen. |
Opmerking: De hierboven ontbrekende cijfers 2, 4,7,8 en 9 duiden wetenschappen aan, die buiten dit overzicht vallen.
Iemand die over een waterleidings-onderwerp literatuur zoekt, moet zich dus eerst ernstig rekenschap geven, of hij met Wetenschap in het algemeen, met Wijsbegeerte, of met een van die andere drie soor- | |
| |
ten van wetenschappen te doen heeft. Gelukt hem dit niet, dan moet hij beginnen met zich alle vijf de nummers en hun beteekenis in het geheugen te prenten. Daarna kan hij overgaan tot 0: Wetenschap in het algemeen, en hier vindt hij vijf onderrubrieken aangegeven met getallen van twee en drie cijfers, die tezamen wel twee, zegge 2 titels bevatten. De afdeeling 1 Wijsbegeerte brengt tot 133 Occulte wetenschappen, 133.4 Magie en: 551.491 Grondwater enz. en hieronder tien titels van Duitsche opstellen over de ‘Wünschelruthe’. Bij afdeeling 3 wordt twee-derde van eene bladzijde gevuld met systeem-cijfertjes en afdeelingsopschriften, die dan weer voldoende orienteeren voor een dertigtal titels. Bij afdeeling 5 vullen de systeem-aanwijzingen bijna eene bladzijde, bij afdeeling 6 meer dan drie geheele bladzijden! Om van de opschriften tot de titels te komen moet men steeds tot die rampzalige cijfertjes zijn toevlucht nemen. Aan het slot vindt men een alfabetisch registertje van de geographische aanduidingen, dat weer alleen naar die cijfers verwijst. Een alfabetische index op de schrijvers ontbreekt.
Het is te hopen dat bij herdruk of bij voortzetting en uitbreiding de cijfertjes zullen wegvallen, of op bescheidener plaats gezet worden, dat die grootsche hoofdindeeling en die cijferlijsten zullen vervangen worden door practische opschriften die de onderwerpen aanduiden, en dat een naamregister, naar de catalogusbladzijden verwijzende, zal worden gemaakt.
B.
| |
Bibliotheca philologica classica et archaeologica. Lugduni Batavorum. Burgersdijk & Niermans ‘Templum Salomonis’ 1913.
Zoo luidt de titel op den linnen band van het dikke groot-octavo boekdeel van 548 bladzijden, dat de firma B. & N. ons ter recensie zond. Slaan we echter den band open, dan vinden we dezen eenigszins anderen titel: ‘Philologie classique et archéologie. Catalogue de livres anciens et modernes aux prix marqués no. 50. Leyde B. & N.... 1912.’ Het is dus de 50ste prijscatalogus van de bekende Leidsche antiquaarfirma, maar inhoud en omvang maakten, dat het de moeite loonde het boek, reeds veel vroeger gedeeltelijk verschenen, maar in 1912 gereed gekomen, met een meer wetenschappelijk klinkenden titel en een later jaartal nog ten verkoop te bieden tegen den prijs van twee gulden. Het is ook inderdaad geen gewone prijscatalogus. De ruim 16000 nummers zijn in acht rubrieken ingedeeld, twee zeer groote, Grieksche en Latijnsche schrijvers, dan nieuw Latijnsche schrijviers, en nog vijfkleinere afdeelingen, die we kortheidshalve met de opschriften Onderwijs, Taalkunde,Geschiedenis, Archaeologie en Schrift zouden kunnen aanduiden - de catalogusgeeft hiervoor meer gedetailleerde opschriften. In elke rubriek zijn de titels alfabetisch geschikt. De rubrieken der oude en latere auteurs zijn zeer rijk aan oude uitgaven, en deze zullen het wel voornamelijk zijn die aan het boek in menige philologische bibliotheek eene blijvende plaats zullen bezorgen.
Immers de nieuwere catalogussen en bibliografiën vermelden deze boeken die bij de studie der letteren niet meer tot het allereerst noodige behooren, veelal niet meer, en toch kan men zoo licht in het geval zijn er iets over te moeten naslaan. Nu vindt men hier alleen op den naam Homerus ruim 500 titels, deels uitgaven van de vier laatste eeuwen, deels - ongeveer 300 - boeken en kleine studies die op den dichter betrekking hebben. Deze laatste zijn weer alfabetisch op de auteursnamen geschikt. Van en over Cicero zijn er ruim 700 nummers, en op alle veel gelezen schrijvers naar evenredig- | |
| |
heid; ook de minder bekende schrijvers zal men er niet licht tevergeefs zoeken.
Niet minder belangrijk is het hoofdstuk Auteurs néo-latins, waarmen naast Erasmus, Grotius, Heinsius en vele andere beroemde en minder beroemde latinisten van vroeger eeuwen ook de nieuwsten, Esseiva, Hartman, Oppenraay vindt, terwijl in hetzelfde alphabet tal van anonyme werken voorkomen, ook schertsende als de laus pulicis en de nugae venales. Dat deze af deelingen vooral ook een zeer goed werkinstrument vormen, als men naar uitgaven van 17e-eeuwsche, en ook 16e-eeuwsche uitgevers en drukkers zoekt, spreekt van zelf; in den regel ten minste zijn dezen, weliswaar kort, maar toch voldoende duidelijk vermeld. De volgende afdeelingen bieden op het gebied van oude uitgaven ook nog veel, en geven bovendien aardige overzichten van reeksen studies van moderne geleerden, b.v. van Valeton in de afd. Histoire, etc., van Janssen in de afd. Archéologie. Volledigheid is hierbij niet te verwachten; immers ten slotte blijft het boek een prijscatalogus, en is het geen wetenschappelijke bibliographie. Het werk is echter goed gedaan, en verraadt een kundige en geoefende hand; flaters als Eupolides voor Eupolis zijn zeer zeldzame uitzonderingen. De druk is klein, maar helder en aangenaam voor het oog, en de correctie laat nauwelijks iets te wenschen.
B.
|
|