dracht aan de Staten van Zeeland van 1598, door Langenes onderteekend, maar ook de Ode, waarin Cornelis Claeszoon bezongen wordt als de maker van het boekje. Het werk der vergelijking en beschrijving van de verschillende exemplaren dient dus nog wel eens vollediger overgedaan te worden, en dan zal men ook de Fransche daarbij moeten nemen. Over de uitgaven in vreemde talen zegt Tiele het volgende:
‘Dezelfde kaartjes verschenen met Lat. tekst van Pt. Bertius bij denz. uitgever in 1600 en later, en met Franschen tekst van J. de la Haye onder den titel Thrésor de chartes, reveu et augmenté. Impr. par Chr. Guyot (à Leyde) pour Corn. Nicolas (à Amst.) 1602. 8o. obl. (XVI), 496, 202 et (5) pp. In deze Fransche uitgave zijn de kaartjes met 4 vermeerderd even als in de Holl. van 1609.’
Niet lang geleden vond ik in een Fransch antiquariaats-catalogusje een Thrésor de chartes, waarvan het uitgeversadres onleesbaar was, en de uitgaaf op ongeveer 1600 werd gesteld. Ik kocht het voor de Amsterdamsche bibliotheek, denkende de door Tiele vermelde uitgaaf te zullen krijgen, maar ontving tot mijne verrassing een eersten druk, zonder de woorden ‘reveu et augmenté’, met een drukkers- en uitgeversadres waarvan ik de mij zoo goed bekende namen Albert Henry en Corneille Nicolas nog kon onderscheiden, en van een omvang die met dien van de oudere Hollandsche uitgaaf, en niet met dien van de vermeerderde Fransche overeenkwam. Het aantal bladzijden is: (XVI), 472, 202 en (5). Daar reeds in 1602 de vermeerderde uitgaaf verscheen, is dit boekje zeker nog in de 16e eeuw, onmiddellijk na de Nederlandsche uitgaaf, in 't licht gekomen.
Moest ik het als een eenig exemplaar beschouwen? Dit kon ik niet zeggen; Moes heeft den titel niet op zijn voorloopige lijst van Cornelis CLAESZ.-uitgaven gehad, en in de rondvraag aan de bibliotheken is dus de Thrésor de chartes niet opgenomen geweest. Er konden dus zeer goed zelfs in onze Nederlandsche bibliotheken nog exemplaren van zijn, en er konden er natuurlijk in Frankrijk nog wel meer zijn. Onlangs kwam er dan ook een tweede voor den dag. Een antiquaar toonde het mij; het kwam geheel overeen met het onze, en was alleen nog erger beschadigd. Aan het titelblad ontbrak nl. een groot stuk, een deel van het prentje en het geheele onderschrift. Op verzoek leende ik hem ons exemplaar, waarnaar hij zijn titel wilde laten bijwerken, maar tot mijn niet geringe ergernis vernam ik na eenigen tijd, dat de restaurateur de opdracht verkeerd begrepen had, en ook het exemplaar van de bibliotheek op zijne wijze had ‘hersteld’. Zooals men op het facsimile zien kan, staat nu het drukkers- en uitgeversadres geheel volledig en duidelijk op het titelblad, maar dit is namaak. Van het oude, half leesbare gedrukte adres is niets overgebleven, en in plaats daarvan moeten we ons met een geschreven adres tevreden stellen.
Deze mededeeling heeft niet ten doel, lucht te geven aan persoonlijke ergernis over eene begane vergissing; ook niet, te waarschuwen tegen het onvoorzichtig uitleenen van zeldzame boeken. Neen, het komt mij noodig voor, eens te wijzen op de manier, waarop deze zoogenaamde restaurateurs van prenten en boeken te werk gaan. De schuld zal wel liggen bij het koopende publiek, dat bij den koop van oude prenten en boeken volstrekt verlangt dat ze er gaaf en compleet uitzien, en er niets in vindt, in der daad vervalschte stukken voor echte te krijgen - maar een brandmerk verdienen toch ook de antiquaren, die daarvoor zeldzame oude