| |
| |
| |
Boekbesprekingen
E.J. de Groot. De Boekdrukker, Dordrecht, C. Morks Cz. 1913.
In Morks' beroeps-bibliotheek verscheen als nr. 10 een boekje van 35 bladzijden, waarin de directeur der Stadsdrukkerij te Amsterdam een en ander ten beste geeft over het typografen-ambacht. Hij vertelt daarin dingen van groot belang voor ouders uit den werkliedensland, die hun kinderen, zoo juist van de volksschool gekomen, ergens geplaatst moeten zien te krijgen om tot knappe ambachtslui gevormd te worden.
Of tot die kringen uitgaven van Morks te Dordrecht wel doordringen, bewijfel ik en ik vrees daarom dat de uitnemende wenken van den schrijver niet zullen gaan tot daar, waar ze moeten komen.
De toelatings-eischen tot de vakschool voor de typografie te Utrecht en de Ambachtsschool te 's Gravenhage, waar drukken onderwezen wordt, zijn hier in een aanhangsel opgenomen.
J.W.E.
Almanak van de Vakschool voor de typografie te Utrecht. - Deze jaarlijks wederkeerende almanak mag eigenlijk niet publiek besproken worden, omdat het een private druk is. Toch vestig ik de aandacht op den jaargang 1913, aangezien in het mengelwerk heel wat wordt medegedeeld. Daar deze opstellen over typografische aangelegenheden (Tweekleuren-rotatiedruk, advertentiezetten, drukkerijen in Nederlandsch-Indie, eerste snelpersen enz.) geschreven zijn door leerlingen dier school, vooral met de bedoeling, om hen met eigen woorden te leeren weergeven wat zij elders gelezen hebben, zijn zij noch streng wetenschappelijk, noch streng critisch, soms zelfs verouderd in hun zakelijke berichten. Ik wil daarom niet critiseeren, maar het feit loven, dat er onder onze aankomendeen jeugdige typo's menschen gevonden worden, die nog liefde voor het vak zelf hebben, 't Stemt hoopvol voor de toekomst.
J.W.E.
Feestnummer v.d. Papierfabrikant - Het duitsche weekblad Der Papier-Fabrikant (Berlin, Otto Elsner Verlagsgesellschaft m.b. H.) gaf bij gelegenheid van de algemeene vergadering van papierfabrikanten dit jaar te Straatsburg gehouden, een feestnummer uit, gedateerd 7 Juni 1912: 256 blz. druks in een formaat van 28.8 bij 21 c.M. De inhoud, geschreven in het duitsch, engelsch en fransch, als mede de talrijke advertenties, is, behoudens het na te noe-mene, uitsluitend gewijd aan de moderne techniek van papierfabricatie, een tak van wetenschap, waarvan ik niet de allergeringste kennis heb. Van den niet technischen inhoud is het gelegenheids-opstelletje over Straatsburg en omgeving hier van weinig belang. Van meer beteekenis is de bijdrage van Friedr. von Hössle over het getal 4 als water- en fabrieksmerk van vroegere papierfabrikanten. Schrijver heeft vlijtig uit allerlei bronnen bijeengezocht afbeeldingen van merken, waarin het aloude christelijke letterteeken (chrismon) in dezen vorm in papier voorkomt. Tot een bepaalde conclusie over de principieele beteekenis komt hij niet; trouwens dit Fest- und Auslandheft zou niet de aangewezen plaats zijn voor een streng wetenschappelijke verhandeling over dit moeielijke vraagstuk. Het onderzoek naar het vier-teeken, dat, zooals bekend is, sinds de helft der 14e eeuw op allerlei voorwerpen, op zegels en naast handteekeningen gevonden wordt, schijnt in zake het beschrevene eenigszins aan de orde te zijn, daar ook in de Bibliographie de la France van 10 Mei 1912 er een beschouwing aan gewijd is. Onder de vele afbeeldingen aan het
| |
| |
artikel toegevoegd komt voor het merk op de papierkap van den papierhandelaar Cornelis de Haes te Amsterdam circa 164o, ontleendaan mijn papieropstel in het Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen VII (1909) teg. p. 107 en het posthoornmerk van A(ris) van der Ley (te Zaandijk), uit de tweede helft der achttiende eeuw; in beide merken is van het 4-teeken gebruik gemaakt.
Een onderwerp van geheel andere orde, maar voor de geschiedenis der papiertechniek zeker van meer belang wordt door prof. R. Kobert te Rostock behandeld, de vraag nl. hoe het vroeger stond met het appreteeren van het papier door de fabrikanten. Schrijver deed daartoe scheikundige onderzoekingen op 47 papiermonsters, genomen uit de stedelijke en Universiteits archieven te Rostock; die monsters vielen tusschen 1345 en 1605 en waren afkomstig uit verschillende molens in Duitschland, Zwitserland, de Nederlanden, Frankrijk en Italie. Vervolgens had hij de beschikking over 31 monsters uit 1340 tot 1509, die deel uitmaken van de papierverzameling van dr. Weiss te Engen (Baden-Baden) en over 70 monsters, vallende tusschen 1433 en 1637, die behooren tot de verzameling van een niet-genoemde in Aberdeen. Het voorloopig resultaat der onderzoekingen was dit. In het einde der 13de eeuw is men in Europa begonnen het papier met dierlijke lijm te lijmen, maar het heeft nog twee eeuwen geduurd eer deze techniek het vroegere appreteeren met stijfsel geheel verdrongen heeft.
Over de zuiver technische opstellen en over de advertenties moet ik zwijgen, als geen verstand van zaken hebbende. Ik wil echter een uitzondering maken voor de advertentie op blz. 135 van de Maschinenbau- und Metalltuchfabrik A.G. vormals Gottl. Heerbrandt te Raguhn. Deze fabriek maakt hier reclame voor haar ‘Wasserzeichen und Vordruckwalzen’ dat zijn dus haar cylinders tot het verkrijgen van, naar ik meen te weten, nagebootste watermerken. Als specimen beeldt zij af... onzen hollandschen leeuw met zwaard naar heraldisch links en het randschrift Propatria | eendragt | maakt | magt, het geheel gedekt door een koningskroon van twee diademen. Het is m.a.w. het welbekende watermerk in het hollandsch schrijf van Van Gelder Zonen, er alleen van onderscheiden doordat bij deze hollandsche firma in den haarband voorkomen de letters P.I.; het is in denzelfden vorm, maar naar heraldisch rechts, verkleind af ebeeld in het Gedenkboek van de berghuizer papierfabriek voorheen B. Cramer te Wapenveld (Aug. 1911 p. 44).
J.W.E
| |
Karl Brandi. Unsere Schrift. Drei Abhandlungen zur Einführung in die Geschichte der Schrift und des Buchdrucks. Mit 89 Abbildungen im Text und drei Beilagen. Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht 1911.
De schrijver, hoogleeraar aan de Universiteit te Göttingen, heeft onder dezen titel saamgevat een artikel over Schrift und Kultur, één over Geschichte der Buchstaben formen en een over Schriftzweck und Stilgesetze. Het is een boekje, dat zijn ontstaan dankt aan den in Duitschland bestaanden strijd tusschen duitsche letter en romein. Als man van wetenschap en van wetenschap alleen stelt hij zich geen partij. Het twistpunt, daar van nationaal belang, heeft hier weinig beteekenis, alleen in zooverre dat in de laatste tien jaren de duitsche gieterijen op verschillende manieren getracht hebben een compromis tusschen beide richtingen totstand te brengen. Van die tusschenvormen worden in dit boekje letterproefjes vertoond b.v. van de romeinen van Kleukens en
| |
| |
van Emcke, die voor ons land wel wat beteekenen, omdat zij hier geïmporteerd worden in drukletters en zoodoende wel verschijnen in ons dagelijksch drukwerk. Aan het einde van het boekje zijn als bijlagen gevoegd letterproeven van Gebr. Klingspor te Offenbach a. M. (Kochschrift,Offenbacher-Fraktur, Hupp-Fraktur en Breitkopf-Fraktur), van Flinsch te Frankfurt a. M. (Flinsch-Fraktur en Emcke-Antiqua und-Kursiv) en van Genzsch & Heyse te Hamburg-München (Leibniz-Fraktur, Alte Schwabacher, Hamburger Druckschrift en Genzsch Antiqua und -Kursiv), voorbeelden die waarlijk niet bijzonder nieuw zijn, maar niettemin toch duidelijk aantoonen in welke richting het geschrift zich beweegt, nl. in de Fraktur-richting.
J.W.E.
| |
Gustav Ruprecht. Das Kleid der deutschen Sprache. Unsre Buchschrift in Gegenwart und Zukunft. Fünfte erweiterte Auflage. Mit vier Abbildungen im Text und zwei Beilagen. Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht, 1912.
In zekeren zin kan dit geschrift gelden als een vervolg op dat van Brandi. Hier is een bepaald pleidooi voor duitsche letter, eenige letterproeven o.a. de Senats-Fraktur van Genzsch & Heyse en pagina's gemengd zetsel verduidelijken schrijvers bedoeling. Van de tusschenvormen worden alleen behandeld de Neudeutsch van Hupp en de typen van Eckmann en Behrens, dat zijn dus die welke in ons land zoo goed als niet bruikbaar zijn. Al jaren lang wordt over dit geschilpunt polemiek gevoerd, maar als niet belanghebbende bij en weinig belangstellende in deze bepaaldelijk duitsche quaestie, ontgaat mij daarom de preciese beteekenis van dit strijdschrift.
J.W.E.
| |
J. Kaiser, Librarian of the Tariff Commission, The card system series. Vol. I. The card system at the office. 200 pagina's. Vol. II. Systematic Indexing.ong. 300 pagina's.
De heer Kaiser heeft zijn boeken geschreven met het doel om de methoden te beschrijven, waardoor de aanteekeningen en gegevens, welke verzameld werden in een administratie, te allen tijde toegankelijk kunnen worden gemaakt.
Elke stelselmatige arbeid moet op het eind goedkooper zijn dan stelsellooze, want door een bepaald stelsel te volgen, vermijden wij dubbel werk, en concentreeren wij den arbeid.
Het Ie deel van het bedoelde werk handelt over het rangschikken en ordenen der stukken (registratuur); het 2e meerin het bizonder overden index (inventaris van dossiers).
Het is bekend, dat in de allerlaatste jaren het rangschikken en ordenen van documenten meer en meer zich begint te ontwikkelen tot een wetenschap. De beweging daartoe is uitgegaan van uit Amerika.
Mannen, die in de nieuwe wetenschap bekwaamd zijn, worden aldaar: ‘organisation engineers’ genoemd.
Tot dusver ontbraken, voor zoover ik weet, handleidingen op het nieuwe gebied.
De boeken van Kaiser voldoen dus wel aan een groote behoefte.
Hoe zij voldoen?
Naar mijne bepaalde overtuiging uitstekend. Met steeds stijgende belangstelling heb ik ze bestudeerd. De heer Kaiser behandelt de stof op wetenschappelijke wijze. Er zit logisch verband in de beschouwingen. Bij het bestudeeren ontvangt de lezer voortdurend den indruk, dat de schrijver een zeer bekwaam man niet alleen, maar ook een uitnemend stylist is.
Ieder Nederlander, die deze boe- | |
| |
ken met ernst doorstudeert, zal een geheel anderen kijk op dit gebied verkrijgen, dan hij had. Want Nederland was tot dusver in al deze dingen wel achterlijk.
Alle mannen, die bij openbare of particuliere administratiën met het inboeken of rangschikken der stukken zijn belast, dienen voortaan den inhoud dezer werken bestudeerd te hebben.
De verouderde begrippen, die nog steeds in de Nederlandsche ambtenaars-kringen (ook op handelskantoren) op dit gebied heerschen, zullen dan wel geleidelijk verdwijnen, om plaats te maken voor de nieuwere denkbeelden. Dan zal ook een eind komen aan de tusschenperiode, die wij thans in Nederland beleven. Vele ambtenaren kondigen zich aan als uitvinders van nieuwe stelsels, brengen de administratiën, aan wier hoofd zij zijn geplaatst, op hooge kosten, omdat zij natuurlijk hunne vinding in hunne eigen administratie gaan toepassen, en vermeerderen daardoor de toch reeds bestaande verwarring en achterlijkheid. Zij vergeten, dat zij iets tot stand brengen, tegen hooge kosten, wat anderen hoogst waarschijnlijk reeds veel beter en op meer economische wijze hebben gewrocht.
De toekomst zal hoogstwaarschijnlijk aan die administratiën leeren, dat die ambtenaren haar een leelijke poets hebben gespeeld en dat betere en tevens goedkoopere methoden hadden kunnen worden toegepast.
Naast veel woorden van lof moet mij toch ook een klein woordje van leedwezen ontvallen over het feit, dat de schrijver, waar hij komt tot de behandeling van den index, niets schijnt te willen weten van een universeelen index of code (d.w.z. een lijst van onderwerpen, waarnaar alle administratiën zouden kunnen worden gerangschikt). Hij bespreekt achtereenvolgens de decìmale klas-sificatiën van M. Dewey, van C.A. Cutter, van L. Stanley Jast, van James Duff Brown. De bezwaren tegen die stelsels brengt hij sterk naar voren, doet er het volle licht op vallen; hij doet dit op een wijze, die het ernstig en aandachtig doorlezen loont.
Maar op dit punt is schrijver, die ten slotte komt tot de ontwikkeling van een eigen stelsel voor het samenstellen van den index, nu naar mijne meening niet zoo geheel onpartijdig gebleven.
De door hem aangevoerde bezwaren tegen de genoemde rangschik-stelsels zijn gedeeltelijk gegrond, en gedeeltelijk m.i. wel wat overdreven. Daartegenover wijst schrijver niet voldoende op de groote voordeelen, die in het bizonder door de Dewey-rangschikking worden verkregen.
Waar schrijver tegen de Deweyrangschikking aanvoert, dat zij de o als getal mede telt, welke eer naar schrijvers meening volstrekt niet aan de ‘o’ toekomt, daar slaat hij naar mijn bescheiden meening, toch even den bal mis. Vergis ik mij niet heel sterk, dan is het bewezen, dat zeker getal tot de ode macht verheven, het getal I maakt; ergo is ‘o’ wel degelijk zelf een getal.
Schrijver maakt er zich nog al bezwaard over en komt er zelfs driemaal op terug, dat bijv. in werkelijkheid 2.1 meer is dan 2, terwijl in de decimale rangschikking volgens Dewey 2.1 wordt beschouwd als een decimaal van, dus minderwaardig dan 2. De rangschiknummers volgen elkander dus in accresceerende, de onderwerpen in decresceerende volgorde op. Schrijver vreest, dat die tegengestelde richting, waarin rangschiknummersen onderwerpen zich bewegen, tot hopelooze verwarring zal aanleiding geven. Ik kan verzekeren, dat mijn ambtenaren reeds sinds ± 5 jaren met het decimale stelsel van Dewey werken, en tot dusvernooit over dit bezwaar zijn gevallen.
| |
| |
Wat ik met groote aandacht en instemming gevolgd heb, is schrijver's berekening van de betrekkelijke capaciteit der verschillende klassificatie stelsels. Een stelsel, hetwelk den index opbouwt uit 5 cijfers heeft een capaciteit van 99999, uit een letter en 4 cijfers van 259974, uit twee letters en 3 cijfers van 701298, uit 5 letters van 12356620.
Een decimaal rangschikstelsel, hetwelk uitsluitend met cijfers werkt, heeft dus de minste capaciteit.
Dat wil zeggen, dat men om een bepaald onderwerp aan te duiden, meer cijfers noodig heeft, dan men letters en cijfers zou behoeven, indien men zijn keuze had gevestigd op een rangschikstelsel, hetwelk alleen van letters of van letters en cijfers gebruik maakt.
Welk bezwaar weder staat tegenover het voordeel, dat het decimale rangschikstelsel dwingt tot zelfbeperking bij het vaststellen der klassen.
Schrijver geeft overigens in tabellarischen vorm een vergelijkend overzicht van alle denkbare (21) klassificatie-stelsels. De stelsels van Dewey, Cutter, Jast en Brown zijn daaronder natuurlijk ook opgenomen. Schrijver heeft ten slotte zijne keuze bepaald tot een stelsel, bestaande uit letters en cijfers (niet decimaal). Hij werkt in zijn stelsel een voorbeeld geheel uit.
Vooral voor iemand, die vooreen bepaalde handelszaak een goed rangschikstelsel wil samenstellen, zullen de werken van den heer Kaiser een welkome handleiding zijn. Er valt uit deze boeken heel wat te leeren; iemand die ze degelijk heeft bestudeerd en in zijn geest opgenomen, is op den goeden weg, om een bekwaam registratuur-ambtenaarte worden. Het isnu eenmaal een moeilijk vak; in het buitenland wordt het goed bezoldigd en dat zal in ons land ook wel zoo komen. Eerst moet het m.i. examenvak worden.
Of het door den heer Kaiser ontwikkeld registratuur-stelsel ook zou voldoen voor een uniform-stelsel voor alle openbare administratiën? Voor zoover het niet den index zelf betreft, voldoet het voorzeker voor een groot deel aan de eischen, welke ook voor het zoogenaamde decimale rangschikstelsel werden vastgesteld. Of het echter gelukken zou op de wijze als door schrijver wordt voorgesteld een klassificatie of code of index samen te stellen, welke èn die van Dewey, èn die van Cutter èn die van Duff Brown zou overtreffen? Het is natuurlijk heel wel mogelijk. Schrijver waagt er zich echter nog niet aan, zelfs een schema te ontwerpen. Men vergete niet, dat zulks een reuzentaak zou zijn, die jaren arbeids zou vorderen, en ook dan niet door één man zou kunnen geschieden.
De klassificatie van Dewey is tot op dit oogenblik naar ik meen de meest volledig uitgewerkte. Veel uiterst bekwame mannen in Europa en Amerika hebben daaraan sinds jaren gewerkt. Bestaat er ergens een ideëel klassificatiestelsel? Wellicht. Maar zeker is het, dat datgene, dat daaraan het meest nabij komt, is het decimale rangschikstelsel. Of het decimale stelsel het stelsel der toekomst zal blijven? Wie zal het voorspellen? Het heeft als alle menschenwerk zijn gebreken, - gebreken, welke meest van theoretischen aard zijn, doch zich in de praktijk weinig doen gevoelen. Het is daarom zeer de vraag, of het een rente-gevend werk zou zijn, den reuzenarbeid te aanvaarden, tot het samenstellen van een geheel nieuwe universeele klassificatie. Men vergete niet, dat er van alle kanten aan wordt gewerkt, om het decimale stelsel te volmaken, zoodat de bezwaren tot een minimum worden gereduceerd.
Meer en meer nadert het het ideëele stelsel.
Een en ander neemt niet weg,
| |
| |
dat een goed registratuur-ambtenaar alle bestaande rangschikstelsels dient te kennen. Trouwens ondergeteekende was vóór de bestudeering van de werken van Kaiser nog nooit in de gelegenheid geweest een zoodanig overzichtelijk beeld zich te vormen van hetgeen op dit gebied bestaat of mogelijk is.
Hetzijn rijk geïllustreerde prachtboeken, welke er veel toe kunnen bijdragen, dat ook in Nederland bekwame ‘experts’ zullen worden gevormd.
Ondergeteekende verklaart gaarne, dat de bestudeering dezer werken zijn blik heeft verruimd en zijne kennis vermeerderd.
Haarlem.
1 Februari 1913.
J.A. Zaalberg.
|
|