Het Boek. Jaargang 2
(1913)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Nederland-Rusland. Vergeten boekjes.
| |
[pagina 130]
| |
‘burgerlijke’ schrift, waarin sinds 1708 in Moskau werd gedrukt, en de verkorte woorden der Heilige Schrift zijn opgelost. Aan het einde is een nieuw hoofdstuk, het XLVIIIste, verdeeld in drie afdeelingen, toegevoegd, waarin de voorzetsels zijn opgenoemd, die verschillende naamvallen regeeren; de opschriften zijn de volgende: ‘Praepositiones quae accusativum regunt’. - ‘Praepositiones ablativum regentes’ - ‘Praepositiones, quae utrumque casum regunt’Ga naar voetnoot1). Voor het overige is de inhoud dezelfde als die van den eersten -Amsterdamschen - druk, alleen springen enkele veranderingen in het oog: aan de namen der geldstukken is de roebel toegevoegd; bij de scheepstermen is de vorm bat door bot vervangen; in de opsomming der namen van steden zijn de Poolsche vormen van Wilna, Leipzig, Breslau, Straatsburg, Presburg verdwenen, Danzig is Dansk voor Gdansk geworden, de vormen Torun, Roštock, Aušpurg zijn behouden gebleven, Lion vervangt de oude benaming Leida, Londyn is London geworden; in den Duitschen tekst is Běl gorod grečeskij niet meer door Griechisch Weissenburg maar door Belgrad vertaald, en toegevoegd aan de opsomming zijn de namen van de volgende steden; Peterburg, Moskva, Derben [d.i. Derbent], Štokgolm en Archangel' skij gorod. Bij de namen van landen en volken [blz. 67-69] zien wij, dat voor Sileziė de aan de Poolsche benaming ontleende vorm Šlonskaja zeml'a behouden is gebleven, maar Moskau voor het Moskausche Rijk is verdwenen en toegevoegd zijn de namen: Ingrija, Estl'andija en Korěla. Een en ander wijst op de veranderde politieke omstandigheden, maar ook duidelijk daarop, dat deze tweede druk van Kopiewski's Woordenboekje in Rusland tot stand kwam. | |
II.De tweede maal, dat er aan de samenstelling van een Russisch-Hollandsch woordenboekje gedacht werd, was in 1716. Het was Czaar Peter, die het initiatief daartoe nam en tot de verwezenlijking van zijn denkbeeld zelf het ploegijzer in den grond dreef. De Keizer zou ten tweeden male ons land bezoeken, nu niet onder den schuilnaam van Peter Michailovič en in 't gevolg van zijn' eigen gezant, maar als heerscher over zijn steeds machtiger wordend rijk. En nu wenschte hij, dat vóór zijne aankomst in Holland de vertaling | |
[pagina 131]
| |
en, zoo mogelijk, de druk gereed zouden zijn van eene in Amsterdam in 't begin der XVIIIde eeuw verschenen spraakkunst der Nederlandsche taal, waaruit tevens eene Russisch-Hollandsche woordenlijst zou kunnen worden samengesteld. Bedoelde grammatica was Willem Séwel'sGa naar voetnoot1) ‘Nederduytsche Spraakkonst, waarin de gronden der Hollandsche Taale naauwkeuriglyk opgedolven, en zelfs voor geringe ver standen, zo ten aanzien der spellinge als bewoor dinge, duydelyk aangeweezen zijn, die in-8vo in 1708 in Amsterdam werd uitgegeven. Op dit titelblad volgt eene opdracht aan ‘Den grootachtbaren heere Mr. Gerrit Hooft, regeerend burgemeester en raad der stad Amsterdam’, verder eene ‘Voorreede aan den leezer’, waarin de beweegredenen der uitgave worden medegedeeld, en daarna een portret van den schrijver; hierna begint de Spraakkunst, die 232 bladzijden beslaatGa naar voetnoot2). Dit portret werd geschilderd door G. Rademaker en gegraveerd door J. De Later en verscheen in 1705 in de ‘Boekzaal der geleerde wereld’, welk tijdschrift van 1701-1704 onder den titel van ‘Tweemaandelijksche uyttreksels van alle eerst uytkomende boeken’ werd uitgegeven en waarvan W. Séwel van 1702-1705 redacteur was. Vier jaar na de eerste uitgave, in 1712, verscheen ‘ten huyze van Robert Blokland, aan den Dam’ te Amsterdam, reeds de tweede druk van Séwel's ‘Nederduytsche Spraakkonst’, eveneens in-8o en | |
[pagina 132]
| |
onder denzelfden titel als de eerste, maar met bijvoeging van het volgende: ‘doorgaans veel vermeerderd, en met eene Lyst van de Geslachten der Naamwoorden, die onder geene vaste Regelen betrekkelyk zyn; nevens eene Verhandeling van de Redenkonstige Figuuren, en andere Taalcieraaden, verryktGa naar voetnoot1). Aan het einde der spraakkunst, blz. 446 en volg., zijn eenige ‘Vertooningen van oude schriften der Duytsche Spraake’, uit de Gothische bijbelvertaling, met de ‘Tien Geboden’ in 't Oud-Friesch afgedrukt. Een exemplaar van dezen tweeden druk bezit de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden. Deze tweede uitgave van W. Séwel's ‘Spraakkonst’ nu was het, die Peter I uit Amsterdam ontving en die hij uit Moskou in den zomer van 1716 door zijn' koerier Juškovij naar Jacob Bruce te St.-Petersburg zond met de opdracht om het boek zoo spoedig mogelijk te vertalen. Jacob Daniel [Willemszoon] Bruce stamde uit een Oud-Schotsch geslacht, dat ten tijde van Cromwell uit Schotland was uitgeweken. Hij werd in 1670 te Moskou geboren en diende later, evenals zijn vader, als officier in 't Russische leger; als kapitein der artillerie -hij bracht het tot generaal-veldmaarschalk - teekende hij, naar de opmetingen en de beschrijving van den generaal-majoor Baron van Mengden, eene kaart van Zuid-Rusland, van Moskou tot aan de kust van Klein-Azië, die in Amsterdam in de drukkerij van Jan Thessing gegraveerd en afgedrukt werdGa naar voetnoot2). In het laatst van 1697 was Bruce zelf in Amsterdam; met Hollanders verkeerde hij ook in Moskou en St.-Petersburg, maar had niet, zooals Peter I, in zijne jongens-jaren al Hollandsch geleerdGa naar voetnoot3). Van de ontvangst van Séwel's ‘Spraakkunst’ en de opdracht des Keizers gaf Bruce dezen bericht in een' brief van den 18den Juli 1716, | |
[pagina 133]
| |
maar herinnerde er den Czaar aan, dat hij 't Hollandsch niet meester was. Wel wilde hij zijn uiterste best doen, dat de Russische vertaling der ‘Spraakkonst’ duidelijk en juist zou worden; daarbij rekende hij op de hulp van Hollanders uit zijne omgeving. ‘Meer nog dan de vertaling van andere boeken,’ zegt hij, ‘vereischt die eener spraakkunst eene grondige kennis der beide daarbij betrokken talen,’ maar, voegt hij er aan toe, een grondig kenner van Hollandsch en Russisch beide is hier - d.i. in St.-Petersburg - niet te vinden. Met ijver ging hij aan 't werk en schreef reeds den 2den October aan den Czaar, dat de Hollandsche spraakkunst al voor de helft door hem vertaald was en dat hij eene lijst had gemaakt van alle daarin voorkomende Russische zelfstandige naamwoorden, zonder deze evenwel reeds alphabetisch te rangschikken. Als proeve van vertaling zond hij den Czaar in handschrift het eerste vel met het verzoek om, indien de keizer niet tevreden ware met de vertaling, de verbetering daarvan wel te willen opdragen aan den secretaris der Kanselarij van Buitenlandsche Zaken, M. Larionov, ‘die Hollandsch kent,’ zooals hij schrijft, ‘en in spraakkunst bedreven is’. Dit begin der vertaling bevindt zich nog heden ten dage bij de bewaard gebleven bovengenoemde brieven van Bruce aan den Keizer; bovendien bevindt zich bij deze papieren eene instructie voor de vertaling der Hollandsche spraakkunst, bestaande uit eene reeks van voorschriften ‘op welke wijze zij vertaald moet worden’Ga naar voetnoot1) van den volgenden inhoud: ‘In haar geheel moet zij in 't Russisch vertolkt worden. De zelfstandige naamwoorden, die in den loop der vertaling worden aangetroffen, moeten afzonderlijk uitgeschreven worden. Uit de Russische vertaling moeten de zelfstandige naamwoorden worden verzameld en alphabetisch gerangschikt. Aan deze lijst moet de vertaling der naamwoorden in 't Hollandsch worden toegevoegd. Ook de Hollandsche zelfstandige naamwoorden moeten alphabetisch uitgeschreven worden en aan deze de vertaling in 't Russisch toegevoegd.’ Daarop volgen deze zinsneden: ‘Hoewel Z.M. over dit laatste niet schreef, denk ik toch, dat dit noodig zal zijn; de laatstgenoemde woordenlijst kan, indien Z.M. dat goedkeurt, samengesteld worden, als de eerstgenoemde af is.’ | |
[pagina 134]
| |
Al de bovengenoemde punten waren dus door den Czaar, in zijne briefwisseling met Bruce, zelf aangegeven; als aanvulling van 's keizers gedachten, formuleerde Bruce het laatste punt. Eene maand later, den 2den November, schreef Bruce den Czaar, dat, daar er in St.-Petersburg geruchten liepen, dat Z.M. naar Holland wilde reizen [Peter I hield zijne reizen altijd tot het laatste oogenblik toe geheim] en hij wel dacht, dat de Czaar daar de alphabetische Russisch-Hollandsche woordenlijst noodig zou hebben, hij tijdelijk de verdere vertaling der spraakkunst ter zijde legde om zich alleen met die woordenlijst bezig te houden. Bij de eerstvol - gende gelegenheid zou hij die den Czaar toezenden. Maar Peter I was al op weg naar Holland en liet Bruce door zijn' secretaris Makarov vanuit Havelberg de ontvangst berichten van diens brief en het begin der vertaling van Séwel's ‘Spraakkunst’ en tevens melden, dat hij deze doorlas en dat zij hem voldeed. Hij hoopte, dat Bruce zijn best zou doen om haar spoedig in haar geheel gereed te hebben, maar stemde niet in met diens voorstel om de verbeteringen, zoo noodig, aan M. Larionov op te dragen; hij wenschte, dat Bruce daartoe de hulp zou inroepen van een' Rus, die de Russische grammatica bestudeerd had; daarover had hij al aan den senator Graaf I.A. Musin Puškin geschreven; dezen had hij opgedragen zulk een persoon op te sporen en aan Bruce ter beschikking te stellen. Nauwelijks was deze brief Bruce in handen gekomen, of hij antwoordde den Czaar [den 7den December], dat hij zoo iemand volstrekt niet noodig had, maar wel een persoon, bedreven in de Hollandsche en de Latijnsche grammatica. ‘Meer dan de helft [der spraakkunst]’, schrijft hij, ‘heb ik vertaald en ben nu aan de verbuigingen toegekomen, die in 't Hollandsch en 't Latijn geschreven zijn, waar ik niet uit kan komen. Daarom is mij hiervoor, op bevel van Z.D. Prins Menšikov, uit de Admiraliteit een gewezen vertaler, Hamilton genaamd, toegevoegd, die op zich genomen heeft, dit gedeelte te vertolken, want hij leerde de Latijnsche grammatica; Hollandsch kent hij een beetje. Hij heeft ook al een begin gemaakt met de vertaling, maar door intrigues is hij van mij verwijderd geworden en nu wilde ik Uwe Majesteit verzoeken, dat Zij, om de vertaling spoedig gereed te doen zijn, den Generaal-Majoor Ćernyšev uit Haar’ naam deed bevelen of een' brief deed toekomen met de opdracht, dat die Hamilton mij voor dat doel afgestaan worde, want behalve hem is hier niemand te vinden, die voor dat werk geschikt ware. | |
[pagina 135]
| |
‘De zelfstandige naamwoorden, die zich in het bovenbedoelde boek bevinden, zijn reeds alle, naar de volgorde van het Russische alphabet en met de Hollandsche vertaling er naast, uitgeschreven en liggen klaar om aan Uwe Majesteit toegezonden te worden; ik wacht alleen op den koerier, die van hier zal vertrekken.’ De koerier liet echter op zich wachten en ondertusschen ontving Bruce een schrijven van den Czaar met bevel om de alphabetische Russisch-Hollandsche en Hollandsch-Russische woordenlijsten, uit Séwel's ‘Spraakkonst’ samengesteld, te doen drukken. Ingevolge daarvan gaf Bruce deze woordenlijsten den 8sten Januari 1717 aan de drukkerij af, maar moest den Czaar den 14den Januari berichten, dat men nog niet met het drukken er van begonnen was. Daarom wilde hij dezen met den koerier, dien Prins Menšikov van plan was te zenden, de woordenlijsten in handschrift toezenden, opdat de Czaar deze reeds zou kunnen gebruiken. Maar ook dit voornemen kon niet ten uitvoer worden gebracht, want er hadden zich moeilijkheden opgedaan, die Bruce niet voorzien had en waarover hij den 25sten Januari 1717 den Czaar in een' brief verslag deed. Bij het vertalen namelijk der lijst van Hollandsche woorden in 't Russisch stuitte Bruce op eene reeks van woorden - een driehonderdtal -, die niemand hem kon verklaren en die evenmin in de voorhanden woordenboeken te vinden waren. Daarom schreef hij naar Amsterdam met verzoek om hem ‘het Woordenboek van den auteur der “Spraakkonst”’ toe te zenden, om daarnaar de door hem gereed gemaakte woordenlijsten, die hij den Czaar wilde toezenden, te verbeteren en aan te vullen en de in 't aan de drukkerij afgestane exemplaar opengelaten woorden te doen bijdrukken. Dit ‘Woordenboek’ - dat geen ander kan geweest zijn dan het in 1708 te Amsterdam verschenen ‘Groot(e) Woordenboek der Engelsche en Nederduytsche taalen’ - ‘ontving ik,’ schrijft hij den Czaar, ‘dezer dagen, maar toen ik de opengelaten woorden, [naar dit woordenboek vertaald], begon op te schrijven en bij de reeds klaargemaakte in te dragen, zag ik, in vergelijking met deze laatste, een zoo groot verschil, dat ik die opnieuw moest doorzien en verbeteren; dit zijn er meer dan 1500. Toch zal de druk er niet door vertraagd worden.’ ‘De koerier van Prins Menšikov’, vervolgt hij, ‘vertrok van hier naar Reval,’ en voegt daaraan toe: ‘Zoodra de woordenlijsten gedrukt zijn, zal ik ze u zenden.’ Het duurde nog tot het begin van Mei 1717, voordat dit kon ge- | |
[pagina 136]
| |
beuren. Den 6den dier maand schreef Bruce den Czaar in een, de uit Séwel's ‘Spraakkonsf’ getrokken woordenboekjes begeleidend schrijven, dat hij deze met ongeduld uit de drukkerij had gewacht en hoopte, dat zij den keizer zouden voldoen. ‘Ik weet wel,’ schrijft hij, ‘dat er vele woorden in zijn, die in de volkstaal niet in gebruik zijn en in andere woordenboeken niet voorkomen, maar ik ben genoodzaakt geweest, het woordenboek van denzelfden schrijver als de grammatica, dat men mij uit Amsterdam stuurde, te volgen, om met zijne opvatting in overeenstemming te blijven.’ De boekjes, die Peter I dus eindelijk ontving, hadden tot titel: ‘Kniga Leksikon ili Sobranie rěčej po Alfavitu’; het eene met de toevoeging: ‘s Golanskago na Rossiskoj jazyk’; het andere: ‘sRossiskago na Golanskoj jazyk’, waarop de mededeeling volgt, dat de boekjes gedrukt zijn op bevel van Zijne Czaarsche Majesteit te St.-Petersburg in het jaar des Heeren 1717,op den Isten dag van April. Van het boekje met den Hollandsen - Russischen tekst is het tot heden nog niet gelukt een exemplaar te vinden; toch weten wij, dat er zich o.a. in het laatste vierdedeel der XVIIIde eeuw 22 exemplaren van dit woordenboekje in het pakhuis van den boekwinkel uit Czaar Peter's tijd bevondenGa naar voetnoot1) en deze toen geschat werden op eene waarde van 11 altinen, 4 d'en'giGa naar voetnoot2) ieder. Van dat met den Russisch-Hollandschen tekst bezit het Moskou'sche Archief van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken een volledig exemplaar en het Archief der Synode te St.-Petersburg een exemplaar zonder titelblad, geteekend XII V/26Ga naar voetnoot3). Van dit laatste geven wij hierbij de eerste bladzijde in facsimile. Het boekje is 16,5 bij 10,5 cM. groot, niet gebonden, maar in een' omslag van gekleurd gemarmerd papier genaaid. Het bevat 270 onafgesneden, gepagineerde bladzijden. Bij de Hollandsche zelfstandige naamwoorden zijn de geslachten vernoemd; naar het opschrift: ‘Lyste van de Geschlaten [sic!] veeler Naamwoorden’, dat | |
[pagina *8]
| |
| |
[pagina 137]
| |
aan Séwel's grammatica ontleend is, doet zien, gaf de oorspronkelijke schrijver eene reeks van woorden, waarvan voor vreemden 't geslacht een bezwaar kon opleveren. Daar de Russische vertaler een ander doel beoogde en, op aanwijzing van den Czaar, een woorden-boekje van praktisch nut voor de Russen in Holland en de Hollanders in Rusland samenstelde, voegde hij enkele veel voorkomende woorden en uitdrukkingen aan de lijst van zelfstandige naamwoorden toe, zooals: aanstonds, niet, laag, onvruchtbaar, ik ben. Om den zin zoo juist mogelijk weêr te geven, werden de Russische woorden vaak verklarend omschreven of van synoniemen vergezeld. Daar de boekjes in St.-Petersburg werden gedrukt, waren drukfouten in den Hollandschen tekst niet uitgesloten, die in het exemplaar der Bibliotheek van het Archief der Synode, waarschijnlijk met het oog op een' mogelijken herdruk, voor een deel met de pen verbeterd werden. In den Russischen tekst is hier en daar een drukfout blijven staan, zooals domošnoe iměnie [imboel] domašnoe. Hoe men te werk ging met in het Russisch onbekende woorden, blijkt uit dommekragt, dat eenvoudig in Russische letters werd geschreven, maar onmiddellijk gevolgd door het verklarende Russische woord: pod'ëmGa naar voetnoot1); in de zeemanstaal is de dommekracht heden ten dage als domkrat in gebruik, welk woord een Rus, die geene zeemansopleiding heeft gehad, niet verstaat. Voor eene juiste en billijke beoordeeling der vertaling van het woordenboekje zou eene vergelijking met Séwel's ‘Groot Woordenboek der Engelsche en Nederduytsche taalen’ noodig zijn, wat buiten het bestek van dit opstel ligt. In haar geheel is de Russisch-Hollandsche woordenlijst opgenomen in de vertaling van Séwel's ‘Spraakkonst’, waaraan door Bruce zelf en onder zijn toezicht ijverig werd doorgewerkt; zij volgt daarin, met eigen pagineering [I-270], op bladzijde 194 en neemt de plaats in van de door Séwel gegeven woordenreeks met vermelding der ge- | |
[pagina 138]
| |
slachten, die 53 bladzijden zou hebben beslaan. Immers op het ingelaschte woordenboekje volgt blz. 249 als voortzetting der spraakkunst. Over deze laatste schreef Bruce in zijn boven aangehaalden brief aan den Czaar van den 6den Mei 1717, dat de kopij der vertaling aan de drukkerij was gezonden en dat hij hoopte, dat de Spraakkunst den Czaar nog beter zou voldoen dan de Woordenboekjes, daar zij - zegt hij - een werk van waarde is, niet alleen voor de kennis der Hollandsche, maar ook van andere talen; want uitvoerig wordt daar-in gehandeld over den oorsprong en de samenstelling veler woorden, waaraan men die van woorden in andere talen toetsen kan. Bruce klaagt verder over den langzamen voortgang van den druk der Spraakkunst en herhaalt die klacht in een volgend schrijven aan den Czaar van den 31sten Juli 1717, waarin hij moet mededeelen, dat ‘de Hollandsche Grammatica’ nog niet klaar is en wel niet vóór den herfst verschijnen zal. ‘In het buitenland’Ga naar voetnoot1) - voegt hij daaraan toe - ‘zou zij in een paar weken gedrukt zijn.’ Maar ik denk -vervolgt hij -, dat de oorzaak der vertraging alleen hierin te zoeken is, dat men den druk verschuift en ondertusschen andere boeken ter perse heeft. Vóór het einde van 1717 lag Willem Séwel's ‘Spraakkonst’ in Russische vertolking op des Czaren tafel. Aan zijn wensch, die een bevel was, was uitvoering gegeven; maar zelf had hij het werk geleid, aangegeven wat en hoe er vertaald moest worden, en - ver van zijn land, met groote staatkundige plannen vervuld, werkzaam aandeel nemend in alles, wat hem in den vreemde omringde, indruk op indruk stapelend - liet hij zich van alles persoonlijk op de hoogte houden en controleerde zelf wat er gedaan werd. Want een deel zijner staatsmanswijsheid lag ook in dat in Holland volkomen en in Rusland bijna geheel vergeten boekje, dat in de Russische bibliographie als Vilima Sěvela iskusstvo nederlandskogo jazyka is opgeteekend. Het exemplaar, dat den Czaar persoonlijk toebehoorde, is het mij gegeven geweest onder het stof van vele jaren weêr te voorschijn te brengen. Niet, dat het niet goed bewaard werd, integendeel te zorgvuldig zelfs, maar onttrokken aan de publieke belangstelling. Met eenige handschriften, vele kaarten, gravures en nù zeldzame druk- | |
[pagina 139]
| |
ken bevond zich de Russische vertaling van Séwels Spraakkunst in eene met fraai snijwerk versierde Oudhollandsche kast, waarboven 't woord ‘Biblioteka’ in Russisch - zoogenaamd ‘burgerlijk’ -schrift prijkte, in de naar Peter I genoemde Gallerij, die tot verleden jaar toe, deel uitmaakte van de HermitageGa naar voetnoot1). Verzegeld was de kast, die gedurende des Czaren leven in zijne werkkamer stond; zij was niet open geweest sinds in 1857 de Opperhofmaarschalk Graaf Šuvalov bij den Minister van het Keizerlijk Hof bewerkte, dat aan P. Pekarskij verlof werd gegeven van den inhoud kennis te nemen. In het voorjaar van 1908, na mijne deelneming aan de Gogol'-feesten te Moskou op persoonlijke uitnoodiging van het Gogol'-comité der Moskousche Universiteit, werd op een Keizerlijk woord die kast voor mij ontzegeldGa naar voetnoot2) en mij de gelegenheid gegeven, wekenlang dag aan dag in de onmiddellijke nabijheid der beteekenisvolle kleine boekerij te werken. Daardoor gelukte het mij, van den geheelen inhoud zeer nauwkeurig kennis te nemen en nog veel te vinden, wat aan Pekarskij's zoekend oog ontsnapt wasGa naar voetnoot3), onder meer het bovenvermelde exemplaar van Séwel's Spraakkunst. Een tweede exemplaar bevindt zich in de Keizerlijke Openbare Bibliotheek, een derde in de Bibliotheek der Akademie van Wetenschappen, waar ook nog een vierde, onvolledig exemplaar is. Dit laatste is ingebonden geweest, maar uit den band genomen, waardoor waarschijnlijk het eerste gedeelte verloren is gegaan; het boekje begint met bladzijde 283 en is daarna ten einde toe volledig. Het is gemerkt met de cijfers 24. 4. 30 en met deze zelfde cijfers is het volledige exemplaar der Akademische Bibliotheek geteekend. Dit laatste is in bruin leder gebonden. Het exemplaar der K.O. Bibliotheek is in roodleêren rugband met dekbladen van gemarmerd pa- | |
[pagina 140]
| |
pier van nieuweren tijd gebonden. Al deze exemplaren missen het titel- en schutblad en beginnen met blz. I; het boekje is 15,5 ☓ 9,2 cM. groot. Zooals boven reeds aangeduid, loopt de pagineering der grammatica van I -194 en van 249 tot het einde: blz. 715, terwijl tusschen blz. 194 en 249 het vroeger besproken Woordenboekje met eigen pagineering: blz. 1-270 is ingeschoven. De bladen van het Woordenboekje zijn onderaan met A, A1 enz., tot en met P5, in de volgorde van het Russische alphabet en met Russische letters geteekend; de bladen der Spraakkunst in het eerste gedeelte, tot en met K 5, evenzoo; maar van blz. 249 af vervangt het Latijnsche alphabet het Russische en luidt de onderteekening A, Al enz. tot en met Z5, waarna Aa, Aa1 tot en met Uu 5 volgen. Dat Woordenboekje vertelt ons van allerlei, waarover wij binnen het bestek van dit opstel niet kunnen uitweiden, maar waarop wij in enkele trekken willen wijzen: dat de raad van den eenen of anderen in St.-Petersburg wonenden Hollander bij de vertaling werd ingewonnen, blijkt reeds uit het enkele woord kap als zoogenaamd Russische vertaling der Hollandsche woorden kaper, hulsel; kap - ook hier het Hollandsche woord in Russische letters; ter verklaring is er in 't Russisch aan toegevoegd: ‘wat vrouwen op 't hoofd dragen.’ Onder de scheepswoorden zien wij in de vlucht, dat takel vertaald is met het reeds lang vóór Czaar Peter's eerste reis naar Holland gebruikelijke blok [karabel'noj blok - scheepsblok], maar verklarend laat men op het woord van vreemden oorsprong het Oudrussische vekša volgen. In 't oog springend is de vertolking van kroeg door karčma, d.i. door het Poolsche woord karczma. En zoo is er veel, wat eene afzonderlijke ‘betutteling’ waard ware. Wat de Spraakkunst betreft, is naar den wensch van Peter den Groote Séwel's werk in zijn geheel vertaald geworden en wordt dus de eigenlijke grammatica voorafgegaan [blz. 1-111] door het tractaat over de spelling der Hollandsche taal, dat dadelijk na de verschijning van den eersten druk der ‘Nederduytsche Spraakkonst’ protest uitlokte. Immers nog in hetzelfde jaar, 1708, werd in 's-Gravenhage een boekje in 8o uitgegeven onder den titel: ‘De spelling van A. MOONEN... verdedigt. Benevens een naschrift aen den leezer, handelend van eenige behulpselen der Nederduitsche taele. Door eenen minnaer dier spraeke.’ [P.H.P.] Onmiddellijk antwoordde W. Séwel daarop met een geschrift, betiteld: ‘Aanmerkingen op het boekje, genaamd: De spelling van | |
[pagina 141]
| |
A. Moonen... verdeedigd’, dat, eveneens nog in 1708, in Amsterdam in 8o van de pers kwam.Ga naar voetnoot1) Met blz. 112 beginnen de Rededeelen behandeld te worden, in de eerste plaats de Ledekens, waaronder aangeteekend staat, dat hier-in een onderscheid is, vergeleken met de Slavische grammatica. De naamvallen worden, behalve in de Latijnsche, ook in de Hollandsche benaming gegeven, maar, laat de vertaler er op volgen, daar deze voor den niet-geleerde zonder de allernauwkeurigste kennis der Nederlandsche taal met geene mogelijkheid begrepen kunnen worden, terwijl den geleerden de Latijnsche benamingen goed bekend zijn, zullen wij in het vervolg alleen deze laatste aangeven. Dit gebeurt ook bij de verbuiging der lidwoorden, maar in het tweede gedeelte der spraakkunst, waar het over de verbuiging der naamwoorden gaat, zijn alleen de Russische benamingen - in sommige naamvallen afwijkend van de tegenwoordige - genoemd. In dit gedeelte zijn alle opschriften eerst in het Hollandsch en daarna in het Russisch vermeld, terwijl in het eerste gedeelte alleen de Russische genoemd zijn. Bij de werkwoorden is niet op het groote verschil der aanschouwingswijze tusschen de Slavische en de in dit geval Hollandsche gewezen. Na de rededeelen wordt vanaf blz. 609 over de ‘Woordschikkinge’ gehandeld en vanaf blz. 686 over de Taalfiguren. Uit deze laatste verhandeling, evenals uit de Lijst van zelfstandige naamwoorden, wier geslacht niet onder vaste regels valt en die in de Russische vertaling van Séwel's werk, zooals wij zagen, vervangen is door het Russisch-Hollandsche Woordenboekje, blijkt, dat aan de Russische vertaling niet de eerste, maar de tweede druk der ‘Nederduytsche Spraakkonst’ ten grondslag ligt. De proeven van ‘oude Duytsche Spraake’ en de ‘Tien Geboden’ in 't Oud-Friesch zijn in de vertaling begrijpelijkerwijze weggelaten. Het geheel is zorgvuldig gedrukt; de voorbeelden uit Melis Stoke en andere aanhalingen uit een ouder tijdperk der Nederlandsche taal zijn in de ons uit eigen oude drukken bekende fraaie Gothische letters weêrgegeven, die dus haar' weg naar St.-Petersburg hadden gevonden. Zoowel het ‘Woordenboekje’ als de ‘Spraakkunst’ zijn in het sinds 1708 in Rusland gebruikelijke zoogenaamde ‘burgerlijke’ -in tegenstelling met het kerkelijke - schrift gedrukt. Dit ‘burger- | |
[pagina 142]
| |
lijke’ schrift, nog heden ten dage, met enkele wijzigingen, in Rusland in zwang, werd op wensch van Peter I in Amsterdam door Hollandsche graveurs uit de Slavische letterteekens gevormd; met de eigenhandige veranderingen, die de Czaar er in aanbracht, werd het zoo ontstane alphabet in 1700 te Amsterdam door Kopiewski gedrukt. Maar meer bijzonderheden hierover en over de Hollandsche drukkers, die met hun materiaal naar Moskou kwamen en later van hier voor een deel naar St.-Petersburg, waar zij, bijgestaan door bekwame Hollandsche en al spoedig ook Russische graveurs, de boek-drukkunst, die in Rusland tot stilstand was gekomen, tot nieuw leven deden opbloeien, stel ik mij voor in een afzonderlijk opstel te geven.
St.-Petersburg, Nov. 1912. Dr. Anna C. Croiset van der Kop. |
|