Het Boek. Jaargang 2
(1913)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Oude Hollandsche Zeevaart-uitgaven.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||
kon of wilde betalen, vond het primitieve zoogenaamde Wisbuysche zeekaartboekje in herdruk. Tegelijk hielp hij Waghenaer bij de uitgaaf van diens fraaie gegraveerde atlassen, en wie deze te duur of te nieuwerwetsch vond, en met het oude boekje niet tevreden was, kon weer naar verkiezing de werken van de vermaarde stuurlieden Govaert Willemsz. of Adriaen Gerritsz. koopen. Op de keerzijde van den titel staat een Extract wt de Priuilegie, door Mijn E. Heeren de Staten van Hollandt voor acht jaren op haar verzoek verleend aan ‘Alijt Meynaerts, naegelaten Weduwe wijlent Adriaen Gerritsz. van Haerlem.’ Dat echter Cornelis Claeszoon de werkelijke ondernemer was, wordt ons uitdrukkelijk meegedeeld in de uitvoerige Voorreden; Cornelis Claesz. heeft ‘tot zijnen ouergroote costen ende moeyten dit benaersticht ende te wege ghebrocht, daerom die vande vroetschap deser Stede Haerlem hem aende Preuilegie hebben gheholpen.’ Deze uitvoerige Voorreden van de hand van den bekenden ‘oudt Burgemeester der Stadt Haerlem’ Jan van Zuyren - er staat Zugeren - is de voornaamste bron voor onze kennis van den auteur en zijn werk. Ongelukkig is het stuk, dat in kleine Latijnsche letter gedrukt, twee geheele folio-bladzijden vult, in een ongenietbaar breedsprakigen stijl geschreven. Om hiervan een staaltje te geven, en tegelijk het zakelijk belangrijke er uit mee te deelen, schijnt het doelmatig een enkelen zin hier af te drukken. Soo sal uwer E. seer beminde Leeser ghelieuen te weten ende te verstaen, als dat eenen Adriaen Gerritsz. in zijn leuen poorter ende inwoonder der Stadt Haerlem (die nu ter tijt al ouer de acht laren deser Werelt ouerleden ende inden Heere gherust is gheweest, ter seluer tijt achterlatende een bedructe Weduwe ende kinderen daer van noch etlijcke in leuende lijue zijn) ende hy alleen ende niemant anders Autheur is gheweest, ende door lanckduerige experientie ondersoecker ende collecteur van dit jegenwoordich werck, welcke Adriaen Gerritsz. wesende noch een ionck geselle ende niet oudt van laren, maer seer cloeck ende vernuft in verstande, ende wter maten rijp ende besalich van manieren, ende daer toe van natueren gheinclineert tot ondersoeckinge ende begrijp des loops vanden Hemel, Sonne, Mane ende Sterren, ende t' gene al dat daer aen cleeft ende volgen mach, heeft hem terstont in zijn ionge dagen vroech begeuen ter zee varende Oost ende West, sulcx dat hy onlancx daer nae alsoo gequalificeert is gheworden dat hy hem heeft moghen wt geuen voor een bequaem ende ondersocht Stuerman, daer inne hy oock daer nae by de 25. laren hem continueerlijcken heeft ghehouden met eere ende goet ghenoegen vanden gene die hy diende, ende met meer ghewin ende profijt dan yemandt anders, soo veele luyden alsthans noch ende menich man wel bekent ende condt is, die hem ghekent hebben, ende daer van wetenschap, kennisse ende ghetuychenisse seer wel soude moghen draghen, soo dat hy ouer sulcx gheacht altijt is gheweest ende ghereputeert by alle man, so in Spaengien, hier te Lande, ende Oostwaerts voor een seer expert ende bequaem ondersocht Stuerman, hebbende alle t'gene datmen in dat ampt soude moghen eyschen ende begeren, wesende in zijn qualite niet alleen perfect ende volmaeckt in kennisse van zijn beroepinge, maer oock | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||
int maecken ende wtdeelen van vele ende verscheyden instrumenten, die selue const aengaende, als Hemelstocken, Astrolabien, Pascaerten ende diergelijcken, so datmen althans seer weynich soude connen vinden zijns ghelijcke, ofte bet besocht ende begracit, niemant te nae ghesproken, daer ick mede selfs wel te recht, soo vele mijne kennisse aengaet, soude moghen ghetuychenisse geuen ende oorconden draghen als die met zijn persoon ouer langhe laren seer ouer groote vruntschap. conuersatie ende handelinge (Astronomie aengaende als hy by huys was) ghehadt hebbe, ende vele ende verscheyden aenwijsinge hebbe ghedaen den selue Const van Astronomie betreffende, welcke hy stracx ende terstont door zijn experientie ende besochtheyt in dien veel beter verstont ende begreep, dan ick selue alleen wt de boecken wijs wesende sonder ouer groote obseruatie des Hemels ende inspecte der planeten, ficxe Sterren coers ende loop van dien midtsgaders hun ghesteltenis ende declinatie, sonder welcke kennisse de conste niet en mach zijn volmaect ende perfect, waer inne hy te meer heeft mogen aennemen, vorderen ende profiteren, ende tot perfecte ende volcomen wetenschap connen gheraecken, ouermits hij bouen zijne voorsz, natuerlijcke inclinatie ter saecke altijt seer ouer groote liefde daer toe heeft ghedragen, als my wt verscheyden oorsaecken seer kennelijc is geweest, houdende hem continueerlijcken nuchteren ende sonder ophouden wat doende, soo wel by nacht als by daghe, oock t' huys wesende ofte in Zee seylende als die geen tijt moecht Verliesen, ofte sonder profijt henen laten gaan, als met my wel vele ende verscheyden goede luyden ende verstandighe mannen die hem wel gekent hebben ghehadt, sullen mogen belijden ende helpen tuygen, by in dien het noode ware. Wat men uit dezen verwarden stroom van woorden kan opdiepen, is tevens zoo ongeveer alles wat wij van Adriaen Gerritsz. weten. Uit hetgeen volgt schijnen slechts twee beweringen van belang. Vooreerst dat wij hier uitsluitend met eigen werk van den auteur te doen zouden hebben, terwijl 't bij werken van anderen op dit gebied wel eens met recht zou kunnen betwijfeld worden, ‘oft al wt henluyden eygen Coker is ghecomen’. Voorts dat Adriaen Gerritsz. zelf dit als zijn beste werk beschouwde, en het zou hebben uitgegeven als hij in leven gebleven was. De volgende bladzijde, *** iij recto, is gevuld met drie gedichten zonder onderteekening. Mogen we deze ook aan VAN Zuyren toeschrijven, dan staat zijne poezie zeker iets hooger dan zijn proza. | |||||||||||||||||||||||||||
t'Boeck,
| |||||||||||||||||||||||||||
Epigramme,
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||
Den eruaren Medecijn in d'eygenschap der cruyden,
Den versochten Capiteyn bouen jonghe Crijsluyden
In de aenslaghen des crijchs en der oorloogen:
Alsoo suit ghy Leeser oock vast betrouwen moghen
In allen periculen der clippen en zeebaren
T'gunt Adriaen Gerritsz. Stuerman v hier sal verclaren.
| |||||||||||||||||||||||||||
Sonet.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zeer uitvoerig behandelt de schrijver in de volgende bladen het maken van ‘een Mickstock ofte Baculus Jacop’, en deze opgaven zijn volgens Waghenaer ‘niet goet ende nut voor de zeevarende lieden. Want dese sake gaet aen de conste van de Geometrie, ende is den Stuerlieden veel te swaer’. Op de onderrichting betreffende ‘de graden van de fixe sterren ende de rekeninghe van dien’ merkt Waghenaer aan, dat dit volstrekt niet 't eerst door Adriaen Gerritsz. bekend is gemaakt, maar al voor 50 jaar ‘tot Enchuyse by eenen Pieter Hermansz. Moerman’, en dat dus ‘die roeminghe in de voorrede niet waerachtich zijn’ kan. In de tabel van de ‘declinatie der Sonnen’ wijst Waghenaer verscheidene fouten aan, die men ook door aandachtige beschouwing gemakkelijk kan vinden, vooral als men de tabel voor den nieuwen stijl (fol. 3) vergelijkt met die voor den ouden stijl (fol. 5); de aanmerking ‘datter veel letters int drucken niet ghevat en hebben’ schijnt bij beschouwing van ons exemplaar overdreven. Op fol. 4 staat ‘die Tafel van de Waterghetijden, om lichtelijck te vinden op wat ure op elcke plaets vol zee ofte hooch water maeckt.’ Zij bestaat uit 16 lijstjes, waarvan 't eerste de plaatsen opnoemt waar ‘Suyden en Noorden’ maan, 't tweede die waar een ‘Suytten Westen’ maan hoog water maakt, enz. Hierop heeft Waghenaer verscheidene aanmerkingen; de ingewikkelde bewegingen van de vloedgolf in de zeegaten laten zich, naar 't schijnt, niet zoo gemakkelijk in zulk een tabelletje brengen. ‘Int. 9. blatGa naar voetnoot1) staet, dat int gat vander Vere zijn dry hooghe wateren; te weten, zuyden, zuyden ten westen, ende zuydtwest ten westen. Maer binnen der Vere maeckt dat hoochste water, een zuyde ten westen Mane, ende int gat een zuyt zuytweste Mane.’
II. Het tweede hoofddeel van het boek brengt eerst (fol. 7) onder het opschrift ‘Waerschouwinghe voor alle Zeevarende Luyden,om op haer coerssen wel te letten’, eene reeks nuttige raadgevingen, waarvan ik de laatste hier laat volgen. Voorts moetmen goede instrumenten hebben daermen mede meten de s. ende de n. een goede Pascaerte van groot besteck, ende goede boecken die van Hauens, Reden, Landen ende gronden ende diepten naerstich beschreuen zijn, want een Stuerman ofte Schipper moet goet gereetschap ende goede aenwijsinghe hebben vander Zee, sal hy een goet Stuerman ofte Schipper worden, ende proberen zijn schieten by lant langes seylende oft goet is, ende op de hoochte vant tegenwoordich lant accordeert, ende en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||
achten niet opt segghen van ongheleerde luyden die alle wetenschap verachten met die cunde vander Zee, ende nemen altijt Godt tot een hulper soo salt altijt wel gaen ende niet faelgeren. Op de keerzijde staat, in vier hoofdstukjes ingedeeld, een meedeeling over 't ‘vallen van stroomen’, d.w.z. in welke richting de stroom bij vloed, en omgekeerd bij eb, loopt langs de kusten van Frankrijk, Spanje en Portugal, langs de westkust (d i. de zuidkust) van Engeland en Ierland, langs Oost-Friesland, Holland, Zeeland en Vlaanderen, en langs Schotland en de Noordkust (de Oostkust) van Engeland. Volgens Waghenaer zijn dit ‘alle gheleende dingen, die getrocken zijn wt den Spieghel vande Zeevaert’. Daar dit werk van Waghenaer eerst in 1584, dus na den dood van Adriaen Gerritsz. in 't licht gekomen is, wil dit zeggen dat we hier niet met eigen opteekeningen van dezen te doen hebben. De opgaven van ‘coerssen en streckinghen’, die in zekeren zin als de kern van het werk te beschouwen zijn, vullen twintig folio bladzijden, in compressen druk, steeds zeer kort op schrift gesteld, grootendeels in tabelvorm. Hieruit volgt reeds, dat de inhoud rijker moet zijn dan die van de vroeger door mij beschreven leeskaartboeken. De opgaven strekken zich geografisch niet veel verder uit, ze voeren eerst van Holland naar Noorwegen, dan door de Sont en de Oostzee, met dwarscoersen in de Noordzee en de Oostzee, dan om de Noordkaap naar Rusland, dan langs de Engelsche en Schotsche kust tot de Far-öer, vervolgens langs de zuidkust van Engeland en Ierland, en langs de kusten van Frankrijk, Spanje en Portugal. Waghenaer wijst in deze opgaven een zeer groot aantal fouten aan van denzelfden aard als de vroeger door mij besprokene in het werk van Govaert Willemsz.; soms is het een klein verschil in richting of afstand, vaak ook een grootere fout, door slordigheid in overneming, in druk of in correctie ontstaan. Deze aanmerkingen dragen de nummers van 13 tot 23; als voorbeeld volgt hier no. 18. 18. Int 18-blat (d. 1. fol. 13) staat: Als die kercke op Amelandt noordtwest van u is, so ismen voor 't gat. Dit behoort zuydtoost te wesen. Van Texel tot die Hoofden, is de coers zuytwest ten zuyden 14 mylen: het moet zijn zuydtwest wel soo zuydelijck 40 mylen. Noch segt hy, noordtoost vant Voorlandt light een banck, ghenoemt Wittingsant. De banck van Wittingsant light zuydt zuydtoost van Olfernes, dichte by landt. Van deze drie fouten is alleen de tweede, die een koers aanwijst, in den Napasser van Veen te vinden (Oosterwater 65). en daar blijkt dat de uitgaaf van de Zeevaert van 1594 de fout verbeterd had. Ditzelfde is met een groot aantal van de aangewezen fouten gebeurd; | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||
de uitgevers of bewerkers hebben dus met de critiek van Waghenaer hun voordeel gedaan. Het zou weinig aantrekkelijks hebben, dit in meer bijzonderheden aan te wijzen. Van grooter belang scheen het mij, de tabellen van Veen te raadplegen, om tot een inzicht te komen in de mate van oorspronkelijkheid van het werk van Adriaen Gerkitsz. Natuurlijk zou het ongerijmd zijn, de uiting van VAN Zuyren zoo op te vatten, dat elke aanteekening van den stuurman op eigen waarneming zou berusten; het is ondenkbaar, dat hij zelfs in een lange loopbaan al die koersen zelf zou bevaren hebben. Hij moet wel steeds leeskaarten en paskaarten hebben geraadpleegd. Dat zijn werk echter niet zooals de Kaerte van der Zee van Govaert Willemsz. ontstaan is door het Wisbuysche zeekaartboekje als grondslag te nemen, en verder te verbeteren en aan te vullen, blijkt duidelijk. In den Napasser worden, zooals ik reeds vroeger heb uiteengezet, voor alle koersen de opgaven der verschillende kaartboeken onder elkaar geplaatst; nu heb ik alle opgaven waar Adr. Gerritsz. in voorkomt doorgeloopen, en opgeteekend hoe veel malen hij koersen opgeeft die anderen niet geven, hoe velé malen zijne opgaven afwijken van die van anderen, en hoe vele malen ze er mede overeenstemmen. Het resultaat is, dat van de 570 opgegeven koersen er 174 alleen bij Adr. Gerritsz. te vinden zijn, dat hij in 227 gevallen van anderen afwijkt, enslechts in 169 gevallen er geheel mede overeenstemt. Natuurlijk moet hierbij in acht genomen worden, dat bij de vergelijking in deze lastige tabellen heel licht fouten kunnen gemaakt worden, en dat ook in den Napasser zelf fouten zijn; de cijfers zijn echter zoo welsprekend, dat we op grond daarvan het werk in zijn geheel stellig als oorspronkelijk werk mogen beschouwen. Of de opgaven daarom beter zijn dan die van andere leeskaarten, is een andere vraag; ik zou denken van niet. Niet minder dan 47 maal vond ik uit de Zeevaert onderling strijdige opgaven over eenzelfden koers genoteerd; trouwens in Waghenaers Thresoir is dit ook niet zeldzaam, en het geheele samenstel van de tabellen van Veen beoogt juist, door het onder elkaar stellen van de gegevens der verschillende lees- en paskaarten duidelijk te doen uitkomen, hoe onbetrouwbaar in 't algemeen de opgaven van de kaarten zijn. Als zuiver persoonlijk werk van den auteur doen zich de aanteekeningen kennen, die de laatste drie bladzijden van deze afdeeling vullen, over ‘Diepten en ghedaenten van gronden omtrent de Caneel’. Zij zijn ingedeeld in vijf hoofdstukjes, maar hebben alle op dezelfde gronden betrekking, tusschen de westpunt van Frankrijk- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||
Heyssant-, en de zuidwestpunt van Engeland - Lesert, Goutstert, de Sorls-. Ziehier eenige voorbeelden: (Folio 16 verso). Ick heb gront gheworpen s.w. ten w. van Heyssant omtrent 14 of 15 mijlen, op lxxviij of Ixxx vadem, die gront was geel wit grof sant met glimmende Naeldekens, met witte stucken van crampen ende graeuwe geele platte steenen, met twee stucxkens oft van een Oester schil hadde gheweest. Na deze opgaven leest men onderaan (fol. 17 verso): Hier eyndet alle Coerssen van hoeck tot hoeck lancx der Zee, ende hoe nae men de landen opt loot comen mach, ende hoe de landen in haer breede liggen, Met de waerschouwinghe voor alle Zee-varende luyden. Hieruit blijkt m.i. dat het geheele hier onder II beschreven deel van het werk als een afgerond geheel door den auteur geredigeerd is.
III. Met Fol. 18 begint de veel omvangrijkere geïllustreerde kustbeschrijving. Zij is verdeeld in drie deelen met eigen aanhef en slot. Eerst de Nederlandsche kusten met de oostersche zee (Fol. 18-32). Dan, voorafgegaan door eene algemeene ‘beschrijuinghe omgissinge te maken’, de westkust (d.i. de zuidkust) van Engeland (Fol. 33-39). Eindelijk ‘'t westersche zee-vaerwater, beginnende van de Hoofden tot Sint Vues toe’ (Fol. 40-47). De Zuiderzee-beschrijving vult ruim twee, die van de Noordzeekust van Tessel tot Calais ruim zeven bladzijden, die van de Noordzee-eilanden beoosten het Vlie nog 2½ De tekst is zeer kort, en vormt geen samenhangend geheel, hoofdzaak zijn de landverkenningen, op deze twaalf bladzijden niet minder dan 78 in getal. Ze hebben niets met de oude houtsneetjes van het Wisbuysche zeekaartboekje te maken; over de geheele breedte van het blad loopende | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||
zijn ze meest ongeveer 14 cM. lang. Zij zijn niet met zorg uitgekozen om een duidelijke en eenvoudige handleiding aan den stuurman te geven; veeleer schijnt Adriaen Gerritsz. op zijne zeevaarten altijd wanneer er gelegenheid voor was, de kustopdoeningen in teekening gebracht te hebben, en deze groote collectie schetsen is door de uitgevers van het boek volledig opgenomen. Zoo vinden we van tal van plaatsen twee, drie of meer schetsen, vaak belangrijk verschillend, 't zij doordat de teekening van een andere richting uit is gemaakt, wat dikwijls, maar niet altijd, is aangegeven, of door den grooteren of kleineren afstand, 't zij doordat zulke schetsen uit den aard der zaak wel eens anders uitvallen. Een paar van deze houtsneetjes worden als voorbeeld eenigszins verkleind (4: 5) hier afgebeeld. Waghenaer heeft op deze beschrijving eene reeks van aanmerkingen, die ik hier laat volgen. Jtem alsmen is ontrent ten haluen Enckhuyser sant en̄ die Ven /soo moecht
ghy Medenblick niet verder after die Ven brenghen / dan by die 9. staet / soo staet
Vrck in deser manieren soo by die 9. staet.
Memelick/so hier bouen staet/so leyt die Kreil dweers van v/seylt dan dat Twisch
compt tusschē Opperdoes en̄ Almerdorp / en̄ set ep iij. oft vierdehalf vadem/den Oeuer
n/w/ten w/van v/ t'rechte diep is weeck gront iij. vadem/viij. ellen naet vlack toe.
Die Cust van Hollandt wtgheworpen te met dat men daer by heenen seylt.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||
We hebben hier dus twee ernstige aanmerkingen, waarvan we de eerste, dat er geheel verouderde opgaven afgedrukt zijn, ook in de critiek op het zeekaartboek van Govaert Willemsz. vonden. Zoowel Govaert als Adriaen vermelden Ketelduyn - de laatste teekent het zelfs af -; het was zeker in den tijd toen zij voeren een zeer kennelijk punt aan de kust tusschen Schagen en Callandsoog, maar toen hunne nagelaten werken werden uitgegeven, en ook reeds in 't jaar 1576, dat in de beschrijving een paar maal genoemd wordt (Fol. 19 verso), was op die plaats reeds vele jaren een effen strand. Tegelijk komt hier, en ook later de opmerking terug, die we al ontmoethebben, dat de Spiegel der zeevaert hier en daar is nageschreven, waardoor het werk wel juiste nieuwere opgaven opnam, maar die ten onrechte op naam van den overleden auteur gesteld werden. Op Fol. 24 volgt een uitvoerige beschrijving van de vaart van Vlie naar Elbe ‘van Ton tot Ton’ met weinig afbeeldingen. Met Fol. 26 begint de kustbeschrijving van Noorwegen met talrijke landverkenningen en een paar grove kaartschetsjes in houtsnee. De beschrijving van de Oostzee sluit zich aan, weer een opeenvolging van tallooze houtsneden met zeer weinig tekst. Daarna volgt nog eene beschrijving van de invaart van eenige havens (Fol. 32). Aan de beschrijving van de Engelsche kust gaan een paar bladzijden vooraf, over het ‘gissinge maken’, die voor de kennis van Adriaen Gerritsz. en zijn levenswerk van bijzonder belang zijn (Fol. 33). In zijn eigen woorden volgt hier de aanhef, een algemeen voorschrift, en ‘Een goet Exempel’, een gedateerde opteekening van den vermaarden stuurman, die hij als voorbeeld voor jongere beoefenaars van het vak weergeeft.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hierop volgt ‘noch een exempel’ van een dergelijke vaart in Mei 1571, weer van de Spaansche kust uitgaande, waarvan het begin aldus luidt: Item soo hebbe ick mijn aenuanck ghenomen van Roxeynt, of daer wy eerst vant landt scheyden, want alsmen te met land sien, ist niet van noode datmen die gissing aen schrijft ghelijck lancx Engelant, voort inde Oostersche Zee, ende lancx Noorweghen en om Schagen. Na deze uitvoerige voorbeelden komen korte meedeelingen ‘van gissing te maecken naer datmen somtijts gheseylt heeft’. Dergelijke opgaven vonden we vroeger reeds in het Wisbuysche leeskaartboekje; zie Tijdschr. v.b. en b. VII (1909) blz. 56, 57. Ick hebbe gheseylt van die wter Ton van Tessel in die Hoofden in xxi uren, met so veel wints alsmen voeren mocht. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||
wint sonder groot seyl te vellen, met een geladen Hamborger Schip, ende met so veel wints alsmen beroeren mocht. Nog vele meedeelingen van dergelijke vaarten volgen, eerstlangs dezelfde kusten, en verder naar Frankrijk en Spanje, en terug, dan in de Noordzee, en in de Oostzee. Aan het slot vinden we weer eene dateering: ‘van Bordenholm tot voor die Wijsel in 24½ uren, met een gheladen Sout Schip van Hamborch, Anno 71’. De volgende bladen bevatten landverkenningen en havenbeschrijvingen van de zuidkust van Engeland, met vele houtsneden, waaronder enkele kaartschetsjes. Op Fol. 40 begint de beschrijving van de Fransche kust, weer zeer rijk met houtsnee-land verkenningen toegerust, ook met enkele grootere kaarthoutsneden; dan de kusten en havens van Spanje en Portugal ‘tot Sint Vues toe’. Aan het einde volgt eene ‘Nota om de Wester Eems in te seylen, anno 1576’. Lucas Jansz. Waghenaer wijst in dit geheele gedeelte geene detailfouten in coersen en afstanden aan, maar herhaalt weer zijne aanmerking over ontleening uit zijn Spieghel, en oefent een strenge critiek op de kaartschetsjes en ook op de ‘opdoeninghen’. Ik laat die hier onverkort volgen. Int 51. ende 52. blat worden sommighe Caerten te voorschyne ghebrocht. waer van den Autheur de walghe soude hebben, indien hy de selue saghe: ghelijck als zijn de Caerte van S. Vues, Sesimbre, Lisbone, ende meer andere. De ghedaenten ende opdoeninghe van dese landen zijn misschien met groote neerstigheyt wt gheconterfeyt: maer de meestendeel is gansch bedoruen, door dien dat die Valeyen vande berghen, al op d'water neder ghetrocken zijn, d'welcke teghen alle natuere ende eyghenschap is vande landen. Want als men een landt van verre oft wt die Meersse siet, men can niet sien dan valeyen ende bergen: maer men siet niet alle bergen opt water neder gaen, oft men soude moeten dichte daer by wesen. Oock en houde ick niet, dat sommighe van dese hauenen souden van desen vermaerden Adriaen Gerritsz. ghemaeckt zijn, want ten is niet dan kinderwerck, ghelijck men mach sien aen S. Vues, Lisbone, Mons Holle, Goying, die Elue, ende meer ander Caerten, die alle ghelijck kints ghedaen zijn. Op deze critiek die in aard geheel overeenkomt met die op het werk van Govaert Willemsz., vroeger door mij besproken, volgt ten slotte een afzonderlijk hoofdstukje van dezen inhoud. Verantwoordinghe ende ontschuldinghe van de ghene die dese Leescaerte boecken toe gheschreuen worden: om dat sy hen niet en connen verantwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||
rigeren, ende alsoo de selue in een volcomen sin laten stellen: maer zijn metten lichtsten daer mede door gegaen, ende hebben daer en bouen noch veel plaetsen verdonckert, mits dat sy de selue niet en hebben verstaen, noch oock vande saken vander zeevaert gheen verstant ghehadt en hebben. We hebben hier een getuigenis van den meest bevoegden kant en zeker geheel onverdacht, van de groote achting die Adriaen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||
Gerritsz. en Govaert Willemsz. bij de zeevaarders genoten. Dat op hun werk zoovele gegronde aanmerkingen te maken waren, ligt niet alleen aan het feit, dat zij niet persoonlijk de uitgaafhadden kunnen bezorgen, maar ook daaraan, dat het te laat in 't licht kwam. Deze kaartboeken die een vooruitgang aanwijzen als men ze met 't oude Wisbuysche kaartboekje vergelijkt, en dus, tien of twintig jaar vroeger verschenen, van beteekenis zouden geweest zijn, maakten nu naast de boeken van Waghenaer en Hayen een pover figuur. Vergelijken we de beide werken onderling, dan heeft Adriaen Gerritz, zeker meer oorspronkelijks, en we mogen Burgemeester van Zuyren gelooven, dat de auteur zelf het werk in de latere jaren was blijven verbeteren, en met de gedachte had omgegaan, het in het licht te geven, terwijl de tekst dien we op naam van Govaert Willemsz. hebben, voor een zeer groot deel die van het oude Wisbuy-boekje is. Daarentegen zijn de kaarten die we op naam van Govaert hebben, toch bepaald beter dan wat de Zeevaert biedt. Toch had juist Adriaen Gerritsz. naam als cartograaf. Immers door Veen weten we, dat er een ‘Pascaert gedruct anno 1591’ van Adriaen in gebruik was. We zullen ook deze uitgaaf, ruim 10 jaar na den dood van den auteur, wel aan Cornelis Claesz. toe te schrijven hebben. Uit Veen's tabellen blijkt dat op de paskaart het geheele Ooster- en Westerwater in teekening gebracht was, met uitzondering van de Noordkust van Noorwegen en Rusland. Of hetgeen er op stond in vergelijking met andere paskaarten meer of minder juist was? Het is mij niet gelukt hieromtrent uit die tabellen met altijd weer verschillende richtingen en cijfers iets op te maken. Vatten we ten slotte samen, wat we nu over het leven van Adriaen Gerritsz. met meerder of minder preciesheid mogen vaststellen. Hij is geboren te Haarlem in de eerste helft van de 16e eeuw, misschien omstreeks 1520 of 1530, en is jong op zee gegaan. Hij heeft zich van het begin af onderscheiden als een van die weinige zeevaarders die hun beroep ernstig, ja wetenschappelijk opvatten. Hij was een man die, als hij maar eenigszins kon, waarnemingen deed, aanteekeningen hield, landverkenningen maakte, kaartjes schetste en zich van de samenstelling en het gebruik van instrumenten op de hoogte stelde. Hij heeft het dan ook spoedig tot stuurman gebracht, wel 25 jaren als zoodanig gevaren, en zich den naam verworven, een van de knapste mannen in zijn vak te zijn. Zijn diensten waren ook zeer gezocht; meermalen heeft hij voor Hamburgsche reeders gevaren. Hij heeft vooral tal van malen de vaart door het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||
Kanaal naar Spanje en dan weer die naar de Oostzee gedaan; van deze vaarten Oost en West vonden we opteekeningen van de jaren 1570 en 1571. Daarna is hij wellicht met de groote vaart opgehouden en in zijne geboortestad blijven wonen, maar heeft bepaaldelijk in 1576 nog verscheidene opteekeningen omtrent Nederlandsche kusten gemaakt. Tegelijk zal hij den kost verdiend hebben als maker van lees- en paskaarten en instrumenten. Voorts werkte hij aan het aanvullen en afronden van zijne aanteekeningen en koesterde het plan, die met der tijd als een compleet zeekaartboek in het licht te geven, maar zijn dood omstreeks 1580 heeft gemaakt dat hiervan niets kwam. Toen daarna de zeevaart haar groote vlucht nam, heeft de uitgever Cornelis Claesz. er voordeel in gezien, het nagelaten werk van den vermaarden stuurman nog uit te geven; hij heeft zich in verbinding gesteld met de weduwe Alijt Meinaerts, die met verscheidene kinderen was achtergebleven en alle aanteekeningen van haar man bewaard had, en heeft met hulp van den oud-burgemeester van Zuyren, die den overleden stuurman goed gekend, en dikwijls over zijn werk met hem gesproken had, een privilegie voor de uitgaaf op naam van de weduwe weten te krijgen. Zoo is De Zeevaert in 1588 in 't licht verschenen, uiterlijk goed verzorgd, maar inderdaad zeer onvolmaakt. Naast de intusschen uitgegeven betere zeekaarten kwam het gebrekkige van dit reeds verouderde werk al te duidelijk uit. Uit handelsoogpunt is de uitgaaf echter geslaagd; de faam van den vermaarden piloot maakte dat het boek ondanks de critiek van Waghenaer verkocht werd, en zoo volgde in 1591 ook de paskaart, en in 1594 een nieuwe verbeterde druk van de Zeevaert. Voor ons is dit boek, met dat van Govaert Willemsz., van veel belang, als voorbeeld van de zeevaarthulpmiddelen in den tijd die aan de sterke ontwikkeling van het eind van de 16e eeuw voorafgaat. De beide auteurs verdienen aan de vergetelheid ontrukt, en in de herinnering op een eereplaats gezet te worden. Veel bekender zijn de mannen van de volgende generatie, Lucas Jansz. Waghenaer en Willem Barentsz. aan wie we als derde Aelbert Haeyen moeten toevoegen; hunne werken hebben de groote Hollandsche zeevaarders geleid, die de wereld verbaasd en hun land rijk en machtig gemaakt hebben. Maar dit geslacht stond op de schouders van het vorige, dat Govaert Willemsz. van Hollesloot en Adriaen Gerritsz. van Haarlem tot voorgangers in de kunst der zeevaart had. C.P. Burger Jr. |
|