Het Boek. Jaargang 2
(1913)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VariaDe oorsprong der Goudsche LibryeGa naar voetnoot1).I.Dat zeer vele kloosters afzonderlijke boekvertrekken - libryen - hadden, waarin vaak zeer belangrijke boekverzamelingen bewaard werden, behoeft niet te verwonderen. Aan stichtelijke lectuur niet minder dan aan theologische werken hadden de kloosterlingen dringend behoefte. En dat ook klassieke, vooral Latijnsche schrijvers, in die libryen gevonden werden, is even natuurlijk: het van uit Rome verbreide Christendom bracht niet alleen Rome's taal, maar ook een deel van de - zij 't ook wegzinkende - klassieke beschaving met zich mede. In het kloosterrijke Gouda der middeleeuwen waren dan ook verscheidene belangrijke bibliotheken. Het St. Margrieteklooster, het klooster der Collatiebroeders en dat der Minnebroeders hadden hun ‘libryen’, terwijl van tal van andere kloosters bekend is, dat zij, behalve de voor den dienst in kerk of kapel benoodigde en aldaar bewaarde boeken, ook nog in het bezit van althans enkele andere boeken waren. Tegen het midden der zestiende eeuw werd het getal der in Gouda aan wezige klooster-libryen nog met een vermeerderd, toen de Regulieren van Stein, na den brand van hun klooster in 1549, zich te Gouda vestigden en daarheen ook hun wellicht slechts overgebleven doch in elk geval toch nog uiterst belangrijken boekenschat overbrachten. Intusschen, er was nog een andere librye, die van de St. Janskerk, waarvan wij voor de eerste maal in 1488 melding vinden gemaakt. Dergelijke kerkelijke libryen ontstonden natuurlijk op geheel andere wijze dan die, welke wij boven voor de kloosters aangaven. Daarover dus een enkel woord. Van ‘openbare leeszalen’ was natuurlijk in de middeleeuwen geen sprake. Maar toch had men wel iets, dat daarmede vergeleken kan worden. Van de omstandigheid, dat de kerkgebouwen ten allen tijde en voor een ieder toegangelijk waren, werd door hen, die zich verdienstelijk wilden maken ten opzichte van de studie der niet steeds met aardsche goederen gezegende aanstaande geestelijken en geleerden, op handige wijze partij getrokken. Zij schonken boeken aan de een of andere kerk met de bepaling, dat ze in het kerkgebouw zelf zouden worden bewaard en dan op lessenaars geplaatst, en met het oog op slordigheid of diefstal aan kettingen bevestigd, steeds door ieder belangstellende zouden geraadpleegd kunnen worden. De gedachte, om op die wijze van een kerkgebouw partij te trekken, vond zóóveel ingang, dat zij ten slotte onuitvoerbaar werd. Want toen het aantal boeken en daardoor dat der belangstellenden toenam, begon de gewone kerkdienst er onder te lijden en kregen bovendien de lezers aan een stillere plaats dringend behoefte. Vandaar, dat men afzonderlijke boekvertrekken begon in te richten, die van uit de kerk toegankelijk waren. Maar toen ontstond weer een nieuw bezwaar. In de kerk stonden de lezers altijd eenigszins onder de onopzettelijke controle van dienstdoende geestelijken en gaande en komende bezoekers, in de librye niet. Het was dus niet meer voldoende, dat de boeken geketend waren - men kon erimmers op zijn minst altijd nog bladen uitscheuren - doch men moest thans ook nog op andere wijze de boeken trachten te beveiligen. Om nu aan het ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemde bezwaar zooveel mogelijk tegemoet te komen, nam men in Gouda en meestal overal elders een eigenaardigen maatregel. Men hield de librye gesloten, doch reikte sleutels uit aan hen, in wie men meende genoegzaam vertrouwen te kunnen stellen. Van dit vertrouwen echter, dat met het oog op de bedoeling der oorspronkelijke schenkers in nog al ruime mate diende geschonken te worden, werd weldra op de grofste wijze misbruik gemaakt. 't Onvermijdelijk gevolg was, dat men voorzichtiger werd met het uitreiken van sleutels en aan het verkrijgen daarvan allerlei bezwarende voorwaarden begon te verbinden, doch tegelijkertijd het oorspronkelijke doel der kerkelijke libryen meer en meer uit het oog verloor. Keeren wij thans tot de librye van de St. Janskerk terug. In welk jaar men de boeken dezer kerk naar een afzonderlijk boekvertrek overbracht, is geheel onzeker. Wel weten wij, dat er in 1488 een librye gebouwd werd, terwijl 't zoo goed als vaststaat, dat deze bouw verband hield met de uitbreiding van het koor in 1487. Maar of dit nu de eerste librye was of dat zij slechts gebouwd werd ter vervanging van een vroegere. moet, voorloopig althans, onbeslist blijven. De in 1488 gebouwde librye was, gelijk uit de kerkmeesters-rekening van genoemd jaar blijkt, een verwulfd vertrek met een met steenen belegden vloer en in lood gevatte, waarschijnlijk gebrandschilderde, glazen. Omtrent den inhoud dier librye - de boeken - weten wij voor de oudste tijden niets. In de oudste rekeningen wordt wel herhaaldelijk melding gemaakt van herstelling en aankoop van boeken, doch de daarop betrekking hebbende posten betreffen slechts de voor den kerkdienst benoodigde boeken, die niet in de librye, doch in de kerk zelf en wel meestal op de plaats, waar men ze gebruikte, bewaard werden. De zorg voor de librye-boeken was dan ook niet aan de kerkmeesters opgedragen. Daarmede belastten zich de vicarissen, die uit hun midden een college van ‘libryemeesters’ kozen. Een zeer belangrijke aanwinst verkreeg de librye in 1546. In dat jaar toch stierf de onderpastoor van de St. Janskerk, Mr. Roelof Jansz. van Monnikendam, die zijn bibliotheek, geheel of gedeeltelijk, aan de kerk had vermaakt. Het door dezen gegeven voorbeeld werd gevolgd door den Pastoor Joh. Tsanctius, die eveneens zijne boeken aan de kerk vermaakte en in 1554 overleed. Werd nu op deze wijze reeds de kerkelijke boekverzameling belangrijk verrijkt, van oneindig grooter beteekenis waren de aanwinsten, toen tengevolge van de hervorming en de opheffing der kloosters de boekverzamelingen van de Collatiebroeders, van de Steinsche Regulieren en van nog een ander onbekend klooster naar de St. Janskerk werden overgebracht. Wat het lot is geweest van de boekerijen van de Minnebroeders en van het St. Margrieteklooster weten wij niet zeker; waarschijnlijk is eerstgenoemde bibliotheek door de broeders meegenomen, toen zij reeds in 1572 Gouda verlieten, en is laatstgenoemde grootendeels verloren gegaan, toen door moedwil van de soldaten van Lumey het bedoelde klooster geheel afbrandde. Men meene echter niet, dat de genoemde kloosterbibliotheken onmiddellijk na 1573 - het jaar der Goudsche kerkhervorming - naar de St. Janskerk werden overgebracht. Nog wel meer dan een halve eeuw zou het duren, voordat het toenmalige bestuur der Librye over de bibliotheken kon beschikken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Ten gevolge van de hervorming kwam de stad in het bezit van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlaten kloostergebouwen, terwijl de overige goederen der kloosters aan de Staten kwamen, die ze door een ontvanger der geestelijke goederen lieten beheeren en de inkomsten besteedden voor het onderhoud der voormalige conventualen. Tot de laatstgenoemde goederen behoorden eigenlijk ook de boeken. Doch op deze goederen werd - althans in den eersten tijd - geen beslag gelegd. De Staten vonden 't blijkbaar niet de moeite waard -‘Paepsche’ boeken kon men toenmaals slechts per pond verkoopen - en de sterk anti-Calvinistische regeering van Gouda was zeker wel de laatste, om den voormaligen conventualen, bij al hetgeen zij reeds moesten missen, ook nog hun boeken te ontnemen. Bovendien, inbeslagneming zou met groote moeilijkheden gepaard zijn gegaan: een groot aantal boeken behoorde niet aan de kloosters zelf doch maakte het particulier eigendom uit van de voormalige kloosterlingen, die ze indertijd slechts ten algemeenen nutte in de librye van hun klooster hadden geplaatst. Op deze wijze bleven o.a. de Steinsche Regulieren, van wie nog een aantal in Gouda waren blijven wonen, in het bezit van hun boeken. Zij, die Gouda verlaten hadden, lieten toch voor 't meerendeel de boeken, die zij als hun bijzonder eigendom hadden kunnen medenemen, te Gouda achter, omdat zij nog steeds de hoop koesterden, dat de Katholieke godsdienst wederom in het openbaar zou mogen worden uitgeoefend en hun klooster hersteld. Doch bijeen konden de boeken niet blijven: de thans niet meer te samen wonende oud-conventualen verdeelden ze onder elkander, terwijl zij natuurlijk zorgden, dat bij overlijden van een der broeders de boeken aan een der overlevenden kwamen. Het kerkrecht wees hun hier den weg. Volgens dit recht toch mocht geen kloosterling zijn goederen vermaken dan aan een van zijne medebroeders. Toen tegen het einde der zestiende eeuw de boeken dezer Steinsche Regulieren en evenzoo die van andere voormalige kloosterbroeders tenslotte in handen kwamen of dreigden te komen van één enkelen vroegeren bewoner van het betreffende klooster, en de vrees bestond, dat na diens overlijden de boeken in particuliere handen zouden geraken of wellicht ook uit Gouda gaan, begon langzamerhand de stedelijke regeering op die verschillende boekverzamelingen de aandacht te vestigen. Vast toch stond 't bij haar, dat de stad op al die boeken recht had, iets wat vooral met het oog op het feit, dat zeer vele boeken particulier eigendom waren, betwistbaar was en later, zooals wij zullen zien, dan ook ernstig betwist werd. Twijfelachtig, wáárheen deze boeken, wanneer zij in het bezit der stad gekomen waren, zouden moeten worden overgebracht, was 't niet: de librye der St. Janskerk -thans de eenige boekerij - was daarvoor de aangewezen plaats. Doch deze librye, vroeger, gelijk wij zagen, beheerd door een commissie uit de dienstdoende geestelijken, was na de hervorming aan haar lot overgelaten, zoodat ook daarop orde gesteld diende te worden. Dit laatste zou feitelijk de taak geweest zijn van het kerkbestuur. Maar overladen met allerlei zorgen voor de inwendige verbouwing der kerk, die door de invoering van de nieuwe religie noodzakelijk was geworden en gebukt gaande onder de groote financieele lasten, die daarvan het gevolg waren, stelden de kerkmeesters de reorganisatie der librye tot later uit - met het natuurlijke gevolg, dat de stedelijke regeering, die, tengevolge van de haar toekomende bemoeiing met de kloosterbibliotheken, toch reeds eenigen invloed op de kerkelijke librye begon uit te oefenen, ten slotte het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beheer aan zich trok en van harentwege libryemeesters aanstelde. Zoo werd de oude librye van de St. Janskerk een stedelijke instelling en kreeg zij dan ook na eenigen tijd den naam van Stads Librye, Stads Boekkamer of Stads Bibliotheek. De eerste aanwinst uit de kloosterbibliotheken kreeg de Librye van de St. Janskerk waarschijnlijk reeds in 1594. In dit jaar toch werd door een zekeren priester Frederick Gerritsz. de Lange aan de voorloopige commissie, die de stedelijke regeering voor de Librye benoemd had, een vrij groot aantal boeken ‘overgeleverd’. Dat deze boeken van een klooster afkomstig waren, vinden wij in den bewaard gebleven inventaris niet uitdrukkelijk vermeld, 't Woord ‘overleveren’ echter, dat aan verplichte overgave doet denken en de in den inventaris voorkomende vermelding van een uitgeleend werk wijzen op iets anders dan een particuliere boekverzameling. Van de in Gouda gebleven Steinsche Regulieren waren tegen het einde der zestiende eeuw nog slechts twee in leven, nl. Harmen Jacobsz. Blij en Cornelis Adriaansz. Diephorst. Toen nu eerstgenoemde in 1599 stierf, liet de stedelijke regeering de door Blij nagelaten boeken in presentie van twee Schepenen inventariseeren. Verder dan tot inventariseeren kwam 't voorloopig echter niet: de boeken kwamen toch weer aan Diephorst, zoodat deze thans in het bezit was van de geheele omvangrijke bibliotheek van zijn klooster. Voor Diephorst was het dus thans de vraag, wat hij met den zoo zorgvuldig bijeengehouden schat verder zou doen. Bleef hij, gelijk hij thans deed, de boeken in zijn eigen huis op de Raam bewaren, dan was 't zeker, dat na zijn dood de stedelijke regeering daarop beslag zou leggen en dus alle moeite, om den boekenschat voor een eventueel weer op te richten klooster te bewaren, vergeefsch zou zijn geweest. Vandaar, dat hij op een middel zon om deze boeken, evenals enkele andere goederen van 't klooster, die men indertijd de conventualen had laten behouden en die thans in zijn bezit waren, ook voor de toekomst een veilige bewaarplaats te verschaffen. Dit middel nu meende hij gevonden te hebben in de stichting van een zeer eigenaardige preuve. In 't jaar 1602 toch kocht hij voor de som van ƒ 1200 een plaats in het Oudemannenhuis met de bepaling, dat hij in genoemd gesticht, dat eerlang verbouwd zou worden, twee ineenloopende kamers zou laten maken, één bestemd voor hem, wien de plaats zou worden geschonken en de andere voor de boeken en enkele andere goederen van het klooster. Collator van deze preuve zou zijn Diephorst zelf en na zijn dood het Convent der Regulieren; wanneer dit er niet was, zouden de naaste bloedverwanten van den stichter daarvoor in de plaatskomen. Toen dus in de jaren 1609-1612 de verbouwing van het Oudemannenhuis had plaats gehad en de bovengenoemde kamers gereed waren, konden daarheen de boeken en de andere goederen van het klooster Stein worden overgebracht. Voordat echter die overbrenging plaats greep, moest Diephorst toch nog een aantal boeken aan de Librye afstaan. De Libryemeesters toch, natuurlijk weinig ingenomen met den door Diephorst genomen maatregel, waardoor hun voor altijd een belangrijke boekverzameling dreigde te ontgaan, begonnen er thans de stedelijke regeering op te wijzen, dat Diephorst de in 1599 geinventariseerde, van Blij afkomstige, boeken nog steeds onrechtmatig in zijn bezit had en drongen er dus op aan, dat althans deze boeken naar de Librye zouden worden overgebracht. De poging der Libryemeesters, om op deze wijze ten minste nog iets van den boekenschat meester | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te worden, gelukte. In 1611 gaf Diephorst hun een aantal boeken over, die voor het meerendeel dezelfde waren als die, welke op den zeer slordig opgemaakten, hier en daar volkomen onverstaanbaren, inventaris van 1599 voorkomen. Nog enkele andere boeken, die van de Collatiebroeders afkomstig waren, voegde Diephorst er aan toe. Hoe hij over de laatstgenoemde boeken de beschikking had gekregen, is echter niet duidelijk. Misschien had hij den laatstovergebleven Collatiebroeder Jan Cornelisz. min of meer genoodzaakt, om, evenals hij zelf dit thans moest doen, ook eenige boeken van zijn klooster af te staan. Alle overige boeken - en deze maakten verreweg 't belangrijkste gedeelte van de Steinsche bibliotheek uit - werden daarop naar het Oudemannenhuis gebracht en zoo er nu in alle opzichten voldaan ware geworden aan de door Diephorst gemaakte bepalingen, dan zouden misschien tot op den huidigen dag deze boeken in het Oudemannenhuis zijn blijven staan, bewaard blijvend voor den tijd, dat te Gouda weer een Regulierenklooster werd opgericht... Maar aan die bepalingen werd niet voldaan en de boeken kwamen na verloop van tijd, evenals de andere, in de Librye terecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Diephorst zelf was voor een gedeelte de schuld, dat aan de in zijn stichtingsbrief vervatte bepalingen de hand niet werd gehouden. Ruim een jaar nadat hij de preuve in het Oudemannenhuis had gesticht, sloot hij met de Regenten een overeenkomst, volgens welke hem, zoodra de in termijnen te betalen ƒ 1200 ten volle was gestort, een rente van ƒ 60 zou worden uitgekeerd, zoolang de plaats in het Oudemannenhuis nog niet begeven was. Deze overeenkomst leek wel heel onschuldig, doch uit het feit, dat na Diephorst's dood een zekere Marichgen Floris de ƒ 60 zou ontvangen, blijkt wel, dat Diephorst zelf met het bezetten der plaats geen de minste haast wenschte te maken. Nu was er wel tegelijkertijd bepaald, dat wanneer èn Diephorst èn de genoemde Marichgen overleden waren, de ƒ 60 aan het Oudemannenhuis zouden blijven en de collatoren dan de plaats zouden kunnen begeven, maar van deze bepaling weken de Regenten af. Toen in 1631 Diephorst overleed en ook Marichgen Floris intusschen gestorven was, vergunden zij bij afzonderlijke acte aan Diephorst's broeder, die overeenkomstig den fundatiebrief collator was geworden, eveneens de ƒ 60 te innen, waardoor natuurlijk 't recht om de plaats te doen bezetten wederom verloren ging. Dat het door Diephorst zelf gegeven voorbeeld hier op de gedragslijn der Regenten van invloed is geweest, is buiten twijfel. Men staat intusschen niet minder verbaasd over de wijze, waarop men in vroegere eeuwen met dergelijke fundaties omsprong en over het feit, dat men blijkbaar zonder eenige gewetenswroeging overeenkomsten aanging, die lijnrecht in strijd waren met de bedoeling der stichters. Was nu, gelijk wij zagen, Diephorst's broeder diens opvolger in de collatie der preuve, de zoon van dien broeder was de universeele erfgenaam van Diephorst's overige bezittingen. Doch toen ook die broeder overleed, kwam de genoemde zoon, neef dus van den oud-conventuaal, tevens in het bezit van de preuve, doch ook deze volgde het voorbeeld van zijn oom en vader en liet zich slechts de ƒ 60 uitbetalen. Zoo bleven dus maar altijd de boeken van het klooster Stein in het Oudemannenhuis staan, zonder dat de plaats, voor den verzorger dier boeken bestemd, bezet werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen wonder dus, dat de stedelijke regeering, toen haar door de Libryemeesters gevraagd werd om subsidie voor aankoop van boeken, op deze zoo uitgebreide en belangrijke boekverzameling hare aandacht vestigde. Doch gevolg geven aan het weldra vastgestelde plan, om deze boeken naar de Librye te doen overbrengen, kon de stedelijke regeering zoo maar niet in eens. In de eerste plaats moest zij hieromtrent in overleg treden met den meergenoemden neef, bezitter der preuve en universeel erfgenaam van den oud-conventuaal. Dit overleg nu was niet van zeer vriendschappelijken aard. Hevig verzette zich Adriaan Jansz. Diephorst - want zoo luidde de naam van dien neef-op grond van den stichtingsbrief en het testament van zijn oom, dat hem, naar hij meende, tot eigenaar der boeken maakte, tegen een overbrenging der boeken naar de Librye. Noch overreding noch bedreiging werkten hier iets uit. Onze Adriaan, ofschoon herhaaldelijk voor den magistraat ontboden, bleef weigeren zijn toestemming te geven. Behalve met Adriaan Diephorst moest de stedelijke regeering echter ook nog met de Regenten van het Oudemannenhuis in overleg treden, daar ook zij op grond van de fundatie er tegen op zouden kunnen komen, dat de boeken uit het Oudemannenhuis werden gebracht. Van hen nu trachtte de stedelijke regeering thans eerst de verlangde toestemming te verkrijgen, in de hoop, dat, wanneer de Regenten geen bezwaar maakten, ook Adriaan Diephorst weldra zou moeten toegeven. Daar nu toevallig - misschien ook wel niet geheel toevallig - gedurende de jaren, dat de hier besproken onderhandelingen plaats hadden (1637-1641)enkele Burgemeesters tevens Regenten waren, leidde het overleg spoedig tot een gunstig resultaat en teekenden de Regenten weldra een acte, waarbij zij verklaarden, dat zij nooit zouden opkomen voor de rechten van Adriaan Diephorst, welke verklaring natuurlijk gelijk stond met een goedkeuring van de overbrenging der boeken. Wat de stedelijke regeering gehoopt had, geschiedde. Toen Diephorst zich verlaten zag van de Regenten en hij van hen niets meer te hopen had, legde hij eindelijk het hoofd in den schoot en kon de zaak ten slotte nog door een soort minnelijke schikking geregeld worden. Diephorst toch verklaarde in een daarvoor opgemaakte acte, dat hij ‘minnelijck ende in goede vrientschap’ met de Libryemeesters overeengekomen was, dat laatstgenoemden de bedoelde boeken in bezit zouden nemen en dat hij voor zich en zijne erven afstand deed van alle ech ten, die hem in zijn kwaliteit van universeelen erfgenaam van zijn oom op deze boeken toekwamen. Zoo kregen dus de stedelijke regeering en de Libryemeesters hun zin - en werden de rechten van Diephorst toch nog geëerbiedigd! Toen dan nu alle bezwaren uit den weg waren geruimd, werd in November van het jaar 1641 de zoo belangrijke boekverzameling van het Steinsche convent naar de Librye van de St. Janskerk overgebracht. De inventaris dezer boeken, die nog in het Archief der Libryemeesters bewaard wordt, bevat ruim 300 nummers, waaronder verscheidene, die meer dan één werk bevatten, 't Is hier natuurlijk de plaats niet, om een opsomming te geven der belangrijkste daarin voorkomende werken; bovendien zou een zoodanige opsomming misschien enkele belangstellende lezers er toe kunnen bewegen, om de toen verworven schatten eens op de Librye te gaan bekijken en dat zou - nogal een teleurstelling geven. Alle missalen en tal van andere liturgische boeken werden weldra naar Amsterdam gezonden, om daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op een auctie verkocht te worden. Bovendien werden van verschillende andere werken later nieuwere drukken aangeschaft, terwijl men zich van de oudere ontdeed. Intusschen, een aantal uiterst belangrijke handschriften en gedrukte werken, rechtstreeks van het klooster Stein afkomstig, zijn toch nog in de Librye aanwezig. Tot de handschriften behooren o.a. die, welke van het grootste belang zijn voor Erasmus' vroegste briefwisseling en verdere letterkundige werkzaamheid en waarvan de Engelsche geleerde Allen onlangs in zijne uitgave van de brieven van Erasmus gedeelten in facsimile heeft overgenomen. Gelijk bekend is, hield ook Erasmus eenigen tijd in het klooster Stein verblijf, zoodat het feit, dat de zoo even genoemde handschriften tot de boekverzameling van dit klooster behoorden, de waarde daarvan niet weinig verhoogt. Dat verder de geheele inventaris zeer belangrijk is voor de kennis van wat men in dit klooster zoo al las, spreekt vanzelf. Behalve natuurlijk tal van theologische werken, treft men ook vele klassieke auteurs aan. Doch ook geschiedenis, rechtswetenschappen en vooral de geneeskunde schijnen in dit klooster vlijtig beoefend te zijn. Nederlandsche letteren trokken de Steinsche Regulieren blijkbaar in 't geheel niet aan: er is zelfs geen enkel in 't Nederlandsch geschreven boek in den inventaris te ontdekken. Behalve een paar Fransche werken, zijn alle overige in het Latijn geschreven. Keeren wij ten slotte nog even tot de Librye van de St. Janskerk terug. Zooals wij vroeger reeds zagen, had de oud-conventuaal Diephorst bij de boeken, die hij in 1611 aan de Librye afstond, ook enkele boeken van de Collatiebroeders gevoegd. De eigenlijke bibliotheek van laatstgenoemden was echter nog steeds in het bezit van den ons reeds bekenden Jan Cornelisz., den laatstovergeblevene der Collatiebroeders. Deze Jan Cornelisz. was in zijn voormalig klooster, dat inmiddels tot Weeshuis was ingericht, blijven wonen. Toen hij nu ziekelijk werd en zijn einde voelde naderen, sprak hij op zijn sterfbed den wensch uit, dat na zijn dood de boeken van zijn klooster naar de Librye van de St. Janskerk zouden worden overgebracht. Na zijn overlijden, in 1630, wilden de Libryemeesters dan ook onmiddellijk aan dien wensch gevolg geven en de door hem nagelaten boeken in bezit nemen. Doch ook hier opperden de Regenten aanvankelijk eenige bezwaren. Welke die bezwaren waren, wordt niet medegedeeld. Doch hoogstwaarschijnlijk waren deze gegrond op den stichtingsbrief van het Collatiehuis, waarbij bepaald was, dat bij opheffing van dit klooster de bezittingen aan de H. Geestmeesters, d.w.z. aan de Regenten van het Weeshuis, zouden worden overgedragen. Heel ernstig gemeend intusschen waren die bezwaren blijkbaar niet. Want toen de stedelijke regeering hun beval, om de boeken aan de Libryemeesters af te geven, gaven zij daaraan onmiddellijk gehoor. Ook van deze boekverzameling is de inventaris bewaard gebleven. Deze bevat slechts theologische werken, waaronder een zeer belangrijke collectie kerkvaders. Ook de boeken van dit klooster zijn in den loop van den tijd herhaaldelijk door nieuwere drukken vervangen, zoodat slechts een zeer klein gedeelte van de toen geschonken boeken nog in de Librye aanwezig is. Zoo was dan de Librye van de St. Janskerk, in de vijftiende en zestiende eeuw onder de Goudsche libryen waarschijnlijk geenszins de omvangrijkste of voor de beoefening van wetenschap de meest beteekenende, door de toevoeging van de in beslag genomen kloosterbibliotheken de eenige en uiterst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belangrijke bibliotheek geworden. De herinnering aan haar kerklijken oorsprong bleef in den eersten tijd bewaard door de groote belangstelling van de zijde der kerkmeesters, die de bibliotheek met vele kostbare werken verrijkten en verder nog steeds door de plaats, waar zij gevestigd was - het aloude vertrek aan de zuidzijde van het koor der St. Janskerk. In het jaar 1893 werd deze laatste band, die de Librye nog met de kerk verbond, verbroken. Wegens het steeds toenemend aantal boeken en het daardoor ontstane gebrek aan ruimte werden de boeken van de ‘Librye van Sint Janskerk’ overgebracht naar het gebouw op de Oosthaven, waarin tegelijkertijd het Stedelijk Archief werd ondergebracht. Er zijn er, die die overbrenging ten zeerste hebben betreurd, en die nòg betreuren, telkens wanneer zij het thans ledige boekvertrek der Sint Janskerk, dat met zijn gewelfde zoldering zoo'n duidelijk beeld geeft van een oude kerkelijke librye, weer eens in oogenschouw nemen. Tot hen behoor ik niet. Afgescheiden nog van feit, dat toenemend gebrek aan ruimte tot verhuizing dwong, bood de Librye van de Sint Janskerk, toen de boeken er nog in stonden, een alles behalve aantrekkelijk geheel. Het vertrek dat - kerkje in 't klein - alleen tot zijn recht kon komen, wanneer daarin lage kasten of lessenaars waren geplaatst, werd door de dicht opeenstaande plompe en hooge boekenkasten en de groote, kantoorachtige lessenaars van zijn oorspronkelijk vriendelijk-ernstig karakter ten eenenmale beroofd. Hoe kon 't ook anders? Gebouwd was 't met het oog op den matigen omvang van de boekverzameling eener Parochiekerk en opnemen moest 't eerst eenige omvangrijke kloosterbibliotheken en later den langzaam maar zeker toenemenden boekenschat eener gesubsidieerde stads Bibliotheek. Trots de afwezigheid van de boeken vermag het tegenwoordig ledige vertrek dan ook een helderder voorstelling van een kerkelijke librye te wekken, dan toen 't, met zijn overal in beslag genomen ruimte, deed denken aan een bewaarplaats van een niet al te ruim behuisden handelaar in oude boeken. L.A. Kesper.
Den Haag, Juli 1912. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oudste Engelsche couranten in Nederland uitgegeven.Onlangs zijn een aantal oude couranten in de Engelsche taal aan het licht gekomen, die voor de geschiedenis van het Engelsche perswezen van het hoogste gewicht zijn. Tot heden gold een klein 4to krantje, getiteld: Weekly Newes, uitgegeven door Nathaniel Butler, op 23 Mei 1622 voor de oudste Engelsche krant. Eén enkel exemplaar is daarvan tot ons gekomen, dat in het Britsch Museum bewaard wordt. De 24 nrs. van kranten, welke thans zijn gevonden zijn allen vóór dien datum gedateerd, en gedeeltelijk te Amsterdam, den Haag, of elders voor de Engelsche markt gedrukt. De laatste (nrs. 19-22) werden voor N(athaniel B(utler), uitgever van bovengenoemd ‘Weekly Newes’ gedrukt, die dus spoedig daarna zelf een blad uitgaf - eerst evenals de Hollandsche uitgevers, in folio-formaat, spoedig daarop evenwel in 4to-formaat, een formaat dat tot 1665 in Engeland voor kranten in gebruik bleef, toen the Oxford Gazette in folio verscheen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieronder volgt de lijst der gevonden nrs.Ga naar voetnoot*)
|
|