Het Boek. Jaargang 2
(1913)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Het Vondel-Museum te Amsterdam.In een der lokalen van de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam is een verzameling bijeengebracht, die uitsluitend betrekking heeft op Vondel en zijn tijd. Het borstbeeld van den dichter wijst den weg naar dit ‘Vondel-Museum’; nabij den ingang ontwaart men de drukkersmerken van Abraham de Wees en Jacob Aertsz. Colom - vergroot en gekleurd op hout - benevens de wapens van Keulen en Amsterdam. Binnentredende ziet men de wanden versierd met een aantal olieverfportretten van Vondel. Één daarvan is een origineel door Philips de Koning geschilderd, de overige zijn copieën naar andere Vondelportretten door dezen schilder, Flinck en Houbraken vervaardigd. Bovendien bevindt zich hier zoowel van P.C. Hooft als van Vossius een olieverfportret uit de 17de eeuw. Verscheidene malen aanschouwt men verder Vondel's beeltenis in gips, o.a. de twee ontwerpen door Royer voor het standbeeld gemaakt. Een groepje van Sartori, dat tot onderschrift het begin van den ‘Rey van Burghzaten’ uit den Gysbrecht heeft, stelt Maria van Reygersberg voor, de hand reikend aan de Groot, die uit den beroemden koffer te voorschijn treedt. Een antieke kast, met verguld lofwerk, bevat een uitstekend onderhouden, gekleurd exemplaar der Hollandsche uitgave van den ‘Atlas van Blaev’, in wit perkamenten banden. Ernaast hangt Vondel's lofzang op dit ‘Toonneel des Aerdrijx’, waar zich inderdaad ‘de Wereld groot en ruim, Beschreven en gemaelt in kleen begrip van blaren’ aan het oog vertoont. Kasten, vitrines en portefeuilles bevatten hier niet alleen alles wat door- en over Vondel is geschreven, doch ook een groot aantal bronnen, noodig voor de studie van zijn tijd. Dit materiaal is door den conservator Diferee geordend en gecatalogiseerd. | |
[pagina 21]
| |
De nauwelijks op zich zelf meer te onderscheiden kern der collectie wordt gevormd door de Vondeliana, die indertijd door Hartkamp in den loop van vele jaren waren bijeengebracht. Deze verzameling is in 1901, toen de eigenaar zich, om financieele redenen, van zijn bezit wenschte te ontdoen, aangekocht door de vereeniging het ‘Vondel-Museum’, die onder voorzitterschap van Prof. J. te Winkel was opgericht, nadat te voren op initiatief van Dr. P. Leendertz Jr. een Vondel-commissie was bijeengekomen. Door dezen aankoop, mogelijk gemaakt door steun en samenwerking van verschillende zijden, was een nationaal doel bereikt: het verbrokkelen der in beginsel gevormde Vondel-verzameling te verhoeden en de gelegenheid open te stellen haar uit te breiden. Behalve de boeken, handschriften, portretten enz., sindsdien door het bestuur der vereeniging aangekocht - waarover zoo aanstonds meer in bijzonderheden - bevinden zich in het Vondel-Museum de Vondeliana, die aan de Universiteits-Bibliotheek behooren en voor onbepaalden tijd door den Bibliothecaris met de Vondelverzameling vereenigd zijn, nadat deze bij contract aan de Bibliotheek in bruikleen is gegeven. Zoo kregen reeds aanstonds een plaats in het Vondel-Museum: de genoemde Atlas van Blaeu, met de daarbij behoorende kast, een groot aantal boeken van onderscheiden formaat en een menigte portretten, gedeeltelijk eigendom der Bibliotheek, gedeeltelijk wederom door deze instelling reeds vroeger van de Remonstrantsche Kerk in bruikleen ontvangen. Na den dood van den Rotterdamschen archivaris Unger werd hieraan toegevoegd de keurige plano-verzameling van A.D. de Vries Azn., door dezen aan de Amsterdamsche Universiteits-Bibliotheek gelegateerd, doch tijdelijk aan Unger ten behoeve zijner Vondel-uitgave afgestaan. Tot de nalatenschap van de Vries behoort ook een handschrift of juister een verzameling van handschriftjes vervat in het album amicorum van Blasius, hetwelk met dat van Moonen - eigendom van de vereeniging Vondel-Museum - van belang is, eerstens door een eigenhandig inschrift van VondelGa naar voetnoot1) en vervolgens door de inschriften van vele min of meer op den voorgrond tredende tijdgenooten. Nu en dan wordt men in deze alba verrast door een aardig schilderijtje of teekeningetje - meerendeels het werk van liefhebbers - of wel een staaltje van schoonschrift. Doch het belangrijkste zijn voor dit Museum natuurlijk de hand- | |
[pagina 22]
| |
schriften van Vondel zelf, waarvan hier zoowel het oudste als het laatst bekende aanwezig is. Het eerste geeft een ‘Staet van de erffgenamen van Dirick Jansz. Sluyter’, het laatste is een albumblaadje ‘Ter gedachtenis Vanden Heere Gerardus Kroese’. Tusschen deze beide vallen verschillende brieven en gedichten, waaronder met name te vermelden zijn: de brief aan Oudaen, die de motieven behelst, welke Vondel tot de keuze van zijn ‘Noah’ brachten, het bijschrift bij het portret van de WitGa naar voetnoot1), en het gedicht op't ‘Stockske van Joan van Oldenbarnevelt’, dat met den bewusten stok - aan de echtheid waarvan wel nauwelijks meer te twijfelen valt - in één der vitrines te zien is. Van de zich in het Vondel-Museum bevindende handschriften van tijdgenooten zijn te noemen: gedichten van Anna Roemers Visscher en Tesselschade Roemers, brieven van Huygens, Reael en Episcopius en vooral een schrijven van Blaeu aan Huygens, waarin hij diens bemiddeling verzoekt tot de aanbieding van een exemplaar van zijn Atlas aan Frederik Hendrik. Afzonderlijk dient nog vermeld een ‘Schepenkennis’, waarin mededeelingen worden gedaan aangaande het huis van Hans de Wolff in de Warmoesstraat, het eerste geschenk, dat der Vereeniging werd aangeboden. De vitrines, welke verscheidene dezer HSS. bevatten, vertoonen ook een aantal zilveren, bronzen en looden penningen, waarvan de gipsen afgietsels zich eveneens in het Vondel-Museum bevinden. Zoo b.v. de zilveren begrafenispenning van den dichter en zijne dochter Anna, de penningen op de inwijding van het stadhuis en den ‘overval’ van Willem II op Amsterdam. Bij de twee laatste zijn de kleine ronde plano's bewaard, welke op deze feiten betrekking hebben, en wel in daarvoor opzettelijk vervaardigde ebbenhouten doosjes; deze geven ons tevens een aanwijzing voor de omhulling, waarin zich een rond plano-tje, met Abba's vers: ‘Medaelje van den Heere Joost van den Vondel’Ga naar voetnoot2), oorspronkelijk moet hebben bevonden. Opmerkelijk zijn nog in deze vitrines een briefje, waardoor men ‘wort gebeden ter Begraeffenisse met Joost van den Vondel’ en een portret van den dichter op 70 jarigen leeftijd, naar C. de Visscher door Nachtegaal op ivoor gegraveerd. Een belangrijk deel der verzamelingvormen verder de vele plano's, die meerendeels tijdzangen en geschieddichten bevatten, uit de pen | |
[pagina 23]
| |
van Vondel of uit die zijner aanhangers of tegenstanders gevloeid. Enkele dezer plano's zijn afzonderlijk in een vitrine neergelegd b.v. de ‘Rommelpot vant Hane-kot’, de ‘Stedekroon van Frederick Henrick’ en de ‘Begraefnis van den hond van Schout Bont’. Van de laatste waren langen tijd wèl plaatje en gedicht ieder op zich zelf, doch niet de verbinding van deze beide, als plano, bekend.Ga naar voetnoot1) Van de boeken zijn hier, zooals van zelf spreekt, de oudste drukken van Vondel's werken tot en met de nieuwste uitgaven aanwezig. Onder de eerste zijn met name te noemen een volledig exemplaar door Van Lennep voor zijne Vondel-uitgave gebruikt en een, dat gebonden is in de bekende burgemeesters-banden. Daarnaast vindt men hier verscheidene boeken, waarvan nu eens het onderwerp, dan weder de schrijver door Vondel is bezongen, boeken ook, die door hem als bron werden gebruikt of wel door hem werden vertaald. Dat zich hier een verzameling Vondel-portretten bevindt, behoeft nauwelijks aangestipt. Zeldzaam is hierbij een portret naar Sandrart, een proefdruk vóór alle letter; zeer mooi een origineel, in O.I. inkt, naar Philips de Koning door C. Hamburger en eigenaardig een oorspronkelijke teekening in sepia van Pieneman, welke door Van Lennep voor zijne Vondel-uitgave is gebruikt. Van de portretten van tijdgenooten is vooral van belang een serie, waarbij onder elk portret het gedicht is gegraveerd, dat Vondel den hier afgebeelde heeft toegezongen. Van de prenten zijn in de eerste plaats te noemen die, welke Vondel's geboortestad, ‘Kolen’ en ‘de Banck van Leeningh’ voorstellen; vervolgens, uit een oogpunt van kunst, drie gravures, op het ‘Geluckigh ongeluck van Johan Maurits’ te Franeker betrekking hebbende. Opmerkelijk is ook een ‘Provisioneel concept-ontwerp ende voorslach dienende tot de bedyckinge vande groote water meeren’ - toebehoorend aan het Aardrijkskundig Genootschap -waarop Vondel's ‘Aenden leeuw van Hollant’ is gegraveerd, dat den ‘lant Leeuw’ met deze woorden tegen den ‘Water Wolff’ in het harnas jaagt: ‘O: lant Leeuw, Waeck eens op, en Weck met eenÄ“ Schreeu
Alt veen, de Kennemaers, en Rynlants oude Heeren,
Met d'Amsterlanders, tot noothulp van hun Leeuw.
Men Sluyte met een Dyck dit dier, dat u Comt Plagen.’
| |
[pagina 24]
| |
Eindelijk mag hier nog worden bijgevoegd een afbeelding van het ‘Templum Christianum Amsterdami’, waarop Vondel zijn: ‘De Heylighheyd hing noyt in kostelycke stof’ heeft gedicht. Van de teekeningen verdienen de aandacht de ontwerpen voor de Gysbrecht-illustratie vervaardigd en gekleurd door Rochussen. Hierbij sluiten aan de teekeningen door Kachel ontworpen en met uitzondering van een viertal (de Psalmen betreffende), dat onuitgevoerd bleef, in de editie van Van Lennep opgenomen. De bezichtiging van dit alles, waarvan hier in 't kort het meest belangrijke is opgesomd, wordt op bepaalde dagen en uren aan ieder toegestaan, hetzij men louter als belangstellend bezoeker komt, hetzij men een studie wenscht te maken van een speciaal onderwerp.
Bertha M. v.d. Stempel. | |
Bij de platen.De hier gegeven afbeeldingen, die enkele van de uiterst zeldzame handschriften van Vondel, eenige specimina van plano-drukken, en een paar curiosa betreffende den dichter te zien geven, zijn ontleend aan het plaatwerk Amsterdam in de 17e eeuw, uitgeg. door W.P. van Stockum Jr., (1901-1904), aan den Catalogus Oud-Amsterdam van Fred. Muller & Co., (1912), en aan de Verslagen van de Vereeniging Vondelmuseum. In deze verslagen die sinds 1904 om de twee jaar verschijnen wordt niet alleen meegedeeld, wat door de vereeniging zelve is verricht, maar ook wat in het behandelde tijdvak op het gebied der Vondelstudie is gedaan; als bijlagen worden er geregeld belangrijke detailstudies aan toegevoegd, en vaak ook afbeeldingen van Vondeliana, waarvan de origineelen elders berusten. De bezitters van de cliché's stelden ons met groote bereidwilligheid in staat, ze hier af te drukken; eene zeer korte beschrijving van de prenten, met transscriptie van de handschriften, volgt hier.
1. Inschrift in het album van Leonard Blasius, behoorende tot de verzameling A.D. de Vries, in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, nu geplaatst in het Vondelmuseum. Het cliché is vervaardigd voor Amsterdam in de 17e eeuw, zie 3e deel, letterk. blz. 30. | |
[pagina *1]
| |
1. Albumblad aan Leon. Blasius, 1659.
2. Albumblad aan Arrnout Moonen, 1671.
| |
[pagina *2]
| |
3. Bijschrift bij een portret van J. de Wit, 1672.
| |
[pagina 25]
| |
Den geleerden jongeling
H. Joan Leeuwenaert Blasius,
vryer der Rechtsgeleertheit.
Illum turbat amor, figitque in virgine vultus.
Een ander zing', gelyck een lyster,
Ter liefde van een schoone vryster:
De trouwe vryer Leeuwenaert,
Van eedler min genoopt met sporen,
Wenscht Rechtsgeleertheit te bekoren,
Hem meer dan duizent vrysters waert.
Bestemtze in 't ende 's minnaers bede,
Hy triomfeert in krygh en vrede.
1659. den 16 van Slaghtmaent
't Amsterdam.
J.V. Vondel
2. Inschrift in het album van Aernout Moonen, door den heer P. Langerhuizen aan het Vondelmuseum geschonken. Zie 4e verslag, 1908/1909, blz. 14, 15. Ter begeerte van den geleerden Heere
Aernout Moonen.
Dulces ante omnia Musae.
Amsterodami.
1671. 29 februarij.
Justus Vondelius Agrippinas
3. Bijschrift bij het portret van Jan De Wit, vermoord 20 Aug. 1672. Handschrift in het Vondelmuseum. Het cliché is gemaakt voor Amsterdam in de 17e eeuw, zie 3e deel, letterk. blz. 30. Op d'af beeldinge van den Heere
Meester Joan de Wit,
Raetpensionaris van Hollant, Vader des Vaderlants.
Vincet amor patriae.
Zoo leeft de Wit in 't hart van alle oprechte harten,
De mont der Vryheit, en der Staeten trouste raet.
Zyn doot, al t'onverdient, zal Hollant eeuwigh smarten.
Hij storf voor 't Vaderlant, een martelaer van Staet.
4. Klaghte over het verongelucken der Kercke van Sinte Katharine, t' Amsterdam. t' Amsterdam voor Abr. de Wees, 1645. Plano blad, hoog 31, breed 26 c.M. Het cliché is ontleend aan Oud-Amsterdam, zie aldaar onder no. 1134. | |
[pagina 26]
| |
5. Aen de edele Gebroederschap der schutters-orde van Sint-Michiel, in de Kolveniers doelen. t' Amsterdam, Ter Druckerye van Thomas Fontein, 1659. Plano-blad, hoog 34, breed 22 c.M. Het wapenschild voor het gild is in koper gegraveerd; daaronder Vondels gedicht. Oud-Amsterdam, no. 484.
6. Lijkdichtje op Vondels, van Bartholomeus Abba gedrukt op een rond stukje papier, bestemd om in een doosje voor de begrafenispenning geplakt te worden. Het eenige bekende exemplaar is uit de verzameling D.C. Meijer Jr. voor het Vondelmuseum aangekocht. Zie 4e verslag blz. 20.
7. Het Lyckbedde van wylen Heer Ioan Banning Wuytiers, priester. W. van der Laegh scripsit et sculpsit. Plano-blad van het jaar 1660, geheel gegraveerd, hoog 30, breed 20 c.M. Cliché ontleend aan Oud-Amsterdam, zie aid. no. 1142.
8. Ontslag van Vondel als suppoost in de Bank van leening, 10 Aug. 1668, opgeteekend in een Resolutieboek van Commissarissen van de bank. Gefacsimileerd voor het Vondelmuseum, zie 3e verslag, 1906/1907, blz. 6 en 15. Op den 10. Augusti 1668. hebben de Heeren Regerend' ende OutBurgermeesteren Joost van den Vondel suppoost alhier, inde Banck van Leninge om sijn hooge Jaren Emeritus verclaert, behoudens sijn Tractement. Waervan ons Acte door een Statsboode is toegesonden. geteijckent | |
[pagina *3]
| |
4. Klaghte over het verongelucken der Kercke van Sinte Katharine, 1645.
| |
[pagina *4]
| |
5 Aen de edele Gebroederschap der schutters-orde van Sint Michiel, 1659.
6. Lijkdichtje op Vondel, van Barthol. Abba.
| |
[pagina *5]
| |
7. Het Lyckbedde van Ioan Banning Wuytiers, 1660.
| |
[pagina *6]
| |
8. Ontslag van Vondel als suppoost in de Bank van leening, 1668.
|
|