Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
Een middeleeuwsch kroniekje, dat tijdens de Republiek als schoolboek is gebruikt.In Muller's Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken vindt men p. 34 vermeld: Petrus Curtius, Chronycke van Holland, Zeeland, Friesland (geschr. 1530). In een noot wordt daarbij gevoegd, dat de schrijver volgens Alkemade ‘doctor in de godheit’ was en tot het schrijven zijner kroniek ‘bij de K.M. gecommitteerd’. Dit is een vergissing. Petrus Curtius was niet de auteur, maar de ‘boekschouwer’, de censor librorum. Eene onjuiste aanteekening van Van Alkemade in het doorschoten exemplaar der in 1638 te Hoorn verschenen uitgave, dat in de universiteitsbibliotheek te Leiden berust, had Mr. Muller op een dwaalspoor gebracht. In zijn handexemplaar der kronijkenlijst, dat hij mij voor een nieuwe uitgave ter beschikking heeft gesteld, heeft hij de fout verbeterd. Bij het bewerken van dit kroniekje kwam ik een zoo groot aantal uitgaven tegen, dat het mij de moeite waard leek in een vaktijdschrift daarop de aandacht te vestigen. De juiste titel luidt: Dye Cronijcke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant van alle gheschiedenissen int corte, met dye Cronijcke van den bisscoppen van Wtrecht, hoe dat Hollant eerst begrepen is. In dit boekje, dat tot 1530 niets anders bevat dan een uittreksel uit de Divisiekroniek (naar de editie van 1530, die tot dit jaar is voortgezet)Ga naar voetnoot1), wordt de geschiedenis van Holland en van Utrecht op zeer beknopte wijze, meestal in den vorm van korte jaarberichten, behandeld van de oudste tijden af tot 1536. In de uitgave van 1541 en in alle latere is daaraan een kort vervolg tot 1540 toegevoegd. Het is vervaardigd tusschen 1536 en 1538, het jaar der eerste uitgave. Wie de auteur ervan is geweest, weet ik | |
[pagina 330]
| |
niet. Het eenige handschrift, dat ervan bewaard is, in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel 12186-12191 fol. 608a-654b, geschreven in 1555, is een copie van een druk. Titelblad der uitgave van 1539.
Uit historisch oogpunt moge de inhoud van dit kroniekje weinig beteekenis hebben, het verdient toch onze belangstelling, omdat het den geheelen tijd der Republiek door, tot bij de XIXde eeuw, op de scholen is gebruikt om de jeugd in de geschiedenis des vaderlands te onderrichten. Als schoolboek werd het reeds door J. ter Gouw vermeld in zijn werk over de tentoonstelling van onderwijs, in 1860 te Amsterdam gehouden: ‘...maar van geschiedenis des vaderlands vindt men niets. Daarvoor had men echter een leesboek: De Chronijcke van de geschiedenissen in Holland, Zeeland en Friesland: en van de bisschoppen van Uytrecht,Ga naar voetnoot1) - eerstmaals gedrukt met previlegie (sic) der Keyserlijke Majesteit Anno 1546, en dus oud genoeg. 't Was de kronijk van Bato af tot Karel V toe, in | |
[pagina 331]
| |
oude Duitsche letters. Daarvan worden ons hier twee verschillende drukken aangeboden, doch die beiden van gelijken inhoud zijn.’Ga naar voetnoot1) Sinds 1860 zijn er heel wat meer uitgaven voor den dag gekomen. Dr. Burger noemt er in zijn Amsterdamsche boekdrukkers, IV (1911), p. 146-148, 21; schriftelijk wees hij mij nog op eenige andere, die hij na dien tijd voor de Amsterdamsche universiteitsbibliotheek had verworven. Samen met de door mij opgeteekende maakt dat 53, een verbazend groot aantal drukken voor eenzelfde werk. Toch houd ik mij overtuigd, dat er nog verscheidene meer hebben bestaan, die of aan mijn aandacht zijn ontsnapt of waarvan geen exemplaren bewaard zijn. De eerste uitgave is uit 1538, de laatste uit 1802. Meer dan twee en een halve eeuw heeft het zich in de gunst van het publiek mogen verheugen. Daar het in hoofdzaak een Hollandsch kroniekje is, werd het vooral in Holland en West-Friesland gelezen. Als drukplaatsen worden behalve Antwerpen, waar acht uitgaven (daaronder de eerste zeven) zijn verschenen, genoemd: Amsterdam (24), Alkmaar (8), Hoorn (3), Zaandam (1), Leiden (7), Utrecht (1), Kampen (1). Als men bedenkt, welke zonderlinge schoolboeken voor de andere vakken werden gebruikt, dan zal men de keuze voor het onderwijs in de vaderlandsche geschiedenis niet al te ongelukkig noemen. Immers de Divisiekroniek, waarvan ons kroniekje een uittreksel is, is, behalve het laatste gedeelte, een vrij trouwe vertaling van Johannis a Leydis Chronicon comitum Hollandiae et episcoporum UltrajectensiumGa naar voetnoot2). Diens werk moge veel wonderlijke verhalen opdisschen, als samenvattend overzicht der geschiedenis van ons vaderland is het toch het beste, wat in de middeleeuwen ten onzent is geleverd. Dat voor zulk een schoolboekje evenwel minder op historische betrouwbaarheid werd gelet dan wel op een stichtelijken indruk, moge uit het volgende voorbeeld blijken. De uitgaven met het vervolg tot 1540 eindigen aldus: ‘Int selve jaer (1540) so was die Seyne te Parijs alsoe droeghe, so dat men daer mocht doorgaen met droghe voeten.’ Dan volgen nog drie hoofdstukjes: a. ‘Van onsen door- | |
[pagina 332]
| |
luchtigen keyser Karolo een corte recapitulatie.’ b. Een stukje over den rijksdag te Augsburg in 1530, dat aldus luidt: ‘Item int selve jaer van XXX was daer beschreven eenen rycxdach tot Ousborch, daer veel vorsten ende princen vergaderden den eersten dach van Junio, daer si den keyser verwachten, om daer eendrachtelijck te accorderen ende sluten van veel saken ende ander dingen aengaende den gheesteliken ende aengaende principalic den statuten der heyliger kercken ende den gelove, waertoe die goedertieren salichmaker Jesus Chriestus (sic) wil senden syn gracie om dat (sic) te comen tot eenen goeden ende saligen eynde, ende tot vrede ende vruntschap ende eendrachticheyt van alle kerstenmenschen. Amen.’ c. ‘Noch een corte vermaninghe van den aldermachtisten (sic) keyser Karolus, van sijn gheboerte ende outheit’ etc. ‘Met het bericht, dat de Parijzenaars in 1540 met droge voeten door de Seine stapten, breekt het kroniekje toch wel wat raar af’, zoo redeneerde een uitgever c. 1571. ‘Neen, dan zou het stukje over den rijksdag van Augsburg in 1530, met die zalvende zegenbede, toch een veel waardiger slot vormen. Maar het zou ongerijmd zijn een bericht van het jaar 1530 te plaatsen aan het einde van een werkje, dat tot 1540 loopt. Dat bezwaar is echter heel gemakkelijk weg te nemen; ik verander eenvoudig 1530 in 1540 en klaar is Kees!’ Aldus deed de uitgever, zonder blikken of bloozen, en zette het stukje daarop aan het einde der kroniekGa naar voetnoot1). Opmerkelijk is, dat in alle latere uitgaven die foutieve omzetting is overgenomen. Ons kroniekje is uit een Roomsche pen gevloeid en ook in Roomschen geest geschreven. De Hervorming wordt in een paar woorden afgemaakt door op het jaar 1525 Zwingli en Oecolampodius in een adem met de oproerige boeren te noemen: ‘Ende Thomas Munzerus, die opperste cappeteyn van desen boeren, ende die principaele, die dat herdopen alreëerst onder dat gemene volc opbrachte en leerde, worde gevangen van den hartogen Frederick van Sassen, coervorst, ende worde levende verbrant. Ende Ulricus Zwinglius te Zurch, den predicant Johannes Oecolampadius te Bazel hebben vernyeuwet die ketterije van den heyligen Sacrament, daerof schrijvende ende wtghevende veele diversche boeken. Ende Ulricus voer- | |
[pagina 333]
| |
schreven worde te Surch in der stede van den Switzers in eenen oploop verslagen.’ Van Luther wordt met geen woord gerept. Wij verbazen er ons over, dat dit als geestelijk voedsel werd toegediend aan onze Calvinistische jeugd, aan wie toch anders de afkeer tegen de Paapsche afgoderij wel werd ingepeperd. Eerst in 1637 kwam er een verbeterde editie. Bij deze en alle volgende drukken staat op het titelblad, dat zij ‘Op nieuws overghesien ende in veele plaetsen verbetert’ zijn. Zeer ingrijpend waren de aangebrachte veranderingen echter niet. Verschillende gedeelten, die Holland niet direct raakten, werden verkort of weggelaten en het bericht over Zwingli in dezer voege gewijzigd: ‘Ontrent desen tijt begonnen Ulricus Zwinglius te Zurigh ende Johannes Oecolampadius te Basel tegen de misse te prediken, ende hebben veel verscheyden boeken van de religie wtghegheven. Eyndelijck is Zwingelius in de burgerlijcke krijgh omgekomen.’ Drukkersadres der uitgave van 1541.
Om nu toch aan het geheel een meer Protestantsche kleur te geven, werd in de uitgave van 1652, en in nagenoeg alle volgende, achteraan nog toegevoegd een ‘Kort besluit tot vervullinge van eenige pagien’, waarin onze vaderlandsche geschiedenis van Gereformeerd | |
[pagina 334]
| |
standpunt in eenige korte trekken wordt gekenschetst. Als Calvinistische geschiedbeschouwing verdient het stuk wel de aandacht. ‘Alsoo dese historie in sigh begrijpt, eerst in 't onseker vele jaren voor Christi gheboorte stellende den oorspronck van Batavia, nu ter tijdt Hollandt ghenaemt, en daerna van den tijdt des keysers Augusti, onder dewelcke de behouder des wereldts Jesus Christus van de gelucksalighe maget Maria geboren is, omtrent het 42. jaren (sic) desselfs keysers regeeringe (welcke in 't gemeen ghereeckent werdt het 3969. jaer des wereldts) 2429 jaren, eyndighende met het 1540. jaer na Christi geboorte, en Karel des 5. regeeringhe 21. jaer, soo ist dat men in desen langen tijdt bescheydelijck magh aanmercken drie tijden, noopende onse Nederlandtsche provinciën en oock in 't besonder Hollandt. 1. Waervan de eerste tijdt is geweest onder 't heydendom buyten de kennisse des salighmakers Christi tot omtrent 310. jaren ende daerover tot aan de regeeringe Constantini des Grooten. 2. De tweede tijdt begrijpt, wanneer de reyne apostolische leere eerst gepredickt is in dese Nederlandtsche provintien, ende sulcks ghetuyght Johannes Molanus in sijn judiculo, welck was een vermaert doctoor van Leuven, ende censeur of boeckschouwer der boecken, die met privilegie moghten ghedruckt werden. Dese tijdt stelt hij gheweest te sijn anno 350. nae Christi gheboorte onder den h. man Servatio, die van S. Athanasio aen den keyser Constantino gestelt wert in de 1. plaetse onder de getuygen sijnder onnooselheydt: dese heeft tot Tongeren en omtrent Antwerpen in Brabandt gepredickt de apostolische reyne leere, conform de religie der ware Ghereformeerde, sonder de afgodische missen, de 5. versierde sacramenten. het aanbidden der afghestorven heyligen, het verbodt des huwelijcx aen de kerckendienaren etc. te ghedencken, welcke dwalinghe uyt geene waerachtige schriften Athanasij en konnen bewesen werden; en dat onder de gheloovige der selver tijdt gebruyckt wierde eenvoudighe ende simpele apostolische godtsdienst, welcke namaels van de Barbarische natiën verstoort is. Daerna omtrent 300. jaer na Servatius doodt is dese eenvoudighe godtsdienst te niet ghedaen en de kerckendienst van Gregorio 200. jaer en meer daerna opgerecht, door ghewelt inghevoert en door de pausen meer en meer ghepractiseert, daervan men lesen mach, beneffens anderen, den vermaerden historieschrijver Guirrardijn (sic), leerende dattet Roomsche keyserdom toen begon te neyghen tot haren ondergangh, als de menschen steenen en 't geconsacreerde brood of hostie aenbaden, | |
[pagina 335]
| |
en met ydel ghesangh en vercierde batementen, Servatio te vooren onbekent, haer lieten payen etc. 3. Wat nu aengaet den tijdt van de eerste Reformatie uyt de pauselijke dwalinghen tot de ware apostolische leere conform de H. Schriftuere, die werd ghestelt van dese historie omtrent het jaar 1525. in Zwitserland, ende soo veel aengaet de openbare predicatie in ons Hollandt omtrent het jaar 1566, als den gheloovighen door Godts goedertierenheidt gegunt wierde Godts H. Woord, 't welk lange tijd door de tyrannije der pausen verdruckt had geweest, openbaerlijck te prediken ontrent Hoorn, Enckhuysen, Amsterdam, ende in d'omliggende plaetsen, welcke genade de goedertieren Godt meer ende meer wil zeghenen ende uytbreyden tot veler menschen heyl en zaligheydt, soo in dese als in alle landen des wereldts, tot prijs ende eere van de allerheylighsten name Godts, vrede en vreughde van alle Christenmenschen. Amen.’ Hoe komt het, dat aan dit kroniekje zulk een lang leven is beschoren geweest? De onafgebroken belangstelling, den geheelen tijd der Republiek door, van de Protestantsche burgerij voor dit boekje over de Katholieke Middeleeuwen is mij een raadsel. Begon dan voor haar het belangwekkende in onze historie niet eerst met de Hervorming? Was sinds dien de geschiedenis van het Nederlandsche volk, uitverkoren als een tweede Israël, in haar oogen niet het verhaal der leidingen en wonderen Gods? Verdienden in vergelijking daarmede de Middeleeuwen, het tijdperk immers van afgodische afdwalingen, wel nauwelijks eenige aandacht? Nogmaals, een verklaring van die menigvuldige en langdurige verspreiding van dit werkje weet ik niet te geven. Is het dan misschien vooral door Roomsche boekhandelaren in den handel gebracht? Ik heb de gezindte der drukkers en uitgevers niet nagegaan, maar ik betwijfel toch zeer sterk of onder hen vele Katholieken zullen zijn geweest. Het boekje was bepaaldelijk voor Protestantsche lezers bestemd; dat blijkt duidelijk uit het in echt Gereformeerden geest geschreven aanhangsel, waarmede z.g.a. alle uitgaven na 1652 zijn aangevuld. Dat het niet eerder door een ander, tot den eigen tijd voortgezet schoolboekje is verdrongen, zal zonder twijfel zijn toe te schrijven aan het feit, dat eerst Wagenaar een volledig overzicht der vaderlandsche geschiedenis heeft gegeven. Alle vroegere historieschrijvers, ook de grootste als Hooft, De Groot en Brandt, hadden zich slechts tot een of ander tijdvak, bij voorkeur tot dat van den opstand, | |
[pagina 336]
| |
bepaald. Het zou dus een zware taak zijn geweest een kort begrip der vaderlandsche geschiedenis voor de Nederlandsche jeugd samen te stellen. Eerst in de tweede helft der achttiende eeuw verschenen er verscheidene historische leesboeken van dien aard. Maar zelfs toen schijnt ons kroniekje de mededinging daarvan nog geruimen tijd niet zonder succes te hebben uitgehouden.
Wordt voortgezet. A. Hulshof. |
|