Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Dr. Juynboll schrijft in de inleiding o.a.: ‘Deze catalogus bestaat uit twee verschillende gedeelten. Het begin vormt een supplement op mijn in 1899 verschenen Catalogus der Sundaneesche handschriften der Leidsche Universiteitsbibliotheek. Behalve enkele Sundaneesche handschriften, waarmede het Legatum Warnerianum sedert 1899 verrijkt is, bevat dit Supplement de Sundaneesche handschriften die dr. Engelmann voor het Nederlandsch Bijbelgenootschap verzameld heeft en die dit genootschap in bruikleen afgestaan heeft aan de Leidsche Universiteitsbibliotheek. In tegenstelling tot de Javaansche handschriften van het Bijbelgenootschap, die reeds door dr. Engelmann in het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië (1870) beschreven waren, was het bestaan dezer Sundaneesche handschriften tot nu toe onbekend. Dank zij deze belangrijke aanwinst is thans ook de Sundaneesche letterkunde, evenals de Madureesche, waarmede zij in vele opzichten overeenstemt, vrij goed vertegenwoordigd in de Leidsche Universiteitsbibliotheek. Het tweede gedeelte van dezen catalogus bevat de beschrijving van de Balineesche en Sasaksche handschriften der Leidsche Universiteitsbibliotheek, die, behoudens enkele oudere handschriften, bijna alle tot het Legaat van der Tuuk of tot de Lombokcollectie behooren. Als aanhangsel volgt hierop de beschrijving van eenige lontarhandschriften, afkomstig van de expedities tegen Den Pasar en Klungkung, die door de Regeering aan het Bataviaasch genootschap in bewaring gegeven zijn en die door dit genootschap tijdelijk ter beschrijving naar Leiden gezonden zijn. Zij bevinden zich nu weder in de bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap.’ Het eerste gedeelte, de Sundaneesche collectie van het Bijbelgenootschap, is beschreven op blz. 1-71, de Balineesche handschriften op blz. 73-191, de Sasaksche op blz. 193-203, het aanhangsel op blz. 204-207. De volgende bladen geven indices; eerst op de namen der werken in Javaansch, in Arabisch en in Latijnsch karakter, dan lijsten van de nummers der codices met aanwijzing van het beschrijvingsnummer in dezen catalogus, en van de bladzijde waar de beschrijving staat. De catalogus geeft den indruk een werk te zijn van veel arbeid en veel zorg. De verzamelingen zijn zeker rijk aan inhoud; maar geven toch bijna niets anders dan fabels, sprookjes, wonderverhalen. Ziehier als voorbeeld het begin van een uitvoerige beschrijving op bl. 54: ‘Een varken drinkt de urine van den vorst van Pakuwan. Het wordt daardoor zwanger en krijgt eene dochter, Dadang Sumsi. Deze huwt een hond, die haar weefspoel opraapt en krijgt bij hem een zoon, die later den hond (zijn vader) doodt en diens lever aan zijne moeder aanbiedt...’ Zoo gaat dat door, en in dezen trant vindt men tal van verhalen, vooral in het eerste gedeelte. Enkele handschriften van afwijkend karakter zijn ook daar wel te vinden; bv. op bl. 27 de namen van 909 planten in het Sundaasch, op bl. 29 tooverspreuken tegen buikpijn, verwonding, om onkwetsbaarheid te verkrijgen enz., op bl. 66 en 67 Soendasche woordenboeken, en een spraakkunst van W.A.P. Roorda van Eysinga, op bl. 70 en 71 geslachtslijsten van Adam en Noach af, en raadsels. Als merkwaardige kleinigheid zij hier genoteerd van bl. 24 het ‘verhaal van iemand die een Hollander iets te koop aanbiedt en tot antwoord krijgt: Huppĕrĕ doma. Als hij vraagt hoeveel dit is, zegt men: 4 of 5 duiten.’ Een satire, naar 't schijnt, op onze nationale vloek. Dateeringen vindt men slechts bij weinige handschriften, ze liggen tusschen 1865 en 1872, of tusschen 1280 H en 1284 H, wat ongeveer op 't zelfde neerkomt. Immers op bl. 56 vinden we opgegeven: 1284 H = 1868 A.D. In de tweede afdeeling zijn de beschrijvingen over 't geheel minder uitvoerig, deels doordat de Balineesche lontarhandschriften dikwijls niet zeer omvangrijk zijn, deels doordat hier in vele gevallen naar bekende en uitgegeven verhalen en teksten kon verwezen worden. Op bl. 139 en volgende vindt men merkwaardige historische gedichtjes, een ‘verhaal van den oorlog in Bangli’, de verovering van Banjar door de Hollanders in 1858, een gedicht over de expeditie der Hollanders tegen Buleleng in 1846, een waarin de dood van Mahilĕs (generaal Michiels) wordt verhaald (Balische expeditie van 1849). Op blz. 154 en volg. zijn eene reeks brievencollecties beschreven. | |
[pagina 316]
| |
's-Gravenhage. - Koninklijke Bibliotheek. -In het Verslag over 1911 deelt de Directeur een en ander mede over de restauratie der benedenzalen van het Hoofdgebouw, dat tegenwoordig, helaas, voor den bezoeker van de bibliotheek verboden terrein is. ‘Wanneer het geheel is gereed gekomen’, lezen wij, ‘zal deze tweede thans gerestaureerde zaal, kunnen dienen voor expositie der belangrijke verzameling van albums en van gewichtige documenten betrekking hebbend op de vaderlandsche geschiedenis, die de Kon. Bibliotheek vooral in de laatste jaren heeft verworven’. Wij behoeven niet te zeggen, dat wij die tentoonstelling van albumblaadjes met buitengewone belangstelling tegemoet zien. Dank zij een extra-subsidie, kon wederom een 10-tal alba amicorum aan de reeds zeer uitgebreide verzameling der Bibliotheek worden toegevoegd. Het is te hopen, dat iemand zich eens er toe zal zetten de waarde van deze voor oningewijden vrij onbelangrijke studenten- of poëziealbums aan te duiden. Verrijkt werd de bibliotheek met eene verzameling ‘Stukken - meerendeels brieven - betreffende den Zuid-Afrikaanschen oorlog (1899-1902) speciaal betrekking hebbende op de ondersteuning, aan de krijgsgevangen Boeren en hun betrekkingen verleend door toedoen van het Middelburgsche Dames-Comité’ (ten geschenke ontvangen) en met autografen van Fransche letterkundigen van de 19e eeuw (gekocht bij Frederik Muller), waardoor o.a. belangrijke geschriften van Mlle. Clara Pauline Filleul de Pétigny in deze Nederlandsche instelling te raadplegen zijn. De Directeur merkt weder op, dat het crediet, voor aankoopen toegestaan, amper voldoende was, zoodat slechts één Catalogus in druk kon verschijnen. Het is zeker te betreuren, dat de ijver van de directie, om de catalogussen van de bibliotheek te laten drukken, op deze wijze zoo aan banden wordt gelegd. Zou het niet mogelijk zijn, dat, ten bate van het publiek, eens een extra-subsidie werd toegestaan - niet voor het aankoopen van nog meer alba amicorum - doch om al de voor den druk gereed liggende Catalogi nu eens achter elkaar te laten drukken. Werkelijk, daarmede zou een ieder gebaat zijn, vooral als dan tevens voorgeschreven werd, dat die catalogi voor het publiek verkrijgbaar werden gesteld. Omtrent de ‘Afdeeling voor Documentatie’ werd geen gespecificeerde opgaaf van den door hem verrichten arbeid gedaan. Er werden 3545 titels gemaakt, waaruit wel blijkt, dat die afdeeling nog wel heel erg in opkomst is. Het bezoek en het gebruik nam voortdurend toe en de Directie onderschrijft gaarne de betuiging van de bezoekers der leeszaal omtrent den goeden roep, die sinds jaren uitgaat over de toewijding van het Bureau, om het publiek van dienst te zijn. Na de beschrijving der handschriften volgt dan op 367 bladzijden de catalogus van de nieuw aangekochte boeken, waarbij wederom de goede gewoonte gevolgd is den inhoud van verzamelwerken afzonderlijk te catalogiseeren. Uit dien Catalogus blijkt, dat hier en daar een boek van ouderen datum werd aangekocht. Van eenig systeem, om de belangrijke leemten van K.B. aan te vullen, blijkt intusschen niets. N. | |
's-Gravenhage. - Museum Meermanno-Westreenianum. -In het verslag over 1911 omtrent deze Rijksverzameling (opgenomen in de Verslagen omtrent 's Rijks Verzamelingen van geschiedenis en kunst, deel XXXIV, 1911) zegt de Directeur o.a.: (Het doet mij leed), ‘omtrent het vervolg van de incunabelen-catalogus (het eerste gedeelte verscheen in het Verslag over 1910, zie Het Boek, 15 Februari 1912) te moeten melden, dat het mij niet gelukt is om verder bij de bewerking daarvan de hulp te verwerven van den Wel-Eerwaarden Heer Pater fr. Bonaventura Kruitwagen O.F.M.; ziekte en verschillende omstandigheden hebben dezen zoo zeer verdienstelijken geleerde verhinderd, de taak voort te zetten, die hij op zoo uitmuntende wijze had aangevangen.’ Ik hoop hetzij eene andere kracht te vinden voor het werk, hetzij, zoo er mij tijd overblijft, zelf te pogen dezen arbeid te vervolgen.’ In aansluiting aan hetgeen wij bij de bespreking van het eerste gedeelte van de beschrijving van de incunabel-verzameling van het Museum schreven, blijven wij ook met volle waardeering van de toegezegde belofte van den directeur, het wenschelijk achten dat op de een of andere wijze maatregelen getrof- | |
[pagina 317]
| |
fen worden, dat onze uitstekende incunabelograaf Kruitwagen in degelegenheid worde gesteld zijnen arbeid te voltooien. Het zou waarlijk in hooge mate te betreuren zijn, wanneer wij deze kracht moesten blijven missen. N. |
|