Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Boekbesprekingen.De Collection elzevirienne van Gustaf Berghman in de Koninklijke Bibliotheek te Stockholm.De vrij omvangrijke Elsevier-literatuur is vermeerderd met een kloek boekdeel, dat, in weerwil van de onmiskenbare deugden en verdiensten toch misschien wel eenigszins overbodig geacht kan worden. Toen nu bijna 25 jaar geleden in 1880 Willems de bestaande Elsevier-bibliografie afsloot met zijn magistrale Les Elzevier. Histoire et annales typografiques, dr Berghman gedeeltelijk op grond en naar aanleiding daarvan met groote vlijt had saamgesteld een facsimile-atlas van initialen en ornementen, die in onderscheidene authentieke elsevieruitgaven voorkomen en op deze études sur la bibliographie elzevirienne (1885) had laten volgen in 1897 een supplement op Willems' boek onder den titel van Nouvelles études sur la bibliographie elzevirienne, had men met reden kunnen veronderstellen, dat er nu genoeg Elsevier-bibliografien bestonden op de hoogte der moderne boekbeschrijvingskunst. Te eerder had men zulks kunnen veronderstellen, omdat onderwijl verschenen antiquariaats-catalogussen, met name de door Rahir geredigeerde Catalogue d'une collection unique de volumes imprimés par les Elzevier et divers typographes hollandaises du XVIIe siècle van Damascène Morgand te Parijs (1896) ruimschoots voldoende waren om, laat ik het noemen, de elsevier-manie niet te doen versuffen. Het is niet aldus gebleken: de koninklijke bibliotheek te Stockholm gaf verleden jaar in een royaaloctavo boek van 32 en 391 blz. den systematischen catalogus harer ‘impressions elzeviriennes’. Of zij dit nu van heeler harte deed, blijve in het midden: de catalogus is de beschrijving van een haar toebedacht en door haar aanvaard legaat eener collection elzevirienne, waarvan de beschrijvingen het catalogus-drukken reeds door den erflater dr. Berghman te Stockholm begonnen was. Misschien had het de wettelijke verplichting, maar den moreelen dwang had het bibliotheekbestuur zonder twijfel om het legaat aanvaardende ook de aangevangen beschrijving te publiceeren in den geest en volgens de methode van den schenker. Het vond tot en met blz. 129 den catalogus gedrukt of in proef, en had het verdere te doen zetten volgens de persklare kopy. Vandaar dat deze catalogus niet is ingericht volgens het op de bibliotheek aanvaarde bibliografische systeem en de titel als aansprakelijk bewerker alleen noemt den naam van wijlen den verzamelaar en erflater. De in het fransch geredigeerde catalogus, gedrukt door de drukkerij van Gebroeders Lagerström te Stockholm, is technisch behoorlijk uitgevoerd, al kan ik het boek als zoodanig niet zoo uitstekend vinden om er bijzonder over te schrijven en het ‘a fine example of typography’ noemen, zooals George Haven Putnam doet in zijn recensie in de noord-amerikaansche Publishers' Weekly van 22 Juni 1912 p. 1969. Dat als letter een mediaeval genomen is, spreekt als van zelf, omdat deze lettersnee in Frankrijk ook wel een elzevierletter genoemd wordt. Berghman, geboren in 1836, was officier van gezondheid te Stockholm. Zooals dr. Erik Wilhelm Dahlgren, de bibliothecaris der bibliotheek vertelt in de necrologie voor den catalogus, werd hij indertijd opgewekt door een collega zich te bekwamen in de massage, waartoe hij gedurende één jaar een cursus ging volgen bij dr. Mezger te Amsterdam. In Amsterdam werd bij hem wakker de liefde voor elsevierdrukken. Wanneer dit verblijf in | |
[pagina 308]
| |
Amsterdam plaats had, blijkt niet; er zijn omstandigheden, welke het aannemelijk maken, dat het in 1872 was. Authentiek heb ik niettemin geen zekerheid kunnen verkrijgen, want in ieder opzicht vruchteloos bleef mijn navraag in Amsterdam bij de administratie der Bevolkingregisters en het Consulaat van Zweden, mijn onderzoek in de adresboeken en in de vreemdelingen- en nachtverblijvers-registers der politie. Daardoor werd mij de weg afgesneden contact te krijgen met iemand die mogelijk 40 jaar geleden dr. Berghman gekend zou hebben. Ik vraag mij af of er inderdaad een causaal verband bestaat tusschen Amsterdam en deze liefhebberij voor Elseviers. Bepaald onmogelijk is het natuurlijk niet, maar om dat verband als een van zelf sprekend iets te aanvaarden, lijkt mij toch ook niet te verdedigen. Sedert stel 250 jaar zijn de woorden Elsevier en de Nederlanden vast aan elkander gekoppeld en het ligt voor iemand die niet vrij diep in het wezen der zaak is doorgedrongen voor de hand te meenen, dat zij, de Elseviers, hun uitgaven hier te lande bij menigte gesleten hebben en dat die uitgaven bijgevolg nog vrij veel moeten voorkomen in den hollandschen ouden handel. Niets is minder waar. De Elseviers, en zij niet alleen, ook Hackius, Maire, Sambix, Lopez de Haro, Blaeu, Jansonius en zooveel andere boekverkoopers meer in het Holland der zeventiende eeuw hadden een veel wijder afzetgebied voor hun nijverheidsproducten, dat zijn hun uitgaven, dan de plaats hunner inwoning of de contrij hunner vestiging. Hun handel was ook, zelfs bij voorkeur, internationaal. Hun boeken waren, behoudens de schaarsche uitzonderingen, bestemd voor het buitenland en werden daarom bij menigte geëxporteerd en gesleten aan de buitenlandsche geleerden en studenten, die destijds hier zoo talrijk waren. Zoo weinig was hun handel hollandsch, dat er niet heel veel exemplaren in het land bleven. Niet in den nederlandschen boekhandel van nu, maar in den hedendaagschen buitenlandschen, bijzonder franschen antiquariaatshandel zijn de artikels te vinden, welke stof kunnen leveren tot het aanleggen van een elsevier-collectie. Die handelstoestand is reeds betrekkelijk oud. Toen in 1778 Louis Desjobert, grand-maître des eaux et forêts de France au département de Valois, Senlis et Soissons een reis in ons land deed en van die gelegenheid gebruik maakte om hier bij de debitanten uit hun winkeldochters elseviertjes te koopen, was zijn reis in dit opzicht vrij onbevredigend; zijn dagboek door den Vicomte de Grouchy onlangs gepubliceerd in de Navorscher van 1909 en 1910 bewijst het. In 's Gravenhage bij Beauregard in de Hoogstraat vond hij niets, nl. ‘pas de bons Elseviers’, bij De thune, dicht bij de Maréchal de Turenne, kon hij beslag leggen slechts op ‘quelques Elzeviers, et autres petits livres’ voor de helft van den gevraagden prijs; in Leiden ging hij naar alle boekhandelaars ‘pour y chercher des Elzeviers’ en - vond hoegenaamd niets; in Amsterdam bij Schouten in de Kalverstraat kocht hij voor ƒ 3. - ‘un bel exemplaire du César d'Elzevier’, bij Dusaulchoy in de Niezel, bij de wed. Merkus, by Rey en bij Van Damme kocht hij verschillende boeken, bij den laatste voor ƒ 1200. -, maar hij vertelt niet wat, zoodat het waarschijnlijk wel geen elseviers geweest zullen zijn. In Utrecht zag hij bij Schoonhoven en Wild ‘beaucoup d'Elzeviers et de petits livres, que son neveu rassemble pour son compte’, m.a. w. geen oud fonds, maar een nieuw bijeengebrachte collectie, waaruit hij tegen grof geld een aantal exemplaren kocht; bij Van Paddenburg was slechts één | |
[pagina 309]
| |
elseviertje van weinig belang; in Gouda bij Van der Klos was niets te vinden; in Rotterdam bij Beman in de Hoogstraat, den besten boekverkooper van die stad, was weinig goeds en geen enkele elsevier; bij Hoeftens achter de Beurs - ik denk dat dit Hofhout is - waren alleen engelsche boeken. Op grond van deze authentieke gegevens kan met zekerheid gezegd worden, dat de voorraad elsevieruitgaven hier te lande in het einde van het laatste stadhouderlijk bewind in circulatie niet veel beteekende vergeleken met de massa indertijd gedrukt. Die geringe voorraad is sedert geheel verdwenen. Het fransche continentaal-stelsel heeft heel veel oude boeken door het stelsel der licenses in de Noordzee doen over boord gooien en wat er hier te lande nog was overgebleven, werd door den engelschen handel na 1815 met graagte gekocht. ‘In 1830 à 1835, zegt Fred. Muller, aan wiens beschouwing in zijn levensbericht van Jac. Radink en J.L.C. JacobGa naar voetnoot1) ik deze bijzonderheden ontleen, was ons land nagenoeg leeggeplunderd; de nu zoo betreurde en helaas niet weer te verkrijgen schatten aan handschriften, incunabelen, unieke exemplaren, prent- en etskunst, zijn verdwenen, en slechts het geld is hier gebleven’. Zonder overdrijven kan gezegd worden, dat er 40 jaar geleden hier in Nederland geen elsevierdrukken, althans niet in noemenswaardig aantal, te vinden waren, waarvan de exemplaren nimmer in het buitenland geweest waren. Het is natuurlijk zeer wel aan te nemen, en het wordt daarom ook niet ontkend, dat Berghman in Amsterdam in 1872 een elseviertje in handen gehad heeft, dat hij een betrekkelijk veelvuldige aanraking met elseviers gehad zou hebben, betwijfel ik. Gesteld al, wat ik niet weet, dat er destijds een vrij aanzienlijke voorraad aanwezig was bij de plaatselijke openbare boekerijen, met name in de Stads-, thans Universiteits-Bibliotheek van Amsterdam, dan lagen de exemplaren zelf toch zoo maar niet voor het grijpen voor iemand uit het publiek, wiens tijd bovendien in beslag genomen werd door een medische studie. Hoe dit echter zij, of dr. Berghman de liefde voor elseviers heeft gekregen in Amsterdam of niet in Amsterdam, in 1872 of in een ander jaar, zooveel is zeker dat hij, die noodwendig voor de bekoring van oude boeken ontvankelijk moet zijn geweest, de liefde gekregen heeft, en dat hij de financieele middelen had om aan zijn neigingen te voldoen. Wat heeft hij nu verzameld? Het antwoord ligt voor de hand. Elseviers, d.w. z., met voorbijgaan van dissertaties en stellingen, de boeken door hen uitgegeven of door hen gedrukt, de boeken die door hen noch uitgegeven noch door hen gedrukt zijn, maar waaraan door concurrentie hun naam verbonden is (faux elzeviers) en een aantal drukken en uitgaven van confraters, die in hun geest zijn uitgevoerd, d.w. z. de boeken, die in veiling- en prijscatalogussen gaarne voorzien worden van de aanteekening s'annexe à la collection elzevirienne of iets dergelijks. Dat Berghman dergelijke artikels in zijn verzameling heeft toegelaten, is te begrijpen, want het is sedert lange lange jaren het gebruik bij de elseviriomanen, maar het is evenzeer onjuist. Een streng afgebakende grens is hier niet te trekken en 't is wel aardig om te lezen hoe Willems, die in deze materie en terecht sedert 30 jaar leiding en richting heeft gegeven, zich in allerlei bespiegelingen begeeft om goed te praten wat feitelijk verkeerd | |
[pagina 310]
| |
is. ‘A la rigueur, schrijft hij in zijn Elzevier-boek p. 419, tout volume pet. in-12 imprimé dans les Pays-Bas durant les trois derniers quarts du dix-septième siècle, peut s'annexer à la collection elzevirienne. Il n'y a de règle à cet égard que le caprice du collectionneur: tel livre, apprécié par l'un, sera relégué par l'autre parmi les bouquins Une des difficultés de notre travail a été précisément de le restreindre à de justes proportions.’ Ik ben mij ten volle bewust en weet bij ervaring, dat bij de uitwerking van welk systeem ook, er grensgevallen zijn, waarin de vermaarde gordiaansche knoop de deus ex machina is en de oplossing van een gelijksoortige questie van daag anders dan morgen gedaan zal worden, ronduit te erkennen, dat de begrenzing der annexen niet alleen, maar dat het bestaansrecht der annexen eigenlijk geheel willekeurig, een ‘caprice’ is, maakt het geheele stelsel toch wel eenigszins verdacht. Tot één of andere verzameling behoort rechtens, wat er toe behoort en niet dat wat er niet toe behoort, dat wil in dit bijzondere geval zeggen wel elsevier-uitgaven en elsevier-drukken, en geen drukken of uitgaven (niet bij een der Elseviers gedrukt) van Blaeu, Jansonius, Van Ravesteyn, de Jonge, de Groot, Wolfgang, Lopez de Haro, Van Geervliet, Hackius, Van Wijngaerden, Commelin, Boom, Maire, Marcus, de Jager, Sambix, Michel, Leffen, de Vogel e.m. a. Uitgaven en drukken van hen hebben dikwijls hetzelfde aspect als werkelijke elseviers, wat toch niet zoo zeer te verwonderen is, omdat onze zeventiende-eeuwsche hollandsche drukkerijen alle gelijksoortig en gelijkwaardig materiaal hadden dat van dezelfde lettergieters en van dezelfde papiercentra betrokken werd. Dat zij met datzelfde materiaal boeken en boekjes drukten van eenzelfde formaat, van eenzelfde zetwijze, van een zelfde blad- en margeverdeeling, van een zelfde titelopvatting, die uitwendig op elkaar gelijken, is dus niet vreemd. Het was gaandeweg geworden het courante boeken-uiterlijk, dat het in Holland gedrukte boek gewild maakte op de internationale boekenmarkt. Maar om nu die hollandsche persproducten te beschouwen als afhankelijk van een of van de Elseviers is een opvatting, die noch historisch noch wetenschappelijk noch bibliografisch noch typografisch te verdedigen valt en het is daarom dan ook niet te billijken, dat boekjes - ik doe slechts grepen - als L'homme chrestien van Senault (Amsterdam, Pierre le Grand 1665 (W. 1744), Religio medici (Lugduni Batavorum, FranciscusHackius 1644 (W. 1633), en de Histoires facétieuses et moralles van de Parival (Leiden, Salomon Vaguenaer 1663 (W. 1723) in een verzameling elseviers of impressions elzéviriennes opgenomen zijn. Behalve nog het volstrekt onverdedigbare, is het practisch onmogelijk ook maar eenigszins een zekere mate van compleetheid te benaderen: tot de collection elzevirienne in dezen uitgebreiden zin behooren feitelijk alle duodecimo in Nederland gedrukte boeken, onverschillig waar en door wien, beginnende met 1583, het jaar waarin voor het eerst verschijnt een boek met het adres van een Elsevier en eindigende met 1712, het jaar waarin overlijdt de laatste Elsevier, in het drukkersbedrijf werkzaam Natuurlijk is zoo iets bepaald onmogelijk. De elsevier-verzamelaars doen daarom een keus, nemen in hun verzameling op boeken van andere drukkers of uitgevers, die toevalligerwijs een gelijke initiaal, koplijst of cul-de-lampe hebben, wat in casu niets bewijst voor de organische verwantschap. De heeren geraken dan wel eens in strijd met hun eigen gezond verstand: de gelatenheid waarmede Berghman in deze zijn onmacht erkent is zeker opmerkelijk: | |
[pagina 311]
| |
‘mais il importe grandement de signaler, schreef hij in 1897 in zijn Supplément p. XII, qu'en ce qui regarde les autres officines, il existe un nombre très considérable d'éditions ornées de fleurons et de lettres grises concurremment employés par des imprimeurs divers, et dont la similitude est si complète que, même à la loupe, on n'y saurait démêler la moindre dissemblance; dans ces cas, et à défaut d'autres éléments d'appréciation, il faut se résigner à laisser la question en suspens.’ Die historische ondeugdelijkheid der methode manifesteert zich natuurlijk in de verkregen resultaten. Een voorbeeld. In 1669 verscheen bij Jan van Ravesteyn te Amsterdam een editie van de Delices de la Hollande (Willems 1824). De drukker is onbekend. Rahir (no. 2410) beweert dat de drukker was òf Wolfgang òf Warnaer, op grond der fleurons; Berghman (Supplement 485) stelt de mogelijkheid dat het Jansonius van Waesbergen was, en handhaaft dezen als zoodanig, echter met een vraagteeken in zijn catalogus van 1911 (nr. 1839). Het is echter wel te verklaren, dat aan het begrip elseviers zulk een onjuiste uitbreiding gegeven is geworden door bibliografen, niet al te best op de hoogte van de bedrijfsorganisatie van het boekdrukkerijwezen. Kortheidshalve verwijzende naar mijn elsevieropstel in Elseviers' maandschrift van 1908 (p. 317) geef ik als mijn meening weer, dat van de onderscheidene leden van het geslacht Elsevier de meest vermaarde dat is Daniel Elsevier te Amsterdam overleden in 1681 mij het minst sympathiek is; hij verwaarloosde zijn bedrijf, was hooghartig, en verbeeldde zich dat hij als drager van een bekenden naam en door zijn politieke relaties in Frankrijk en Engeland als het ware was de verpersoonlijking van den hollandschen boeken-exporthandel van zijn tijd. Het eind heeft den last moeten dragen. Dit echter heeft hij desondanks bereikt, dat bij buitenlandsche bibliografen der 18e eeuw zijn naam is blijven voortleven. Het kleine duodecimo-boekje onzer zeventiende eeuw werd het format elzevirien, de dood-gewone overal, ook buiten de Nederlanden in gebruik zijnde boekletter (romeinen en cursieven) werden de elsevierletter, en zoo is het gebleven. Elsevier is geworden en is thans een woord van wijder strekking dan het geslacht Elsevier in het algemeen en dan Daniel Elsevier in het bijzonder er aan heeft kunnen geven: het is in het binnen- en buitenland de soortnaam van het zeventiendeeeuwsche hollandsche boek bestemd voor den internationalen exporthandel en van romeinen en cursieven in de zeventiende eeuw in Holland en elders in gebruik. Uit dat gezichtspunt beschouwd is het te verklaren, dat een elsevier-verzameling meer omvat dan elsevier-drukken of -uitgaven alleen en dat door de collectioneurs als supplement daarin worden opgenomen allerlei hollandsche zeventiende eeuwsche drukken, die met elsevierdrukken gemeen hebben het algemeen hollandsch typografisch aspect, maar met een drukker of uitgever van dien naam in hoegenaamd geen verband staan. Hoe moeten nu dergelijke exemplaren systematisch behandeld worden, indien overgegaan wordt tot het beschrijven en catalogiseeren eener elsevier-verzameling? Willems, onbetwistbaar de grondlegger der moderne elsevieriografie, heeft in zijn boekenlijsten van dit geslacht het meest logische tevens meest voor de hand liggende stelsel aanvaard nl. het biografisch-chronologische. De vier plaatsen, Leiden, den Haag, Amsterdam en Utrecht, waar Elseviers gewerkt hebben, zijn in de hier genoemde volgorde geschikt overeenkomstig de jaartallen 1583, 1594, 1638 en 1667 waarin | |
[pagina 312]
| |
voor het eerst een elsevier-uitgaaf in die plaatsen te vermelden was. Voor elken plaatselijken winkel is eveneens de chronologische volgorde aanvaard, verdeeld volgens de opeenvolging der eigenaars, elke eigenaar onderverdeeld volgens de jaren, elk jaar geschikt alfabetisch volgens schrijversnaam en alfabetisch hoofdwoord. De annexen heeft Willems verdeeld in uitgaven gedrukt in Holland, in uitgaven gedrukt in Brussel en in gefingeerde elsevier-uitgaven of -drukken. Het geheel wordt vooraf gegaan door een inleiding, waarin beschreven worden de fonds-, magazijn- en vei ling-catalogussen der Elseviers geordend volgens de plaatsen Leiden en Amsterdam; elke afdeeling wederom chronologisch. Een alfabetisch naamregister van auteurs wijst den weg. Rahir ging in den magazijncatalogus van Morgand op dezelfde wijze te werk en gaf bovendien een vrij uitgebreide serie facsimile's van merken, koplijsten en cul de lampe's, ontleend aan de beschreven elseviers en annexen met aanwijzing in welke boeken ze oorspronkelijk te vinden zijn. Het geheel werd door hem bruikbaar gemaakt door een naamregister van schrijvers en een naamregister van uitgevers en drukkers. Daar bij elken titel is gedrukt het nummer, waaronder het exemplaar van Willems in diens catalogus beschreven is, zijn de registers van Rahir dus tevens ook registers op Willems voor zoover beide catalogussen dezelfde artikels behelzen. Hoe het met anderen gaat weet ik niet, de ervaring heeft mij geleerd, dat ik eerder grijp naar Rahir dan naar Willems. Berghman nu ging voor zijn catalogus anders te werk; hij moest doen hetzelfde maar niet op dezelfde wijs. Hij koos een systematische indeeling van zijn voorraad, onverschillig of het boek een elsevier, een falsificatie of een s'annexe à was. Zoo wordt dus in dezen catalogus geboden hetgeen deze elsevier-collectie rijk is aan geschriften handelende over en behoorende tot verschillende vakken van wetenschap, godsdienst, rechtsgeleerdheid, kunsten en wetenschappen, letterkunde, geschiedenis en classici. Het ligt niet in mijne bedoeling deze bibliografische indeeling, die natuurlijk overal onder en onderverdeeld is, nader te bespreken. Ik wijs echter op het voor een ‘collection elzevirienne’ zeker eigenaardige dat er nu afdeelingen zijn, waarin geen enkele elsevier voorkomt, b.v. IV. 6. b. faceties en français (12 nrs.); V. 1. A. Histoire, chronologie (6 nrs.) en IV. 5 Ba fransche romans (59 nrs.). Een alfabetisch auteursregister alsmede nummerconcordantie, lijsten tusschen de nummering bij Willems en de nummering in dezen catalogus van Berghman en een tusschen Berghman's supplement op Willems van 1897 en dezen catalogus, zijn aan het einde afgedrukt; aan de eigenlijke catalogus gaat vooraf een in het fransch geschreven voorrede van wijlen dr. Berghman zelf, gedateerd février 1910, een levensbericht door E.W. Dahlgren, gedateerd 9 novembre 1911, een opdracht van Berghman aan zijn achternichtje Lily Theorell, die lange jaren het schrijfwerk voor hem verrichtte, terwijl twee lichtdrukken, het portret van den overledene-erflater en de met de elsevier-verzameling gevulde boekenkasten als buiten-tekstprenten in het boek zijn ingeplakt. Het klinkt voorzeker iet of wat tegenstrijdig, dat ik dezen catalogus hoogelijk prijs als een inderdaad voortreffelijk werk, dat ik de verzameling die nu gecatalogiseerd en zij het ook onder beperkende voorwaarden, toegankelijk gemaakt is, een benijdenswaardig bezit acht en dat ik toch in weerwil daarvan eenigszins gereserveerd ben om met dit boek nu in den zevenden hemel te zijn. Zooals in het begin van deze | |
[pagina 313]
| |
bijdrage gezegd is, komt het mij voor dat er nu wel genoeg elsevier-bibliografien bestaan. Maar ook, een elsevier-bibliografie is mij niet zoo heel erg sympathiek. 't Is misschien, omdat ik den verheerlijkten Daniel niet welgenegen ben en voor den door hem geplaagden neef Jan en diens weduwe met haar minderjarige kinderen medelijden en achting, ook typografische achting gevoel. Zeker is het dat ik een Elsevier, welke ook, nu juist niet kán beschouwen als zulke voortreffelijke boekenmenschen, waar hoog tegen opgezien moet worden. De gegevens om in deze ook maar een oppervlakkig oordeel te kunnen vestigen, zijn nog bij lange na niet verzameld, maar 't wil me voorkomen, dat er onder de annexen der Elseviers heel wat personen gevonden worden, wier handelszin, wier boektechniek minstens gelijkwaardig, zoo niet hooger was dan van de Elseviers. Een ruime beurs is een noodwendig iets, maar ik geloof stellig, dat als er aangelegd werd een Blaeu-collectie of een Jansonius-verzameling, er zeker geen minder resultaten zouden zijn te verkrijgen dan de Elsevier-studie nu eindelijk verkregen heeft en dat er ook wel aan het licht zouden komen praktijken die, met name van Daniel Elsevier niet zoo bijzonder lofwaardig zijn. Intusschen, het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. De Elseviers zijn nu eenmaal geworden de menschen die de internationale reputatie hebben en welke internationale reputatie zonder eenigen twijfel krachtig gesteund zal worden door den volhardenden collectioneurs-arbeid van wijlen dr. Berghman, duurzaam belichaamd in zijn verzameling en in den daarvan gepubliceerden systematischen catalogus. Is nu echter met dezen catalogus, die, naar ik hartelijk hoop, niet door meerdere gevolgd zal worden, het elsevier-onderzoek afgeloopen? Het antwoord is zeer bepaald ontkennend. Aangenomen, wat zeer betwistbaar is, dat het geslacht Elsevier inderdaad zoo voortreffelijk en zoo onbereikbaar hoog is geweest als door bibliomanen en bibliofilen aangenomen wordt, dan is men tot dusver alleen ingelicht over hetgeen zij als drukkers en uitgevers gedaan hebben, over het hoe is nog zoo goed als niets bekend. Door mijn broeder mr. Ch. Enschedé is sedert 1896 wel een en ander bij conjectuur, en ik haast mij er bij te zeggen met op deugdelijk technisch-wetenschappelijke basis steunende conjectuur bekend gemaakt, dat althans over het zetterij-materiaal van Jan Elsevier te Leiden en van Daniel Elsevier te Amsterdam goede inlichtingen geeft, voldoende is het niet om te kunnen zeggen, dat de verschillende Elseviers in hun bedrijfsleven nu bekend zijn. Hoe hebben zij gestaan tegenover de constructie der handpersen, die, door Blaeu's toedoen, in de zeventiende eeuw een verbeterde constructie kregen, hoe tegenover de inktfabricatie, die tot in het midden der negentiende eeuw door de drukkerijen zelf werd gemaakt voor eigen gerief en waarvoor al wederom Blaeu onbetwistbaar het best was ingericht van zijn tijdgenooten? Van waar betrokken zij hun papier en waren zij deelgerechtigd in molens? Hadden zij een eigen zetwijze en margeverdeeling? Bonden zij hun boeken in eigen beheer? Lieten zij zich ook in met de wetenschappelijke of letterkundige beteekenis hunner kopyen of waren zij alleenlijk kooplieden? Hoe vonden zij afzetgebied? Welke waren de boekenprijzen, hun rabat, hun premies? Hebben zij altijd van het begin tot het einde toe volgens dezelfde handelsbegrippen gewerkt? Of heeft de handelspolitiek van Colbert in de jaren die aan 1672 voorafgaan en met de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 eindigde ook hen genoopt van koers te veranderen? Bestaat er met name bij Daniel | |
[pagina 314]
| |
een nauwere betrekking met de Oranje's? Kortom, schijnbaar nu met Berghman's catalogus aan het einde der elsevierstudie, meen ik dat alleen als afgesloten beschouwd kan worden de bewerking van de eerste periode van onderzoek en dat nu gaandeweg aan de orde gesteld kan worden het onderzoek naar hetgeen zij economisch, industrieel en wellicht sociaal geweest zijn, vraagpunten, welke voorzeker moeielijker zijn om te behandelen en om te beantwoorden dan de afdeeling bibliografie, maar die echter dit vóór hebben, dat zij niet zulke zware financieele offers eischen, en alleen met goeden uitslag ter hand genomen kunnen worden door iemand van historischen zin en geoefend in het hanteeren van het bronnenapparaat en - van ruime kennis van boekdrukkerijen. Welke de uitkomsten van dit onderzoek zullen zijn, kan natuurlijk vooruit niet voorspeld worden. Dit echter durf ik zeggen, dat het om de vermaardheid der Elseviers mij wenschelijk lijkt, dat het achterwege blijft. Amsterdam. J.W. Enschedé. | |
Peddie, R.A., National bibliographies: a descriptive catalogue of the works which register the books published in each country. London, Grafton a Co. 69, Great Russell street, Bloomsbury, London W.C., 1912. 34 p. 8vo.In de groote bibliografische handboeken vindt men gewoonlijk de voornaamste nationale bibliografieën wel vermeld, doch een handig boekje, waarin men die, kortelijk beschreven, alle bij elkaar vindt, bestond tot dusverre, meenen we, nog niet. De samensteller heeft het blijkbaar voldoende geacht van elk land één stel bibliographieën te vermelden, waarin alle boeken van de uitvinding der boekdrukkunst af tot heden zijn opgeteekend. Zoo geeft hij b.v. voor Duitschland Heinsius' Lexikon tot 1810, vervolgt dan met Kayser tot 1906 om te eindigen met de halfjaarlijksche lijsten van Hinrichs. Zij, die de verschillende Duitsche bibliographieën nog niet kennen, zouden daaruit kunnen opmaken, dat Heinsius' Lexikon na 1810 niet is voortgezet en dat van Hinrichs eveneens uitstekende ‘Katalog’ niets bestaat voor 1906. Het ware o.i. veel beter geweest de drie bibliographieën naast elkaar volledig te vermelden, desnoods met eene korte aanwijzing, aan welke de samensteller de voorkeur geeft. Zij, die eene Duitsche bibliographie willen aanschaffen, kunnen dan zelf eene keuze doen. In het stelsel van den samensteller past het b.v. ook niet, dat voor ons land van Brinkman's Catalogus zijn vermeld de deelen 1850-1862, 1863-75 èn het deel 1850-82, daar de eerstgenoemde deelen door het laatste overbodig zijn geworden. Dergelijke opmerkingen zullen ook voor andere landen nog wel te maken zijn. Vooral echter met de mededingen over minder bekende boekenlijsten als die van de Zuid-Amerikaansche Republieken, van de Balkan-Staten, van Cyprus, Finland, IJsland, enz. zal de samensteller menigeen een dienst bewijzen. |
|