Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *9]
| |||||||
[pagina *10]
| |||||||
[pagina *11]
| |||||||
F.F.F. Raphelengio, compatri et amico, Oliverius Endanus 1589.
Quam ju-vet et de-ce-at pa-trum me-mi-nis-se pi-o-rum,
pi-o-rum, pi-o-rum, pi-o-rum, Id Sa-lo-mon, Da-vid,
Id Sa-lo-mon Da-vid, Scrip-taque cunc-ta pro-bant, Scrip-taque cunc-ta pro-bant,
scrip-ta-que cunc-ta pro-bant: Mac-te er-go Ra-phe-len-gi,
Ra-phe-len-gi, Ra-phe-len-gi a-- ni-mo,
mo-res-que pa-ren-tum Pa-tris a-vi-que sa-cros,
pa-tris a-vi-que sa-cros, pa-tris a vi-que sa-cros,
pa-tris a-vi- que sa-cros per-pe-tu- um, per-pe-tu-um,
per-pe-tu-um se-que-re, se-que-re. --
| |||||||
[pagina *12]
| |||||||
[pagina 205]
| |||||||
Het hier in bespreking zijnde handschriftje heeft waarschijnlijk al heel wat rondgezworven en aan verschillende verzamelingen toebehoord. Door middel van een boekverkooping is het in mijn bezit gekomen (ik denk bij Bom - Warmoesstraat) en eens moet het toebehoord hebben aan G.H. Broekhuẏsen. Dat het bestanddeel van verschillende verzamelingen is geweest, is te bemerken aan een omslagje van oud papier waarop, op verschillende plaatsen, cijfers staan als: 247 (inkt zeer verbleekt), 246 (dito), 41, 24 (inkt verbleekt) en No. 580 (potlood), bovendien staat er het volgende op te lezen: Klein presentje aan den Heer Het heeft er allen schijn van dat dit omslagje een blad is van een groot folio boek (hier dan pag. 246-247) waarin rariteiten verzameld waren eertijds en opgeplakt, want er zijn nog sporen van blauw gedrukte etiketjes waarmede het handschriftje eens aan het blad is bevestigd geweest. Hiernevens moge een facsimile van een der stemmen volgen: Wat het notenschrift betreft valt, buiten hetgeen de Heer J.W. Enschedé hierboven reeds bemerkte, nog het volgende te zeggen: Het molteeken wordt gebruikt als tegenwoordig; als herstellingsteeken wordt het kruisteeken gebruikt; het kruisteeken zelf wordt wel gebruikt als tegenwoordig, doch eenige malen staat het onder de noten. Dit mag echter niet beschouwd worden als een later bijvoegsel, doch als een schrijfgewoonte, een manier welke men zelfs in oudere gedrukte muziek kan aantreffen (zie b.v. in: A. Goovaerts ‘Histoire et bibliographie de la typographie musicale dans les Pays-Bas’ het facsimile naar Thielman Susato 1544). Mijn ontcijfering is trouwens vlug van stapel kunnen loopen en ik heb niets veranderd of toegevoegd. Zooals het koortje hier is afgedrukt, is het geheel naar het handschrift en is er geen plekje dat in twijfel getrokken kan worden, terwijl de interpunktie gegeven is naar de Superior-partij. Zooals de Heer Enschedé aantoonde was Oliverius Endanus cor- | |||||||
[pagina 206]
| |||||||
rector bij Plantijn en wanneer men bedenkt dat bij Plantijn vele muziekwerken gedrukt werden (men neme maar eens een kijkje in Antwerpen), dat verder zulk een corrector dan toch wel degelijk muzikaal ontwikkeld moest zijn geweest, dan wordt het maar steeds gemakkelijker aan hem niet enkel de tekstwoorden maar ook de muziek toe te schrijven, al is ons Olivier van den Eynde ook tot nu als komponist onbekend gebleven en al kennen wij geen zijner andere muzikale werken. Dat werkelijk gedurende het corrector-schap van Olivier van den Eynde belangrijke muzikale werken bij Plantijn gedrukt werden, kan men naslaan bij: A. Goovaerts ‘Histoire et bibliographie’ etc. b.v.
Wat nu het koorwerkje als kunstvoorbrengsel aangaat, zoo valt er van te zeggen dat het hoewel nu juist niet van overgroote belangrijkheid, toch genoeg aantrekkelijks bezit, om het ook uit dit oogpunt te rechtvaardigen, dat wij het, na eeuwen verborgen te zijn geweest, weder aan het licht brengen. Het geheel geeft een staaltje van zuiver harmonische kunst; het bestaat enkel uit akkoorden in grondstelling, van kontrapunt is niets te bemerken; iets in den geest van het ‘Stabat mater’ van Palestrina of het ‘Landsknechtständchen’ van Orlandus Lassus. Een melodie volgens tegenwoordig begrip is er niet in te vinden, doch dit wordt vergoed door de aardige melodische wendingen ontstaan door het scherp en frisch skandeeren der tekstwoorden (zie b.v. maat 14-15 ‘Scriptaque cuncta probant’). De driestemmige plekjes, daar waar de basstem pauze heeft, schijnen mij aangebracht om wat afwisseling, wat kleur aan te brengen. Aardig zou het zijn wanneer de Heer A. Averkamp met zijn koor het ons eens zou willen doen hooren.
J.H. Garms Jr. | |||||||
Naschrift.Nadat het cliché voor het facsimile gemaakt was, werden duidelijk zichtbaar eenige streepjes ònder aan de notenbalken. Deze streepjes zal men zeer duidelijk bemerken, en toch waren zij | |||||||
[pagina 207]
| |||||||
mij op het handschriftje zelf ontgaan, omdat het nog al vlekkig is. De beteekenis van die streepjes is niet anders dan een soort van phraseering, een soort muzikale interpunktie dus, iets wat voor dien tijd wel opmerkingswaard is.
J.H. Garms Jr. |
|