Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVaria.Een gefingeerd auteur: Joannes van Lepel.In deel VI van dit tijdschrift vestigde de heer Sabbe de aandacht op Het leven ende den cours der studenten van als sy eerst beginnen te leeren den A.B.C. tot als sy scheyden uit de philosophie. Dit voor de kennis van het schoolwezen en de vroegere zeden leerrijke vers werd gedrukt te Brugge bij Andries Wydts, op het einde der 17de eeuw, maar komt ook voorin een handschrift, dat het eigendom is geweest van Guido Gezelle. De maker is niet bekend; maar in het handschrift vindt men, behalve dit, nog eenige andere gedichten, en onder een daarvan leest men: ‘Auteur et Fecit Joannes van Lepel, 18 mars 1689’, met het volgende rijmpje: In mynen tydt wierf ick ghenaemt
Joannes van Lepel.
Ick leefde by de clock maer ick stierf
van de clepel.
Al heeft de clock een schoneren clanck
Ghelt in de beurs heeft Bovensanck.
Omdat de held van Het leven ende den cours der studenten ook Hanske heet en er tusschen versbouw en humor van beide gedichten eenige overeenkomst is, oppert de heer Sabbe het vermoeden of Joannes van Lepel niet ook de maker van het meer belangrijke, later te Brugge gedrukte stuk zou zijn. Gelukkig aarzelt hij eenigszins bij het toekennen van het auteurschap aan dezen hem van elders niet bekenden J. van Lepel. Dat er voor twijfel alle reden is, blijkt wanneer wij de levensgeschiedenis van dezen veronderstelden auteur leeren kennen. Deze is te vinden in een bekend kluchtboek, waarvan de oudste door mij gevonden druk in 1656 te Amsterdam verscheen. De Geest van Jan Tamboer, of uyt gelese stofje voor de Klucht-lievende Jonckheydt (Dl. I, blz. 15) verhaaltGa naar voetnoot1): ‘Over eenige jaren was hier ter land een Klok-luider, die zijn kost daar mede won, en zijn naam was | |
[pagina 96]
| |
Jan Lepel. Op een tyd de klok luidende, so gebeurde het dat de klepel van de klok op zijn hooft viel sodanig, dat hy 't met de dood besuuren moest. Zo wierde daar na dit versje op zijn Graft gehouwen. Weet Leser wie gy zyt, hier onder leyt Jan Lepel,
Hy leefde van de Klok, en storrif van de Klepel.’
Ik heb niet nagegaan of het een geheel verdichte grap is, of dat er een ware gebeurtenis aan ten grondslag ligt; maar zeker is, dat het grafschrift van den verongelukten klokluider in de 17de eeuw algemeen bekend moet zijn geweest. Wij vinden het namelijk ook opgenomen in Jeroen Jeroense's Koddige en ernstige Opschriften (de eerste druk is van 1698), Dl. I, blz. 137: Hier leid Hans Lepel,
Hy leefde van de Klok,
En stierf van de Klepel.
Nota. De Klokluider raakte om den hals door dien hem de klepel op 't hoofd viel. Wij mogen dus gerust aannemen dat de afschrijver van de verzen in het bedoelde manuscript, zoo min als de dichter van Het leven ende den cours der studenten Joannes van Lepel heeft geheeten. De verzamelaar dier verzen heeft er voor de grap den naam van den in zijn tijd spreekwoordelijk geworden klokluider aan toegevoegd, als auteur; dat hij het niet ernstig meende, bewijst de inhoud van het rijmpje, dat anders onverklaarbaar is. Trouwens dergelijke scherts is oudtijds niet ongewoon. Hetzelfde handschrift geeft er nog een voorbeeld van: een ander boertig gedicht eindigt aldus: Onderteekent Jan van Keghel
Gy cont soecken naer den seghel
Als het is tot uwe baet
Die achter op 't hemde staet.
Natuurlijk is de naam van dien onderteekenaar Jan van Keghel slechts verzonnen (zooals ook de heer Sabbe reeds heeft opgemerkt). Maar interessanter is het er op te wijzen, dat ook hier een oude aardigheid is te pas gebracht, evenzeer als bij het rijmpje over Jan van Lepel. Ik vond namelijk reeds in een handschrift uit het begin der 17de eeuwGa naar voetnoot1), waarin naast ernstige zaken ook allerlei spreuken en grappen zijn geboekt, aan het slot van een gefingeerden brief vol dwaasheden: ‘Gheschrewen bennen (binnen) der stadt Nerghensna onder mijn secreet seghel aent hemde int iaer doenmen schreef neghen mijn (min) dan vier drije wecken (weken) voor Paesschen in die Meij ontrent der mijddernacht doe ick hart lach ende slijep.’ De aangehaalde rijmen zijn dus alleen van belang als voorbeelden van de bekendheid en verbreiding van dergelijke volks-aardigheden. Een onderzoek naar den invloed der almanak en kluchtboeklitteratuur zou stellig tot verrassende uitkomsten leiden.
G.J. Boekenoogen. |
|