zende teffens eenige consideratien omtrent de onlangs ondernomen devasalleeringe van dien enz... Franeker, W. Coulon, 1733 in 8o. Het boek bestaat uit een voorbericht van 114 blz. en een verzameling stukken en documenten van 432 blz. Naamloos verschenen, is het in het licht gegeven door J. de Back, destijds secretaris in den domeinraad van den Prins van Oranje, later zijn bekende secretaris, die ook onder zijn weduwe nog grooten invloed uitoefende. Wij mogen dus wel aannemen dat dit boek uit de hofkringen afkomstig is en dat de Prins van de uitgave wel niet geheel onkundig geweest zal zijn.
In de zitting nu van 3 Maart 1733 van het Hof van Holland deelde de Procureur-Generaal mede, dat hij den vorigen dag ontboden was in de vergadering van Gecommitteerde Raden, waar ook de raadpensionaris tegenwoordig was. Daar werd hij in kennis gesteld van dit onlangs verschenen boek. Hij werd er op gewezen dat het boek wel in Franeker heette gedrukt te zijn, maar dat het niet zonder suspicie was dat dit in Holland geschied was. Vooral het voorbericht bevatte zaken ‘ten uiterste choquant’ voor de regeeringen van Holland en Zeeland, die daarin ‘waren aangetast op een onverdragelijke wijze.’ Daarom meenden Gecommitteerde Raden dat de justitie er zich mede bemoeien moest en drongen er bij het Hof op aan maatregelen te nemen tegen den auteur en den drukker. De Procureur-Generaal voegde er bij, dat hem bij lezing gebleken was dat het voorbericht ‘op een trotse en lasterlijke wijze is geschreven tot de uiterste hoon van de regeerders van de beide Provinciën van Holland en van Zeeland.’ Hij noemde het boek een ‘vuil en schandelijk libel.’ Hij meende dus dat zonder verzuim tegen schrijver en drukker opgetreden moest worden en het Hof besloot aan zijn leden een exemplaar van het bewuste boek ter hand te stellen om het te onderzoeken.
Den 12den Maart 1733 kwam de zaak weder aan de orde, maar nu gaf de raadsheer Fagel in overweging om, vóór men den Procureur-Generaal gelastte tot vervolging over te gaan, eerst nog eens te overleggen met den raadpensionaris en hem aan het verstand te brengen ‘dat het Hof deze zaake aanzag van een zeer bedenkelijk gevolg, dat het aan hetzelve voorquam dat het gemelde voorbericht na alle apparentie niet was uitgegeven buiten kennis van zijn Hoogheit, en mogelijk ook van die Provinciën, die het recht van zijn Hoogheit omtrent het Marquisaat van Veere en Vlissingen patrocineerden.’ Daarom zou het vervolgen misschien meer opschudding