Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
De Leidsche Elseviers en hun meesterknecht P. Heemskerk, overleden in 1654In 1697 werden te Amsterdam door Cornelis Sweerts uitgegeven die gedichten door zijn vader Hieronymus Sweerts nagelaten, welke voor een posthume publicatie z.i. in aanmerking kwamen. Hieronymus Sweerts, 2 Dec. 1629 in de Oude Kerk te Amsterdam gedoopt, in 1664 in het amsterdamsche boekverkoopersgilde ingeschreven, was behalve boekhandelaar ook literator, die behoord had tot de omgeving van Vondel in diens laatste levensdagen, wat verklaart hoe of van hem een aantal versbundels en ook prozawerken het licht hebben gezien. Zijn eigenlijk vak was echter boekdrukker. Hij had dat geleerd bij zijn oom Paulus Aertsz van Ravesteyn en had na diens overlijden voor diens weduwe, zijn tante Elisabeth Sweerts, als eerste meester-drukker aan het hoofd van het drukkerij-bedrijf der ‘Weduwe wijlen Paulus van Ravesteyn’ gestaanGa naar voetnoot1). De documenteele bewijzen ontbreken mij, maar niet onwaarschijnlijk lijkt het, dat, toen Van Ravesteyn te Amsterdam door de regeering van Leiden aangezocht werd een drukkerij te installeeren in die stad om daar de nieuwe bijbelvertaling te drukken, die in later tijd bekend zou worden als de Statenbijbel en daartoe in 1635 van Amsterdam naar Leiden verhuisde om daar een zeker aantal jaren te blijven, zijn neef Sweerts hem daarheen gevolgd is. Wel is waar wordt zijn naam niet genoemd onder de werklieden, die daartoe op 1 Juli van dat jaar door burgemeesteren van Leiden beëedigd werdenGa naar voetnoot2), wat gereedelijk een verklaring vindt in de overweging, dat hij toen nog maar een 16-jarige jongen was, maar hoe anders te verklaren, dat in Alle de gedichten van Sweerts juist het leidsche drukkers- | |
[pagina 26]
| |
vers staat, dat hierachter volgt en duidelijk wijst op een nauwe bekendheid met den persoon wien het geldt? Maar hoe dit zij, Sweerts heeft de heugenis bewaard aan een persoon, die een plaats van beteekenis heeft ingenomen in een industrieel bedrijf, dat door gelukkige auspiciën in de geschiedenis van het nederlandsche boekwezen bijzonder naar voren gekomen is, aan P. Heemskerk, opziener, d.i. meesterknecht ter drukkerij van Bonaventura en Abraham Elsevier te Leiden. Voor dezen Heemskerk moet hij, Sweerts, wel bijzonder sympathie gehad hebben; gelijke geaardheid, immers practische typografie en geneigdheid voor poëzie is het, die hij in hem waardeert. Veel belangrijks leert het dicht als zoodanig niet; voor de geschiedkundige kennis van de typografie in het algemeen, van dat der leidsche Elseviers in het bijzonder geeft het niets. Het leert ons alleen bij name kennen den man, die in de laatste bedrijfsjaren van Bonaventura en Abraham Elsevier hun rechterhand geweest is, maar er blijkt ook uit aan welke hooge eischen een meesterknecht dezer Elseviers moest voldoen. Hij moest hebben, natuurlijk de algemeen technische vaardigheid en de noodige administratieve kennis om het opzicht te kunnen houden over en het werk te verdeelen onder de hem ondergeschikten, maar hij moest daarbij hebben talenkennis en dat niet gering: van hollandsch, fransch, duitsch, latijn, grieksch en van onderscheidene oostersche talen; hebreeuwsch, rabbinisch, samaritaansch, armenisch, arabisch, syrisch, perzisch, ethiopisch en egyptisch moest de letterzetter aan de kast voldoende verstaan om de geschreven kopyen te kunnen ontcijferen en zonder al te groote etymologische fouten te kunnen uitzetten. Dat alles had Heemskerk zich eigen gemaakt en veilig mogen wij aannemen door eigen practische oefening aan de kast. Is deze persoon niet wederom een krachtig getuigenis van het alom en overal geconstateerde feit, hoezeer de gewone handwerksman, de gezel uit onze overmoedige zeventiende eeuw op een veel hooger peil van vakkennis en vakontwikkeling stond dan de tegenwoordige? Intusschen geeft deze simpele opsomming van talen toch wel aanleiding tot het stellen van enkele vragen. Uit de letterproef van de drukkerij der Elseviers vier jaar na het overlijden van Heemskerk door den toenmaligen eigenaar Jan Elsevier uitgegevenGa naar voetnoot1), | |
[pagina 27]
| |
weten wij uit welke bestanddeelen dat zetmateriaal toen bestond en er bestaat, tenzij het tegendeel gedocumenteerd zou kunnen worden, geen bezwaar te gelooven dat het zetmateriaal ten opzichte der oostersche schriften in dat jaar 1658 zoo er al verschil zou zijn eerder uitgebreider is geweest, vergeleken met vroeger dan omgekeerd. In die letterproef nu worden inderdaad afgedrukt proefjes van hebreeuwsch, rabbinisch, samaritaansch, arabisch, syrisch en ethiopisch, maar daarentegen geen armenisch, perzisch en egyptisch. Omtrent deze talen moet dus wel eenige twijfel bestaan. Armenisch was, geloof ik, voor 1666 op geen enkele zetterij hier te lande, want in dat jaar werd gedrukt de hoogst zeldzame bijbel in die taal met eigen typen gezetGa naar voetnoot1), die de Armenier Mathev Avac te Amsterdam voor dat doel had laten maken door dienaangaande 27 November 1658 een contract te sluiten met den goudsmid-stempelsnijder Christoffel van DijckGa naar voetnoot2); voor dien tijd bestond, als ik mij niet vergis, armenisch in stempel alleen op de Vaticaansche-drukkerij de propaganda fide te Rome, die daarvan in 1623 een letterproefje had doen verschijnenGa naar voetnoot3) en die daar in geen handel dreef en bij Vitré te Parijs, die in 1633 een armenisch door Sanlecque had laten graveerenGa naar voetnoot4), maar, waarvan voor zoover ik weet, niets naar Nederland is gekomen. Indien dus Heemskerk bij de leidsche Elseviers inderdaad armenisch gezet heeft dan kan dit, mijn onvolledige gegevens aanvaardende, niet anders geweest zijn dan in een transcriptie hetzij in romein hetzij in een andere naverwante taal. Dat perzisch op de zetterij niet aanwezig was en toch gezet kon worden is duidelijk; men zette dat uit arabisch, waarvan o.a. een voorbeeld te vinden is in amsterdamsche editie in 1715 bij W. en D. Goeree verschenen van Chamberlayne's Oratio dominica in diversas omnium fere gentium linguas versa, waar op blz. 9 het perzisch Onze Vader wordt afgedrukt ‘persice, stylo communi’ in arabisch zetsel, terwijl op de volgende bladzijde dit gebed ‘percice, charactere jaghuthi’ geheel afwijkend in plaatdruk wordt vertoond. Met egyptisch staat de zaak weer geheel anders. De taal van | |
[pagina 28]
| |
het land der Farao's, zooals die in hiëroglyphen bewaard is op tal van monumenten in het Nijlland, was volstrekt onbekend. Eerst de scherpzinnige onderzoekingen van Champollion le Jeune, die zijn resultaten publiceerde in 1824, brachten klaarheid in deze tot dusver ondoordringbare duisternis. Het is daarom stellig onjuist op gezag van Sweerts aan te nemen, dat Heemskerk egyptisch gezet zou hebben. Er moet, dunkt me, noodwendig een andere taal mede bedoeld zijn, welke echter weet ik niet, daar in de geciteerde editie van de Oratio dominica geen tekst vertoondwordt, welke een eenigszins ‘egyptisch’ klinkend opschrift heeft; maar in ieder geval moet het, gegeven het zetterij-materiaal van 1658, een taal geweest zijn, waarvan de Elseviers geen gietsel bezaten en die evenals het armenisch uit romein of een andere stamverwante taal gezet werd. Een nazoeking in de titels door Willems in zijn bio-bibliografie van dit geslacht beschreven, gaf geen licht, wat ook niet behoeft, daar Willems, zijnerzijds terecht, niet opgenomen heeft de menigte academische dissertaties, door de Elseviers gedrukt en hieronder misschien een en ander kon zijn, dat een gewenschte aanwijzing zou kunnen geven. Ik laat thans het bewuste lijkdicht volgen zooals het afgedrukt is op blz. 193 van Alle de gedichten van Hieronymus Sweerts, na zijn dood uitgegeven in 1697 bij en door zijn zoon Cornelis Sweerts te Amsterdam op den Singel bij de Appelmarkt. GEDENK-STEEN Wie Kosters vinding mint, of op sijn grondslag bouwen,
Die tré hier niet voorby, maar sta een weinig stil,
En leeze eens wat u dees Gedenk-Steen zeggen wil,
Datmen dus in haar borst met kracht ging letters houwen.
Hier in dit nare graf leit Heemskerks rif begraven,
De ziel is in Gods hand. 't Vleesch rust in God hier neer,
D'Atheenze Drukkery die schatert van sijn eer,
En ploegt met hand en brein na sijn galooze gaven.
| |
[pagina 29]
| |
O zo de Zethaak sprak, wat noemde sy al Talen!
Sy sprak Armenis, Grieks, Araabs, Samaritaans,
AEgiptis, AEthioops, Hebreeus en Persiaans,
Ja Syris, en Rabbijns; meer als ik kan verhalen.
Deze al, las hy volmaakt: en kon die treflik zetten,
Elk met sijn eigenschap; en sommige verstaan.
['k Zwijg Frans, Latijn, Hoogduits; wijl ider een voortaan
Van kindsbeen word geleerd, daar ivrig op te letten.]
Hy was de vaste Spil daar op de roemkrans draaide,
Der Leidze Elzeviers. Hy, in sijn beste kracht,
En geest op 't alderrypste, is dus ten graf gebracht,
Door Atrops, die te vroeg sijn levensdraad afmaaide.
Kom hier, leergier'ge jeugt, in wien hy alle dagen,
Als in een voorraad-schuur sijn vruchten heeft geleid,
U oeugstenGa naar voetnoot1) is hier uit, en word niet meer verbeid,
Kom hier om Heemskerks dood met tranen te beklagen.
Gy moogt sijn kout gebeent met reden wel beschreijen,
Maar matigt uwen rou; terwijl die brave Man,
Meer vreugde nu geniet als imant denken kan,
Een vreugt daar hel noch dood hem eeuwig af kan scheijen.
Er zijn ten slotte nog enkele dingen, die naar aanleiding van dit gedicht opgemerkt moeten worden. Toen ik eenige jaren geleden in 1908 op verzoek der redactie van Elsevier's geïllustreerd maandschrift een opstel over de Elseviers schreef, heb ik mij genoopt geacht als resultaat mijner nazoekingen een eenigszins ander beeld van hen te geven dan gemeenlijk aangenomen wordt op gezag van Willems, den magistraten bibliograaf van dit geslacht (1880). Gemeenlijk dan is de voorstelling deze: Bonaventura en Abraham Elsevier te Leiden (1625-1652) hebben het bedrijf tot grooten bloei gebracht. Na hun beider overlijden in 1652 kwamen het beheer en de voortzetting hunner zaken aan hun beider zoons Daniel en Jan. Daniel was van het goede soort; Jan, in de verste verte niet opgewassen tegen de superioriteit van Daniel, die de voorvaderlijke tradities | |
[pagina 30]
| |
wilde maar ook kon hooghouden, heeft tot zijn eigen schade de verbintenis met Daniel verbroken. Toen deze in 1655 naar Amsterdam ging en zich daar associeerde met zijn neef Lodewijk, die reeds een boekenbedrijf had, wat hij later voor eigen risico alleen voortzette, was dat uittreden van onberekenbaar nadeel voor de leidsche branche, aan wier hoofd nu Jan alleen kwam te staan. Niet opgewassen tegen de taak ging het bedrijf gaandeweg achteruit om in 1713 als het ware van zelf te verdwijnen. Niet aldus is mijn voorstelling. Bonaventura en Abraham Elsevier waren flinke lui in den beginne, die, beheerscht als ze werden door Daniel Heinsius, den secretaris van den academischen senaat en door hun relatie tot de academie zelve, vrijwel afhankelijk waren van de leidsche professoren-wereld, wat hen zonder twijfel tot roem, maar nu juist niet tot voordeel heeft gestrekt. Toen nu kort achter elkaar in Augustus en September 1652 Abraham en Bonaventura overleden en Daniel Heinsius in 1649 en 1653 van zijn ambtelijke functies ontheven was, kwamen hun opvolgers de nieuwe vennooten te staan voor een eenigszins wankel bedrijf. Daniel, wien de roem van zijn geslacht de helderheid van kijk op zaken benevelde, wilde op den ouden voet doorgaan, Jan wilde reorganisatie. Daniel's bedrijf te Amsterdam op eigen wieken heeft maar al te zeer de juistheid van Jan's inzicht aangetoond: na Daniel's overlijden moest zijn verwarde nalatenschap aanvaard worden onder voorrecht van boedelbeschrijving. Dat Jan's reorganisatie-plannen, door zich te ontdoen van fonds en winkelvoorraad en zich alleen te bepalen tot het drukkerijbedrijf, ten slotte ook op mislukking zijn uitgeloopen, wie zal het hem euvel duiden? Midden in deze hervorming, terwijl voor sommige artikelen nog contracten liepen met zijn neef Daniel, met wien hij het niet te best kon vinden, overleed hij (1661), en zijn weduwe, die zich daartoe voorzag van de hulp van een vroegeren meesterknecht Carolus Gerstecoren, is er niet in mogen slagen de begonnen reorganisatie van het bedrijf tot een gelukkig einde te brengen. In Jan Elsevier zie ik, in tegenstelling met het gemeen gevoelen, de krachtige persoonlijkheid die, lettende op de teekenen des tijds zich wist te ontdoen van belemmerende elementen en door zich te bepalen tot het drukkersbedrijf alleen in de alleen mogelijke richting werkzaam geweest is. Een hangen aan traditie, omdat het traditie is, leidt immer tot nadeel. | |
[pagina 31]
| |
Nu komt, al is het slechts zijdelings, dit lijkdicht op Heemskerk mijne opvatting inderdaad zeer wezenlijk versterken. Overleden ‘in sijn beste kracht, en geest op 't alderrypste’ hebben wij in hem te zien iemand in den fleur van zijn leven, ik denk zoo iemand tusschen de 50 en 60 jaar. Zijn positie bij Bonaventura en Abraham was een zeer invloedrijke geweest. Wat ligt nu meer voor de hand dan te gelooven dat hij, toen in 1652 die jonge vennooten van 30 en 26 jaar aan het bewind van het vaderlijke bedrijf kwamen, hij niet alleen die invloedrijke positie behouden heeft, maar zoowel door zijn technische vakwetenschap als ook door jarenlange werkzaamheid in dat vaderlijke bedrijf, als van zelf gekregen heeft een zeker geestelijk overwicht op zijn nieuwe patroons? Dat geestelijk overwicht zal hij bij den éen, den ongehuwden 26-jarigen Daniel gemakkelijker gekregen hebben dan bij den ander, den 30-jarigen gehuwden Jan en - het blijven uiteraard speculatieve beschouwingen mijnerzijds - men kan zich voorstellen, hoe of bij de besprekingen tot reorganisatie Jan wel is waar te doen had formeel met zijn compagnon Daniel, maar toch eigenlijk en misschien nog meer met den meesterknecht Heemskerk, het erfstuk van het vorige geslacht, dat hem Daniel zeker wel steunde, misschien wel leidde. Die vaste steun ontviel aan Daniel in 1654 en de verhouding werd onduldbaar: 1 Mei van dat jaar nam Jan, zonder Daniel, Carolus Gerstecoren tot zijn meesterknecht aanGa naar voetnoot1) en Daniel verhuisde, zooals gezegd, naar Amsterdam, waar hij 10 Mei 1655 in het gild werd ingeschreven. Tot het zich ontwikkelen der gespannen verhouding tusschen de beide leidsche Elseviers lag, zooals vroeger is uiteengezet, diepgaand verschil van inzicht ten grondslag; dat het bepaaldelijk tot een scheiding kwam, moet, geloof ik, zijn naaste oorzaak gehad hebben in het overlijden van den meesterknecht der drukkerij, die vroegere tijden gekend hebbende, verandering tegenhield, zoo lang hij leefde. Omstandigheden onafhankelijk van 's menschen wil, hebben ten gevolge gehad, dat zijn sterven niet die duurzame beteekenis heeft gehad voor de levensvatbaarheid der drukkerij van zijn patroon Jan Elsevier, die deze in zijn allerbinnenste daarvan zeker wel gehoopt had.
J.W. Enschedé. |
|