| |
| |
| |
Boeken
De teksten in de tentoonstelling in de Leuvense Universiteitsbibliotheek zijn deels in het Utopisch. Afbeelding uit de eerste druk van Utopia, Leuven 1516.
| |
Dirk Sacré, Erik de Bom, Demmy Verbeke, Gilbert Tournoy (red.), Utopia & More. Thomas More, de Nederlanden en de Utopische traditie
Supplementa Humanistica Lovaniensia XLI, Leuven University Press, 2016
Hardback, 466 p., ills. in kleur
Catalogus bij de tentoonstelling in de Universiteitsbibliotheek van de KU Leuven
ISBN 978-94-6270-093-2
€49,50
Yvonne Bleyerveld
Op de hoek van de huidige Naamsestraat en de Standonckstraat in Leuven, op de plek waar tegenwoordig een Tandoori restaurant gevestigd is, werd exact vijfhonderd jaar geleden, in december 1516, de eerste editie van Utopia van Thomas More gedrukt. Het was Erasmus die zijn boezemvriend More adviseerde om zijn meesterwerk bij Dirk Martens in Leuven te laten drukken, wiens huis een internationaal trefpunt van humanisten was. Erasmus was ook degene die de naam voor het boek bedacht: Utopia - Nergensland. More beschrijft in Utopia de desastreuze sociaal-economische situatie in het toenmalige Engeland en komt met een alternatief: een imaginair eiland, een ideale staat zonder privébezit, waar mensen slechts zes uur per dag werken, mannen en vrouwen gelijk zijn, onderwijs gratis is, godsdienstvrijheid heerst en euthanasie is toegestaan. Het werk was direct een succes, met vele herdrukken en vertalingen; een eerste Nederlandse vertaling verscheen in 1553. En Utopia verrijkte de taal: sinds het verschijnen ervan staat ‘utopie’ voor een niet te verwezenlijken ideaal, voor een droombeeld.
Dit najaar wordt in Leuven vijfhonderd jaar Utopia gevierd met twee belangrijke tentoonstellingen en bijhorende publicaties: Utopia & More in de Leuvense Universiteitsbibliotheek en Op zoek naar Utopia, die te zien is in M - Museum Leuven. De eerste tentoonstelling Utopia & More vertelt op voorbeeldige wijze, aan de hand van manuscripten, originele brieven, oude drukken en curiosa, het verhaal van de Engelse humanist Thomas More (1478-1535) en van de talrijke edities en vertalingen van Utopia. Vele van de getoonde zaken zijn afkomstig uit de UB Leuven, maar er zijn ook bruiklenen uit andere, voornamelijk Belgische collecties. In het eerste deel wordt aandacht besteed aan het leven van More, zijn contacten met humanisten in de Nederlanden, zijn gevangenschap en terechtstelling, en aan zijn postume waardering (More werd in 1935 heilig verklaard).
Het tweede deel van de expositie in de Universiteitsbibliotheek illustreert de utopische traditie: van de voorlopers van More - zoals middeleeuwse (verzonnen) reisverslagen en beschrijvingen van landen vol overvloed - tot zijn vele navolgers die een ideale wereld propageerden en geloofden in de maakbaarheid van de mens en de samenleving. Met boeken en filmfragmenten wordt getoond dat een utopie kan omslaan in een schrikbeeld, wanneer blijkt dat de heilstaat alleen bereikt kan worden met geweld, onderdrukking en terreur. In het voorwoord in de catalogus bij Utopia & More delen de auteurs mee dat zij de tentoonstelling hebben samengesteld volgens het principe ‘less is more’. Een verstandig besluit, want dat leverde een heldere en interessante presentatie op. Aardig is dat de zaalteksten niet alleen in het Nederlands en Engels te lezen zijn, maar ook in het ‘Utopisch’, geschreven in het alfabet uit Utopia dat werd ontworpen door Pieter Gillis, stadsgriffier van Antwerpen en goede vriend van More.
De tentoonstellingscatalogus volgt in grote lijnen dezelfde opzet als de tentoonstelling, maar biedt vele malen meer. Het boek is geschreven door een team van specialisten, die naast inleidende hoofdstukken maar liefst 120 ‘catalogusnotities’ leverden. In het eerder genoemde voorwoord wordt gesteld dat het boek ‘als - bescheiden - naslagwerk zou kunnen dienen’. Maar dit is al te bescheiden geformuleerd, want de catalogus is met recht een belangrijk naslagwerk te noemen, dat nog lange tijd zijn dienst zal bewijzen. De publicatie verschijnt in de reeks ‘Supplementa Humanistica Lovaniensia’, waarin eerder delen zijn verschenen bij tentoonstellingen over Erasmus (1986), Juan Luís Vives (1993) en Justus Lipsius (1997 en 2006).
Uitvoerige en toegankelijke teksten geven inzicht in More's leven en werk, in de vele edities van Utopia, maar ook in de politieke en religieuze achtergronden van zijn tijd. Interessant is vooral het deel ‘Thomas More en de Nederlanden’, dat gaat over de contacten van de Engelsman met humanisten als Erasmus, Pieter Gillis, Hiëronymus van Busleyden, Gerard Geldenhouwer en Frans Cranevelt - vooraanstaande intellectuelen met wie More correspondeerde of warme vriendschappen onderhield. Beschrijvingen van hun publicaties en van brieven van en aan More, geven een boeiend beeld van een internationaal humanistennetwerk, waarin iedereen die ertoe deed op intellectueel of bestuurlijk gebied elkaar leek te kennen.
| |
Jan van der Stock, Annelies Vogels (red.), Op zoek naar Utopia
Davidsfonds Uitgeverij, Leuven, 2016 (Nederlandse editie)
Amsterdam University Press, 2016 (Engelse editie)
Catalogus bij de tentoonstelling in M - Museum Leuven
Hardback, 416 p., ills. in kleur
ISBN 978-94-6298-406-6
€59.99
Yvonne Bleyerveld
rechts
Armillarium (hemelbol met metalen ringen die de banen van de planeten voorstellen) van Gualterus Arsenius, Leuven 1562. Adler Planetarium, Chicago.
De tweede tentoonstelling en de gelijknamige tentoonstellingscatalogus Op zoek naar Utopia in M - Museum Leuven, zijn samengesteld door hoogleraar Kunstgeschiedenis Jan van der Stock (KU Leuven), samen met een groot team van onderzoekers. In de tentoonstelling en het boek vormen Thomas More en zijn Utopia niet het middelpunt, maar het startpunt van het verhaal. Allereerst wordt ingezoomd op de intellectuele en de culturele context waarbinnen de publicatie tot stand kwam en op de hoofdrolspelers, zoals More en zijn familie, Erasmus en Pieter Gillis. Maar vervolgens
| |
| |
wordt de blik verruimd en is het doel te laten zien hoe de mens in de vroege zestiende eeuw de wereld ervaarde, streefde naar geluk en kennis en het onbekende wilde ontdekken en begrijpen.
Er worden beelden van ideale werelden getoond: het Aardse Paradijs, de Liefdestuin en de Bron der Jeugd, waarin mensen zich eeuwig kunnen vernieuwen. Drie grote houten retabels met voorstellingen van Maria en heilige vrouwen omringd door honderden bloemen, weerspiegelen de spirituele, paradijselijke wereld van zestiende-eeuwse religieuze vrouwen. Deze zogenaamde ‘Mechelse besloten hofjes’ werden speciaal voor de tentoonstelling gerestaureerd. Dan volgt het ideaalbeeld van het ‘ongekende land’ achter de horizon, van nog niet ontdekte werelddelen, die bevolkt zouden zijn door mythische wezens, monsters en fabeldieren. Zij werden verbeeld op wereldkaarten, in handschriften en vroege drukken, maar ook in de schilderkunst en sculptuur. Het laatste thema is hoe men er in de zestiende eeuw naar streefde ruimte, tijd en kosmos te begrijpen en meten. In de tentoonstelling levert dat het allermooiste zaaltje op, met zestiende-eeuwse hemelglobes, armillaria en astrolabia vervaardigd door Leuvense instrumentenbouwers.
Dit verhaal over zestiende-eeuwse beelden van de (ideale) wereld wordt verteld met bruiklenen uit heel Europa en de Verenigde Staten, beschreven in de mooi vormgegeven catalogus. Er zijn werken van Jan Gossaert, Quinten Metsys en Hans Holbein, wandtapijten met indrukwekkende afmetingen en een imposant beeld van een ‘wildeman’ met knots uit een particuliere verzameling. Van de zeven bewaard gebleven armillaria die ooit in Leuven zijn gemaakt zijn er maar liefst vier op de tentoonstelling te zien. Ook wordt een Gezicht op Leuven getoond van omstreeks 1540, een unieke houtsnede uit de Koninklijke Bibliotheek in Brussel met een lengte van ruim drieënhalve meter. Alle reden dus om na de Universiteitsbibliotheek door te lopen naar M - Museum Leuven.
De twee tentoonstellingen in Leuven: Utopia & More. Thomas More, de Nederlanden en de Utopische traditie, Universiteitsbibliotheek KU, Leuven, t/m 17 januari 2017. Zie ook De Boekenwereld 32/2 (2016), die gewijd is aan het Leuvense Utopia.
Op zoek naar Utopia, M - Museum Leuven, t/m 17 januari 2017.
Meer informatie op www.utopialeuven.be
| |
Emile Schrijver en Heide Warncke, 18 highlights from Ets Haim, the oldest Jewish library in the world
Zutphen, Walburg Pers, 2016
Paperback, 96 p., ills. in kleur
ISBN 978-94-6249-164-9
€29,50
Rachel Boertjens
Van 19 september 2016 tot en met 8 januari 2017 is in het Joods Historisch Museum in Amsterdam een bijzondere tentoonstelling te zien, De glorie van het joodse boek. De aanleiding is het vierhonderdjarig bestaan van de Portugees-joodse bibliotheek Ets Haim-Livraria Montezinos, een onderdeel van het Joods Cultureel Kwartier. Om dit te vieren is een selectie gemaakt van topstukken uit Ets Haim en andere collecties, waaronder het Vaticaan, de Bibliotheca Rosenthaliana van de Universiteit van Amsterdam en de Braginsky Collection uit Zürich. De boeken die getoond worden zijn allemaal in Europa vervaardigd en laten de rijke traditie van de joodse boekcultuur zien.
Een mystiek werk in handschrift uit 1675, gemaakt voor Ishack de Matatiah Aboab. Collectie Ets Haïm, Amsterdam.
Daarnaast verschijnt naar aanleiding van het jubileum van de oudste joodse bibliotheek ter wereld een prachtig boek met achttien hoogtepunten uit de collectie. Het boek is geen catalogus van de tentoonstelling, maar een ode aan deze bijzondere bibliotheek. De makers, Emile Schrijver (algemeen directeur van het Joods Cultureel Kwartier) en Heide Warncke (conservator van Ets Haim) hebben voor achttien hoogtepunten gekozen, omdat het getal achttien een speciale betekenis heeft in relatie tot de naam ‘Ets Haim’, die ‘levensboom’ betekent. Getallen worden in de joodse traditie geschreven in letters die elk een bepaalde getalswaarde vertegenwoordigen. Het getal achttien wordt geschreven met de letters Chet (n) die voor het getal acht staat, en Jod (') die de getalswaarde tien heeft. Samen vormen ze het woord ‘Chai’ ('n), dat leven betekent.
Het ontwerp van het boek is evenals de vormgeving van de tentoonstelling verzorgd door grafisch ontwerper Frederik de Wal. Het is niet de eerste samenwerking tussen De Wal en Schrijver op het gebied van joodse boekcatalogi en tentoonstellingen. In 2009 verscheen A journey through Jewish worlds. Highlights from the Braginsky Collection of Hebrew manuscripts and printed books, de catalogus van een grote tentoonstelling bij de Bijzondere Collecties van de UvA. Deze tentoonstelling was een samenwerkingsverband tussen de Zwitserse verzamelaar René Braginsky en de Bibliotheca Rosenthaliana, onderdeel van de Bijzondere Collecties. Omdat de tentoonstelling achtereenvolgens te zien was in New York, Jeruzalem, Zürich en Berlijn, mocht De Wal in 2011 een tweede, Duitstalige catalogus ontwerpen met de titel Schöne Seiten. Judische Schriftkultur aus der Braginsky Collection. De vormgeving van de Amsterdamse tentoonstelling in 2009 en die in het Landesmuseum in Zürich in 2011 werd ook door De Wal gedaan. Dankzij de ruimtelijke en heldere manier waarop hij de boeken presenteert lijken ze in de vitrines I te zweven.
Ook het ontwerp van het boek met de topstukken van Ets Haim is kenmerkend voor zijn vormgeving. De band is uitgevoerd in prachtig donkerpaars, met de beide binnen-flappen in een andere kleur: de ene dieporanje, de andere in een groenblauw dat gelijk is aan de kleur van het interieur van de bibliotheek. Het donkere oranje is tevens gebruikt om de paginering en de hoofdstuk-aanduiding aan te geven, wat tegen de witte achtergrond van de pagina's een frisse, strakke uitstraling geeft. De catalogus is rijk geïllustreerd met prachtige foto's van de handgeschreven en gedrukte werken en bevat een uitgebreide inleiding over de geschiedenis van de bibliotheek en de Portugees-joodse gemeente. De achttien hoogtepunten worden in chronologische volgorde van 1282 tot 1780 weergegeven.
Ets Haim werd in 1616 opgericht als bibliotheek van de school Talmud Torah (Torastudie), die door de Portugese ofwel Sefardische joden in het leven was geroepen, kort nadat zij zich in Amsterdam hadden gevestigd. Ruim een eeuw na de verdrijving van de joden uit Spanje en Portugal en de gedwongen bekering tot het katholicisme van degenen die achterbleven, hadden hun nakomelingen onderwijs nodig in de religieuze traditie van het jodendom. Nadat het de joden was toegestaan om een vanaf de straat zichtbare synagoge te bouwen, werd in 1670 een aanvang gemaakt met de bouw van de grote Portugees-Israëlitische Synagoge in Amsterdam. Toen het gebouwencomplex in 1675 was voltooid, verhuisde de bibliotheek Ets Haim daarheen. Tot op de dag vandaag is zij gevestigd in de bijgebouwen van de synagoge aan het Mr. Visserplein. De bibliotheek bevat meer dan 30.000 gedrukte boeken en 560 handgeschreven werken, die door de eeuwen heen intensief bestudeerd zijn door de studenten en leden van de Sefardische gemeente en onderzoekers uit binnen- en buitenland.
| |
| |
| |
Willem van den Berg, Het korte, bewogen leven van Willem Gabriel Vervloet (1807-1847), Haags uitgever. Een drieluik
Hilversum, Verloren, 2016
Paperback, 166 p., ills. in zwart-wit
ISBN 978-90-8704-605-7
€19,00
Paul van Capelleveen
De Haagse uitgever Hendrik Vervloet (1807-1847) werd maar veertig jaar, maar speelde een rol als importeur van Franse literatuur, die Van den Berg in een soort bronnenuitgave met lange (ook Franstalige) citaten belicht. Vervloets leven als uitgever verliep dramatisch en na aanvankelijke successen gleed zijn carrière onder hem weg. Hij raakte verwikkeld in polemieken en rechtszaken met uitgevers en de uitgeversbond. En werd eerst nog mild geoordeeld over zijn handel in ‘contrefaçons’, later werd hij beschuldigd van valsheid in geschrifte. Hij overleed, eenzaam en vergeten, in het Leeuwarder tuchthuis. Uitgeverij Verloren heeft het mistige levenseinde kennelijk willen visualiseren met de illustraties: ze zijn wazig en grauw.
Van den Berg nam in zijn proefschrift uit 1973 de romantische literatuur onder de loep: De ontwikkeling van de term ‘romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840. In dit nieuwe drieluik over succes, proces en vergetelheid van Vervloet schrijft hij dat de romantische school in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw met grote terughoudendheid bekeken werd. De pers had over het algemeen geen goed woord over voor de romans van Victor Hugo, Honoré de Balzac, George Sand en anderen. Maar die weerzin van de kritiek betekende niet dat de romans niet verslonden werden. Ze waren dankzij in België nagedrukte edities beschikbaar, ‘meer dan ik vroeger besefte’, bekent Van den Berg. De felle kritiek zou wel eens een reactie kunnen zijn geweest op het gemak waarmee deze ‘verderfelijke lectuur’ beschikbaar kwam. Daarin had Vervloet een belangrijk aandeel. Hij importeerde zulke edities in enorme aantallen, adverteerde zich ongans en publiceerde in korte tijd enkele honderden boeken en enkele tijdschriften met uit het Frans vertaalde romantische romans.
Een van de tijdschriften, Iris, leidde in 1838 tot een eerste rechtszaak: Vervloet kreeg ruzie met de redacteur die (gesterkt door een wat eigenaardig contract) het tijdschrift bij een ander voortzette, waarna ook Vervloet Iris bleef publiceren. De rechters verboden dat en vanwege de proceskosten ging hij bijna failliet. Om dat te voorkomen pleegde hij valsheid in geschrifte en daarvoor werd hij in 1841 opgepakt. Dat zijn schermutselingen en misdadigheden gedocumenteerd werden is te danken aan het destijds nieuwe Weekblad van het Regt dat vanaf januari 1839 verscheen en uitgebreid verslag deed van rechtszaken. Vervloet zelf beet van zich af in brochures, advertenties en open brieven.
De auteur verontschuldigt zich voor de uitvoerigheid van de verslaglegging, maar hoopt dat de stroom details aantoont hoe ‘doortrapt, listig en infaam Vervloet te werk was gegaan’. Vervloet had kwitanties vervalst om geld af te troggelen van uitgevers en boekhandelaren in zijn netwerk en daarvoor zijn zus en nichtje ingezet. Het leverde hem overigens enkele honderden guldens op, maar te weinig om zijn schulden af te betalen. Daarom ging hij verder en vervalste verzoeken tot uitbetaling die bij bankiers werden ingediend. Dat leidde tot aangiftes, nachtelijke diligence-ritten, invallen van de politie, bekentenissen van de familieleden en zijn arrestatie, waarna Vervloet alles glashard bleef ontkennen. De bewijzen waren overweldigend en hij werd veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf.
Van zijn tijd in de gevangenis zijn geen aantekeningen van Vervloet overgeleverd. De luidruchtige ex-uitgever hield zijn mond. Van den Berg citeert alle rapporten over het Leeuwarder gevangeniswezen. De gevangenisregisters laten doorschemeren dat hij nooit bezoek kreeg, te werk was gesteld als ‘schrijver’ en dat hij na enige tijd ging lijden aan koortsen. Doodsoorzaak zou ‘zenuwkoorts’ zijn.
Voor de uitgeverijgeschiedenis is het overzicht van Vervloets drukke start als uitgever van romantische contrefaçons een aanvulling op eerder onderzoek (bijvoorbeeld van Toos Streng); de rechtszaak is verrassend vanwege het alternatieve gebruik van het netwerk dat Vervloet als uitgever had opgebouwd. Hij hoopte van dat netwerk een sleepnet te kunnen maken.
| |
Erna E. Kok, Netwerkende kunstenaars in de Gouden Eeuw. De succesvolle loopbanen van Govert Flinck en Ferdinand Bol
Hilversum, Verloren, 2016
Paperback, 108 p., ills. in kleur
ISBN 978-90-8704-542-5
€15
Peter Altena
Voor schilders en schrijvers in de zeventiende en achttiende eeuw deden zich twee mogelijkheden om voor hun werk beloond te worden: aan de ene kant was er patronage en protectie, waarbij vermogende opdrachtgevers van hen afhankelijke kunstenaars beschermden en op beeld en tekst rekenden; aan de andere kant ontwikkelde zich een anonieme en open markt. In een smaakvol geïllustreerd en helder geschreven boekje, een bewerking van haar proefschrift uit 2013, nuanceert Erna Kok deze door twee uitersten bepaalde voorstelling van zaken. De bestaande concepten van patronage en vrije markt lijken door anachronismen bepaald, wat Erna Kok bestrijdt door de introductie van een ander anachronisme, dat van het ‘cultureel ondernemerschap’.
Ter verdediging van Erna Kok moet onmiddellijk daaraan toegevoegd worden dat in dat ondernemerschap evident contemporaine waarden als ‘vrientschap’ en ‘maagschap’ cruciale rollen spelen. In de kunstwereld bouwden vriendschappelijke en familiale relaties aan een economie van dienst en wederdienst, die heel wat subtieler werkte dan die van opdracht en uitvoering.
In haar evenwichtige studie laat Erna Kok zien dat Rembrandt, door succes verleid, dat spel van dienst en wederdienst steeds slechter speelde en zodoende zijn financieel bankroet bespoedigde, terwijl Govert Flinck en Ferdinand Bol, Rembrandts leerlingen, juist uitermate bedreven waren in dat spel. Zij verzekerden zich door huwelijk en ‘beleeftheyt’ van een ‘netwerk’ dat succes garandeerde, ja zelfs tot een heuse carrière in kunst en stadsbestuur leidde.
In haar bestudering van de loopbanen van Rembrandt, Flinck en Bol heeft Kok oog voor de artistieke ontwikkeling van de drie schilders en de ‘economische’ factor. Dat leidt niet tot een grove marxistische schematisering - financiële onderbouw en artistieke bovenbouw - maar tot een genuanceerd betoog. Een betoog ook dat inspireert om op een vergelijkbare wijze de loopbanen van Vondel, Hooft en Huygens te beschouwen; in het beeld ging in de zeventiende en achttiende eeuw immers het woord schuil en andersom. Het boekje roept voorts de vraag op of deze economie van dienst en wederdienst ook in de schilderkunst en de literatuur van de achttiende eeuw dominant was.
| |
| |
| |
Catherine Bolkestein, Gisbert Cuper. Deventer burgemeester en geleerde (1644-1716)
Deventer, Corps 9 Publishers, 2016
Paperback, 79 p., ills. in kleur
ISBN 978-90-79701-43-8
€13,95
Peter Altena
Driehonderd jaar geleden overleed Gisbert Cuper, een man van Europees formaat, in Deventer. Hij correspondeerde, veelal in het Latijn, met iedereen die net als hij het Latijn machtig was en net zo nieuwsgierig was als hij. Hij schreef tussen de vijf- en zevenduizend brieven, alle verzameld in ruim honderd boekdelen. Wat hij aan munten, boeken en handschriften verzameld had, oogstte de bewondering van geleerde en voorname bezoekers die omreisden via Deventer om de geleerde man te zien en te spreken. Hij was enkele jaren de harde schijf van de Europese geleerdheid. Na zijn dood werd zijn collectie geveild; wat ooit samenhing, raakte verspreid. De internationale, nationale en lokale faam van Cuper verbleekte met de jaren.
In de voorbije jaren beleefde Cuper een onweerstaanbare comeback. In 2013 gaf een beerput in Deventer enkele bijzondere schatten uit zijn dagelijks leven en zijn ongewone verzameling prijs. In zijn andermaal bestudeerde brieven over politiek en wetenschap liet Cuper zich kennen als een belangwekkende getuige van zijn tijd, permanent in de voorhoede. In een fraaie monografie schenkt Catherine Bolkestein aandacht aan diverse, met elkaar samenhangende aspecten van Cupers leven tussen de boeken, in brieven en op het toneel van staat. Het boek verschijnt in samenhang met de Palmyra-tentoonstelling in Deventer (zie de nieuwsrubriek).
| |
Hugo Boelaert, Winkelanekdotes. Herinneringen aan antiquariaat Joyce Royce (1986-2012)
Kalmthout, De Carbolineum Pers, 2016
Gebonden, 120 p., ills. in kleur
Oplage 50 genummerde exemplaren
€40 (plus €7 verzendkosten)
Te bestellen: (00 32) (0)4 77 77 22 51
of via boris.rousseeuw@telenet.be
Nick ter Wal
Wat de afgelopen eeuw in de Angelsaksische wereld tot een volwaardig genre uitgroeide, is in de Lage Landen maar amper van de grond gekomen: de memoires van de antiquaar. Aan de Carbolineum Pers, de private press van Boris Rousseeuw, zal het niet liggen. Op de fondslijst staan verschillende uitgaven over Antwerpse boekbinders en lettergieterijen, en in september verschenen de herinneringen van de Antwerpse antiquaar Hugo Boelaert. Vanwege de omvang van de memoires besloot Rousseeuw de tekst niet met de hand te zetten en te drukken, zoals hij gewoon is te doen, maar koos hij voor hoogwaardige prints op gevergeerd papier. De concessie is begrijpelijk.
Vanuit een maandenlange, met alcohol besprenkelde depressie start Boelaert in 1986 met zijn loopbaan als boekverkoper. Hij verkoopt zijn privécollectie antiek en koopt een grote voorraad boeken bij een veilinghuis in Lier, die hij vervolgens uitpakt in een net verworven winkelpand op de Lange Leemstraat 144b. Hij noemt zijn zaak Joyce Royce, naar zijn lievelingsschrijver en, naar hij had gehoord, de beste automobiel. Boelaert stapt zonder studie of gedegen voorbereiding in een avontuur, zo vertelt hij, maar hij ontwikkelt alras een visie voor zijn zaak. Hij wil zich specialiseren, eigenlijk alleen maar zeldzaamheden aanbieden, en geen ‘peperkoeken middelmaat’. Daarvan moet hij later terugkomen, want een tweedehandsboekwinkel kan nu eenmaal niet zonder gewonere, middelmatige boeken als omzetmakers.
Voor zijn inkoop verkiest de nieuwkomer de particulieren en de veilingen boven de rommelmarkten, turnzalen en parochiehuizen met hun wel heel brede aanbod. Dat besluit heeft Boelaert veel goeds gebracht. Aspirant-antiquaren zullen verder niet veel tips en trucs in deze Winkelanekdotes vinden. Boelaert geeft weliswaar een welkom lesje ‘Hoe Te Bieden Op De Veiling’, maar meestal laat hij zijn hoogstpersoonlijke opvatting gelden over het voeren van een winkelantiquariaat. Hij legt bijvoorbeeld wel een boek in de etalage als de verfilming ervan op tv is geweest, maar niet als de auteur ervan net is overleden (‘lijkenpikkerij’). De praktische kant dus, geen boekhistorische terzijdes. Verbijsterend is evenwel te lezen dat Boelaert het hem te koop aangeboden notitieboekje van Alfons De Ridder (alias Willem Elsschot) afslaat (‘gênante materie met een veel te hoog irrelevant voyeursgehalte’).
Door de jaren heen komt Hugo Boelaert in aanraking met allerlei collega's in het vak. Zo geeft dit boek ook een schets van de antiquarische wereld van Antwerpen aan het eind van de twintigste eeuw. Leon Sternberg, de joodse antiquaar die in recht gespecialiseerd was, komt een paar keer voorbij, evenals Rob Talboom, en de veilinghuizen Amberes en Bernaerts. Het mooiste van de korte hoofdstukjes in Winkelanekdotes is het roerende en liefdevolle portret van de beste klant van Joyce Royce. In andere hoofdstukken figureren andere klanten: overspannen personen, Kamagurka en Herr Seele, een sadomasochistisch homostel, de filosoof Jaap Kruithof, een nationaal-socialistische jood. Een enkele keer noteert Boelaert de herinnering aan een ontmoeting in zijn winkel zo schitterend dat het wel fictie lijkt. Dat zijn klanten hem bij gelegenheid ook wel raadplegen als relatieconsulent en rouwverwerkingsbegeleider, gaat hem aan het hart. Sommige personen worden om voor de hand liggende redenen met een initiaal of een X. aangeduid, zoals ook de Utrechtse antiquaren Engberts en Hesselink deden in hun twee gepubliceerde winkeldagboeken.
Boelaerts terzijdes zijn vermakelijk en prikkelend. Vrijmetselarij, schrijft de antiquaar, is ‘een eigenaardige variant van esoterie’ en vrijmetselaren kwamen enkel in zijn winkel om te pochen over ‘hoe goedkoop de single malt whiskey in de bar van hun loge was, en hoe het toch beter was dat vrouwen er gemeden werden omdat dat toch maar afleidde’.
Over zichzelf is Boelaert eerlijk, nietsontziend. Zo schrijft hij dat hij zelden het bordje ‘Gesloten’ op zijn winkeldeur heeft gehangen, zelfs al had hij ‘tot zes uur 's ochtends aan één of andere toog liggen wallebakken als een wrattenzwijn’ om aan het begin van de middag ‘half bewusteloos’ in zijn zaak aan te spoelen. Achteraf realiseert hij zich zijn antiquariaat ‘met meer enthousiasme en belezenheid dan vakkennis’ te zijn begonnen. Hij prijst zich gelukkig ook ‘tekstdokter’ te zijn voor Vlaamse bands die in het Engels willen zingen. Met de opbrengsten van de door hem vertaalde liedteksten van de band Clouseau betaalt hij in 1992 de hypotheek op zijn winkelpand af.
In het Waalse boekendorp Redu wil de Antwerpse boekverkoper op een gegeven moment een filiaal openen. Boelaert en zijn goede vriend zullen dan om en om de winkel in Antwerpen en die in Redu bemannen. ‘Ik vergat wel even dat Redu gedurende de winter gesloten bleef en dat de amanuensis indien mogelijk nog minder zakelijk inzicht en savoir-faire had dan ik.’ Passages als deze (en die over de mislukte galerie) geven de terugblik iets tragikomisch. Op een van de vijf in het boek afgedrukte kleurenfoto's staat Boelaert, vanaf de stoep gefotografeerd, in zijn winkel met het boek Reflets de la bibliophile en Belgique in zijn hand. Het bord achter zijn winkelruit meldt ‘Totale uitverkoop’.
Hugo Boelaert in zijn winkel, 2012.
Amerikaanse antiquaren vullen hun memoires vaak met success stories die de lezer op den duur vermoeien, de ene fantastische vondst na de andere lucratieve verkoop. Hugo Boelaert eindigt zijn terugblik
| |
| |
in mineur. Na de uitverkoop sluit hij in 2012, door ziekte gedwongen, Joyce Royce. Zijn leven is er niet leuker op geworden. Toch is hij erin geslaagd de herinnering aan zijn zaak niet te laten kleuren door latere tegenspoed. Hij hield van zijn vak. En uit deze anekdotes komt naar voren dat Boelaert mensen belangrijker vindt dan boeken.
| |
Scott Stowell, Chappel Ellison, Bryn Smith, Karrie Jacobs e.a., Design for people. Stories about (and why) we all can work together to make things better
Metropolis Books, New York, 2016
www.metropolisbooks.com
Soft cover, 256 p., ills. in kleur
ISBN 978-1-9389-2285-5
$ 40
Chris Vermaas
Lering, vermaak en propaganda zijn drie componenten die zich zelden vertonen in hun zuivere vorm. Ze laten zich gemakkelijk mengen in verschillende samenstellingen, in een verhouding die wordt bepaald door het nagestreefde effect bij het publiek. Bij een publicatie van een ontwerpbureau over eigen werk ligt de nadruk gewoonlijk op propaganda en minder op lering en vermaak. Na het vrijwel nooit gelezen voorwoord volgen de fraai gefotografeerde, afgeronde opdrachten, met de vrijwel altijd gelezen bijschriften in een verzorgde en vlekkeloos gedrukte opmaak. Omdat zulke boeken door het internet zeldzamer zijn geworden, valt Design for people van het New Yorkse ontwerpbureau Open des te meer op. De ondertitel luidt ‘stories about (and why) we all can work together to make things better’ en bij lezing blijkt het een opmerkelijk boek.
Scott Stowell is de eigenaar van design studio Open, die inmiddels negentien jaar bestaat en tien jaar lang heeft hij over deze publicatie nagedacht. Hij opende op 18 november 2014 een fondswerving via Kickstarter, die op 23 december 2014 succesvol werd afgesloten: met 1001 ‘backers’ haalde hij $ 63.830 binnen, zodat het papier en het druk- en bindwerk konden worden betaald. In de loop van 2015 werden de beelden verzameld, de teksten geschreven en de pagina's ontworpen, en in het begin van 2016 gaf Stowell het uit.
Na een informatief voorwerk wordt in twaalf hoofdstukken van gelijke lengte, maar in een steeds anders gekleurd katern, een door het bureau afgerond project besproken. De onderwerpen lopen sterk uiteen: omslagen van het progressieve weekblad The Nation, de gehele vormgeving van het tijdschrift GOOD, meerdere wanden met bewegend beeld ter ere van jazz-legendes, de bewegwijzering van een stadspark in Brooklyn, de huisstijl van een klein pizza-restaurant en opdrachten voor twee televisienetwerken. Veel slim doordacht en zorgvuldig vormgegeven werk, maar tot zover is er weinig opmerkelijks aan deze publicatie van eigen werk.
Opmerkelijk is het boek aan het begin van elk hoofdstuk, waar steeds zo'n twintig personen worden opgevoerd, ‘in order of appearance’ en met de omschrijving van hun functie en bijdrage aan het project. Op de pagina's daarna ontvouwt zich tussen hen een samenspraak die duidelijk maakt wat de bedoeling was van de opdracht, hoe deze van start ging, wat meeviel, wat er misging en hoe het eindresultaat tot stand kwam.
Elke samenspraak bestaat uit fragmenten van interviews met en e-mails van opdrachtgevers, ontwerpers, medewerkers, assistenten, leveranciers, uitvoerders en wie er verder nog meehielp. Over het gehele boek genomen zijn dat 201 personen. Hoewel de hoeveelheid gesprekspartners per project de limiet van ons werkgeheugen overschrijdt, is de redactie erin geslaagd in de korte fragmenten elk van hen hun eigen stem te laten behouden. Humor, deskundigheid en zelfs spanning geven vaart aan de samenspraak en houden de aandacht vast, terwijl de stem van Stowell, als eigenaar van het bureau, niet overheerst.
‘Bravo network re-design team, 2004-2005’, p. 108-109 uit het besproken boek.
Afgezien van de opdrachtgevers zijn vooral de makers aan het woord, die elk vanuit hun eigen expertise de opdracht belichten. Hun opmerkingen maken duidelijk dat elke opdracht bestaat uit vele essentiële details, waarin zij zich als specialisten - en ze zijn niet de minsten - verdiepen, waarover zij informatie geven en die de inzet zijn van hun onderhandelingen met anderen. De zorg die zij aan hun werk besteden gaat meer dan eens ten koste van hun nachtrust, zo blijkt uit de fragmenten. Zij maken gebruik van allerlei materialen, technieken en software, die vaak worden aangeduid in jargon. Om de geïnteresseerde leek bij het gesprek te houden onderstreept Stowell zulke vaktermen, als een gedrukte hyperlink naar hun omschrijving in het achterin opgenomen glossarium. Dat onderdeel kan zelfstandig gelezen worden en fungeert - ook opmerkelijk - tevens als een korte biografie van Stowell.
Het boek sluit af met de bijlage outtakes, niet-gebruikte fragmenten die de lezer niet mochten worden onthouden omdat ze humoristisch, absurd, informatief en soms wijs zijn. Zoals die van de stagiaire Zoë Scharf: ‘My biggest takeaway from working at Open that summer was how much work goes into simplicity’. Inderdaad, Open denkt eerst zorgvuldig na over elke opdracht, alvorens deze zorgvuldig vorm te geven. Zo ook bij deze uitgave, die aan dit genre een verfrissende wending geeft door de lezer inzicht te bieden in de wijze waarop een opdracht gestalte krijgt in de driehoek van opdrachtgever, ontwerper en uitvoerder. Stowell is erin geslaagd zinvolle lering, boeiend vermaak en uitstekende propaganda te combineren. Zijn moeder Elsa had dat al voorzien, getuige een outtake: ‘It seemed like he was going into things that would lead to what he is doing today.’
|
|