De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Bontekoe, een roodbaardige barbaar in China
| |
[pagina 49]
| |
‘Doe wierter goedt gevonden dat ick met het selfde Schip nae China saude gaen [...] om soo 't mogelijck waer Macou te incorperen of nae de Piscadoris te gaen en door alle bequame middelen indien het moghelijck waer den handel met die van China te stabileren.’ (Willem IJsbrantsz Bontekoe).Ga naar eind2
Willem IJsbrantsz Bontekoe, gravure in lournael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe (Hoorn 1646).
Vóór de zeventiende eeuw was informatie over China in Europa zeldzaam. Wat men wist kwam van de Venetiaanse reiziger en handelaar Marco Polo (1254-1324) of uit de nog veel oudere overleveringen van Prester John, die ergens ver in het oosten een geheimzinnig rijk had gesticht. Pas in de laatste jaren van de zestiende eeuw begonnen Europeanen die in China waren geweest mondjesmaat verslag uit te brengen. Maar toen die stroom van informatie eenmaal op gang kwam, was er geen houden meer aan. Alleen al in de Republiek verschenen tussen 1595 en 1720 meer dan 250 werken met langere of kortere verhalen over China. Die teksten handelden over uiteenlopende onderwerpen: van geografie, natuur en religie tot de in China toepaste lijfstraffen, die zowel exotischer als wreder waren dan wat je op een Europees dorpsplein kon zien. Ook was er een grote diversiteit in de vorm van die publicaties, van folianten met een groot aantal gravures tot octavo's met slechts enkele houtsneden en slordig gedrukte pamfletten. En hoewel een deel van deze boeken bedoeld was voor de buitenlandse markt - ze verschenen in het Frans, Duits, Latijn of Engels - waren de meeste bestemd voor het Nederlandse lezerspubliek. | |
De verovering van ChinaHet meest populaire werk was zonder twijfel Willem IJsbrantsz Bontekoe's lournael ofte gedenckwaerdige beschrijvinghe, gebaseerd op een reis naar Azië tussen 1618 en 1625. Sinds de eerste uitgave van 1646 door Jan Jansz Deutel in Hoorn is het boek meer dan zeventig keer herdrukt.Ga naar eind3 Eeuwenlang was het lournael het meest gelezen en gedrukte Nederlandse reisverhaal, dat generaties Nederlanders meesleepte in de avonturen van de schipper en zijn bemanning in het Verre Oosten.Ga naar eind4 In 1621 viel de Verenigde Oost-Indische Compagnie als vertegenwoordiger van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden met zes schepen het keizerrijk China aan - een ongelooflijke onderneming, zoals Lennaert Nijgh in zijn hertaling van Het Journaal van Bontekoe terecht opmerkt (de citaten in dit artikel zijn ontleend aan die uitgave).Ga naar eind5 Het belagen van een land zo groot als China met slechts zes schepen was natuurlijk een tamelijk kansloze onderneming. Daarnaast bleek de Chinese keizer niet gecharmeerd van schermutselingen met Nederlanders aan de kusten van zijn rijk. Het was het eerste, maar niet het laatste voorbeeld van de moeizame wijze waarop Nederlanders een voet tussen de Chinese deur probeerden te krijgen. Het verslag van Bontekoe, en vooral de manier waarop hij de omgang met de Chinezen beschrijft, biedt een blik in de verhouding tussen twee elkaar vreemde volkeren. Niet alleen de Nederlanders vormden zich een mening over de Chinezen, ook de Chinezen deden dat over de Nederlanders. De beeldvorming aan weerskanten werd in eerste instantie gekleurd door onderling geweld en onbegrip. Wanneer Bontekoe het heeft over roodharige barbaren die volgens een oude voorspelling China zouden innemen, zegt dat iets over het Nederlandse perspectief - maar ook over zeventiende-eeuwse Chinese denkbeelden ten aanzien van westerse vreemdelingen. In 1557 hadden de Portugezen van de Ming-keizers een beperkte toegang verkregen tot ‘het Rijk van het Midden’. In 1601 ondernamen de Nederlanders een poging | |
[pagina 50]
| |
om de handel met China op de Portugezen te veroveren, in eerste instantie zonder succes. Maar toen ze in 1603 bij Macao het Portugese schip ‘Santa Catarina’ kaapten, was de uit China afkomstige lading ter waarde van ruim drie miljoen gulden reden genoeg om in dat streven te volharden. In de loop van de zeventiende eeuw zouden verschillende Nederlandse schrijvers zich buigen over China. De auteur van het openingscitaat van dit artikel over ‘den handel met die van China’ was Willem IJsbrantsz Bontekoe (1587-1657), schipper en koopman uit Hoorn. Hij was in 1618 op 31-jarige leeftijd in dienst getreden bij de VOC en vertrok aan het einde van dat jaar als schipper van de ‘Nieuw Hoorn’ naar Java. Op het moment dat het schip uit de Republiek wegvoer, was het 23 jaar geleden dat de eerste Nederlanders naar Oost-Indië waren vertrokken. Jan Pietersz Coen, gouverneur van de VOC in Batavia, wilde de handel met China van de Portugezen overnemen en tot een VOC-monopolie maken. Om dat te kunnen doen had hij manschappen, schepen, wapens en munitie uit de Republiek nodig. Daarom besloot de directie van de VOC in Amsterdam in december 1618 een vloot onder leiding van Bontekoe via Java naar China te sturen, met vaten buskruit en met soldaten. | |
BestsellerBontekoe's reisverslag is niet opgezet als een boek over China. Het is in de eerste plaats een beschrijving van een reis naar amper bekende streken, waar de auteur en zijn landgenoten in aanraking komen met vreemde volkeren en culturen en waarin het handeldrijven voorop staat. Het verslag van de expeditie was niet bedoeld als een etnografische beschrijving avant la lettre. Dit in tegenstelling tot veel latere werken over China, waarin auteurs de lezers wilden vermaken en onderwijzen met inzichten in het exotische sociale en culturele leven van de Chinezen. Een voorbeeld van zo'n boek is Johan Nieuhofs beschrijving van het eerste officiële gezantschap naar de Chinese keizer (1665), waarvan het tweede deel, getuige de titel, bestaat uit Een naukeurige beschryving der Sineesche steden, dorpen, regeering, wetenschappen, hantwerken, zeden, godsdiensten, gebouwen, drachten, schepen, bergen, gewassen, dieren, &c. en oorlogen tegen de Tarters. Toch laat ook Bontekoe China en zijn inwoners niet buiten beschouwing. Integendeel! Op tientallen momenten in het verslag komt de bemanning in aanraking met de Chinese bevolking. De beschrijvingen van de Chinezen zijn meestal kort en bondig, maar de schipper uit Hoorn geeft onbedoeld een aardig beeld op de interactie tussen Nederlanders en Chinezen. Doordat het lournael zo ongekend populair werd, was het een belangrijk middel om een grote groep Nederlanders voor het eerst kennis te laten maken met China. Vóór Bontekoe was er al het een en ander over China geschreven, maar dat was verschenen in veelal kostbaar uitgegeven boeken voor een selecte doelgroep van geleerden. In Bontekoe's boek werd kennis over China voor het eerst toegankelijk verpakt ten behoeve van een breed publiek.
Het uiteenspattende schip ‘Nieuw Hoorn’. Ets en gravure van Salomon Savery, 1625-1629. (uitsnede). Rijksmuseum Amsterdam.
Het eerste deel van het verslag verhaalt de buitengewoon barre heenreis naar Batavia, toen de ‘Nieuw Hoorn’ in brand vloog en de vaten buskruit - Coens felbegeerde lading - ontploften. De bemanning, of wat daar van over was, moest zich vervolgens in leven zien te houden met te weinig drinkwater en voedsel. Ondanks deze desastreuze start werd Bontekoe na vele avonturen uiteindelijk in Batavia ontvangen door Coen. Daarmee begint het tweede deel van het verslag, dat beduidend minder spectaculair is. Hierin vertelt Bontekoe over de pogingen om handelsbetrekkingen met China aan te gaan. Bovendien was het mooi meegenomen dat hij de Portugezen en Spanjaarden in de omgeving het leven zuur kon maken, want met beide landen verkeerde de Republiek in oorlog.
Het bestraffen van overspelige vrouwen. Gravure uit Nieuhof, Het gezantschap [...] aan den tegenwoordigen keizer van China (1665).
| |
[pagina 51]
| |
Bontekoe en zijn bemanning kwamen in juli 1622 voor het eerst in aanraking met Chinezen, in de buurt van Formosa (het huidige Taiwan). Tussen de eilanden door zagen ze ‘een paar Chinese vissers, maar die namen de vlucht voor ons’. Deze opmerking komt in allerlei varianten in het hele verslag voor: de Chinezen waren bevreesd voor de Nederlanders, die niet alleen waren bewapend met musketten, maar naar eigen zeggen ook ‘Gods genade’ aan hun kant hadden. Op weg naar de Pescadores-eilanden vóór de Chinese kust waren twee Nederlandse schepen door het slechte weer genoodzaakt voor anker te gaan, waarbij ze ‘aan land slechts vijanden te verwachten hadden’. Na een tijdje werd één schip inderdaad belaagd door een ‘troep Chinezen’, maar aangezien ‘de genade en bescherming van God op de Nederlanders rustten’ was het voor Bontekoe's bemanning alleen maar nodig om de sabels te grijpen en flink veel lawaai te maken. ‘[T]oen de Chinezen, die in het donker niet konden zien hoe sterk de onzen waren, dat hoorden, maakten ze rechtsomkeert en schenen bevreesd te zijn voor de bevreesden.’ | |
Vergiftigd bier
‘'t Keysers hof van binnen’. Gravure uit O. Dapper, Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost- Indische Maatschappye [...] in het Keizerryk van Taising of Sina (Amsterdam 1670). Opgenomen in de Atlas Van der Hagen, afgezet door Dirk Jansz van Santen. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
De combinatie van goddelijke hulp en Chinese lafhartigheid leek afdoende voor een Nederlands overwicht, al ging die vlieger niet altijd op. Over het lot van het andere Nederlandse schip is Bontekoe verrassend bondig: de volledige twintigkoppige bemanning werd gevangengenomen en naar hij later begreep ‘is één van deze mannen een paar jaar later teruggevonden’. Een aantal weken na dit voorval was het wederom aan Gods wil te danken dat de schepelingen niet omkwamen door Chinees bier ‘waar ze vergif in hadden gedaan’. Ook dat was ‘een erg beroerde geschiedenis [...] het was een goddeloze streek van de Chinezen en God zal te zijner tijd over dit alles oordelen’ - een oordeel dat Bontekoe met vertrouwen tegemoet zag. Deze en andere tegenslagen weerhielden hem er niet van om herhaaldelijk te benadrukken dat ‘men dus duidelijk [kan] zien wat een mens al aan gevaren kan doorstaan als God hem genadig in bescherming neemt, want zonder dat was het bijna een wonder dat zo weinig mensen in de handen van de Chinezen zijn ontkomen, terwijl die toch vijanden waren’. Dat Bontekoe de Chinezen als ‘vijanden’ typeert is niet uitzonderlijk. In het hele tweede deel wordt keer op keer de opvatting naar voren gebracht dat de Chinezen ‘geen vriendschap, maar vijandschap’ voor de Nederlanders koesterden. Dit betekende dat de Nederlanders altijd op hun hoede moesten zijn wanneer ze aan land gingen, aangezien ‘de onzen’ daar ‘niets dan de dood te verwachten hadden’. Dit voortdurend loerende gevaar - worden ze gepakt of niet? - is een van de redenen dat het lournael van Bontekoe zo populair was. Het verslag sloot aan bij de in deze periode opkomende ‘rampenreisliteratuur’, een genre dat snel populair werd bij een groot publiek. Willem Barentsz' barre overwintering op Nova Zembla en Fernão Mendes Pinto's Peregrinação zijn andere invloedrijke voorbeelden van dit genre. Dergelijke verslagen boden de lezers, die thuis met hun voeten op de stoof zaten te lezen, rampen en gevaren die werden verteld in de context van een reisverslag naar exotische | |
[pagina 52]
| |
oorden. En bij Bontekoe loerde het gevaar niet enkel in rampen op zee, zoals de ontplofte kruitlading, maar ook in het contact met de plaatselijke bevolking. | |
Aardige ChinezenToch waren niet alle Chinezen vijandig, wat Bontekoe wel opmerkt maar niet expliciet erkent. Op meerdere momenten blijkt het vooroordeel - onbetrouwbare en laffe vijanden - niet te stroken met de werkelijkheid. Toen de zeelieden op een strand ‘wel zeven à achthonderd Chinezen [...] met maten en pieken’ tegenkwamen, leek het slecht met hen te gaan aflopen. De Nederlanders lieten echter merken dat ze tot de dood zouden vechten en de Chinezen weken terug. Wederom worden de Chinezen neergezet als angsthazen, maar in dit geval leidde de angst ertoe dat ‘ze met de onzen kwamen onderhandelen, hen te eten gaven en in hun dorp uitnodigden’. In het dorp blijken de Chinezen vooral verrast om Europeanen te zien, waarna ze de nacht mogen doorbrengen in een tempel en worden voorzien van eten, drinken ‘en wat tabak’. De volgende ochtend bij het vertrek wordt de plaatselijke bevolking bedankt voor de goede zorgen, waarna Bontekoe droogjes opmerkt dat het maar goed was dat niemand hen achterna kwam - ‘want ze hadden geen vier schoten meer aan kruit in hun bandelieren’.
‘Staatsie der groote Mandarijns’. Gravure uit Nieuhof, Het gezantschap [...] aan den tegenwoordigen keizer van China (1665). Opgenomen in de Atlas Van der Hagen, afgezet door Dirk Jansz van Santen. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Vooral wanneer Bontekoe en zijn bemanning in contact komen met individuele Chinezen, lijkt de omgang vriendelijker te verlopen. Een man en vrouw die voor de deur van hun huisje zitten zijn zo aardig om hulp te bieden bij het aansteken van de musketlonten en geven de Nederlanders ook nog te eten. In het verslag van april 1623 beschrijft Bontekoe hoe twee gevangen genomen Chinezen, ‘de ene gewond en de andere heel oud’, worden vrijgelaten omdat ze de Hollanders ‘als losprijs beloofden verversingen te brengen’. Wanneer drie dagen later dezelfde Chinezen daadwerkelijk terugkomen met de beloofde proviand - ‘kippen, eieren, een varken, citroenen, appels, suikerriet en tabak’ - merkt Bontekoe verrast op dat ‘het getuigt van een houding die vele Christenen beschaamd doet staan, die immers vaak niet meer aan hun beloften denken als ze eenmaal uit de knip [het gevaar] zijn’. | |
Roodharige barbarenOndanks deze incidentele positieve uitlatingen lijkt Bontekoe de bevolking van het rijk waar hij zo graag handel mee wil drijven voornamelijk te zien als vijandig. In deze karakterisering ligt een element van vervreemding besloten - dat aan Chinese zijde geheel wederkerig is. Voor de Nederlanders betekent die houding dat excessief geweld tegen de inlandse bevolking vanzelfsprekend is. Bontekoe's verslag van zijn belevenissen aan de Chinese kust bevat talrijke beschrijvingen als: ‘maar nadat we er een aantal met onze musketten hadden doodgeschoten, trokken ze terug’, waarbij de Nederlanders zonder scrupules alles wat los en vast zit in brand steken en schieten op alles wat beweegt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Chinese bevolking niet bijster positief over hen is. Ook Bontekoe zelf ziet dat in: wanneer op 29 november 1622 een Chinees overloopt naar de Nederlanders, stelt hij laconiek vast dat ‘deze half gek scheen te zijn’. Bontekoe verwijst zijdelings naar de opvatting van | |
[pagina 53]
| |
Chinezen en andere Aziaten dat Europeanen en Nederlanders in het bijzonder hong mao [紅毛], letterlijk ‘roodharig’ zijn. Aan dat adjectief kunnen zelfstandige naamwoorden worden toegevoegd als ‘apen’, ‘duivels’ en ‘barbaren’, neerbuigende termen die niettemin getuigen van een zeker realisme. De Chinese reiziger Lu Ciyun beschrijft Holland in een apart lemma in zijn Bahong yishi [‘Vertaalde verslagen van dingen binnen de acht hoeken van de wereld’] uit 1662. Lu vermeldt dat Holland zich bevindt in de noordwestelijke hoek van Europa en dat de gebruiken aldaar overeenkomen met die van andere Europese landen. Daarnaast merkt hij op dat de Nederlanders een zacht type zilver hebben en scherpe messen, en dat ze in 1644 een missie naar het keizerlijk hof van de eerste Qing-keizer hebben gestuurd. In een apart lemma gaat Lu dieper in op de term hong mao gui oftewel ‘roodharige barbaren’, wat in dit geval specifiek verwijst naar lieden van de VOC die aan het begin van de zeventiende eeuw opdoken aan de zuidelijke kusten van China. Lu beschrijft de Nederlanders als piraten die meedogenlozer en gevaarlijker zijn dan alle andere, ook omdat zij met hun telescopen schepen vanaf grote afstand kunnen zien aankomen.
‘Hocsieu [= Hongkong] met de voorstadt’. Gravure uit O. Dapper, Gedenkwaerdig bedryf der Nederlandsche Oost-Indische Maatschappye [...] in het Keizerryk van Taising of Sina (Amsterdam 1670). Opgenomen in de Atlas Van der Hagen, afgezet door Dirk Jansz van Santen. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
De term ‘barbaren’ maakt niet alleen duidelijk dat de Chinezen geen hoge pet op hadden van de Nederlanders, maar ook dat dezen werden gezien als wreed en woest. Bontekoe geeft een verklaring voor de totstandkoming van deze beeldvorming. In mei 1623 veroverden de Nederlanders op weg naar de Pescadores-eilanden een Chinese jonk ‘kostelijk geladen, duizenden guldens waard’. Vervolgens zaten ze met het probleem dat ze nu ‘een paar honderd Chinezen aan boord’ hadden - met het risico door hen overmeesterd te worden, aangezien zijzelf ‘maar vijftig gezonde mannen sterk’ waren. De Chinezen waren echter ‘zo mak als lammeren’, wat volgens Bontekoe te danken was aan een Chinese voorspelling ‘dat hun land bezet zou worden door mannen met rode baarden en omdat ik een rossige baard had, schenen ze daarom des te bevreesder voor mij te zijn’. Waar had Bontekoe dit verhaal vandaan? Dachten de Chinezen die hij tegenkwam er echt zo over? Of is dit een vage echo van een heel andere kust? Een eeuw eerder hadden Hernán Cortés en Francisco Pizarro hun voordeel gedaan met vergelijkbare mythes bij de onderwerping van de Azteken en de Inca's. Zulke verhalen maakten deel uit van de ‘Zwarte Legende’ over de wreedheden van de Spanjaarden, die ook in de Republiek breed werden uitgemeten - wie weet had Bontekoe daar iets opgevangen. Voor de keizer in het verre Beijing waren de Nederlanders een soort vlooienplaag, irritant maar niet dodelijk. Voor de kustbewoners gold dat niet. Die zagen een gezelschap stinkende, roodharige barbaren op zich afkomen, voorzien van vuurwapens en volslagen onvoorspelbaar in hun gedragingen. Het gedrag van de Chinezen maakt dan ook de indruk dat ze ad hoc experimenteerden met de woestelingen. Wat gebeurt er als je op ze schiet? Dan schieten ze terug. En als je ze voedt? Dan zijn ze tam en eten ze hun voedsel tevreden knorrend op. Het was kortom een onbeschaafd volkje, dat resoluut maar met mededogen moest worden behandeld.
Het Chinese denken over de roodharige barbaren laat zien dat de beeldvorming over vreemde volkeren niet alleen vanuit een Nederlands perspectief plaatsvond. Ook de Chinezen hadden zo hun ideeën over de vreemdelingen die toegang tot hun land probeerden te krijgen. En dit beeld was niet erg positief. Wanneer Bontekoe uit China vertrekt, constateert hij dan ook: ‘we zagen nu wel in dat [de Chinezen] geen vriendschap, maar vijandschap met ons wilden’. In de decennia na Bontekoe's reis naar China hebben de Nederlanders herhaaldelijk moeite gedaan om daar handelscontacten op te bouwen. De Republiek was en bleef geïnteresseerd in het verre Aziatische land, met zijn zijden stoffen, het mysterieuze recept voor porselein en exotische kruiden en specerijen. Na Bontekoe zou in boeken, pamfletten, kranten en tijdschriften nog veel over China worden geschreven, maar het was de Hoornse schipper die in zijn ongekend populaire reisverslag China voor het eerst zichtbaar maakte voor een grote groep Nederlandse lezers.
Binnenkort: Barbaren en wijsgeren. Het beeld van China in de Gouden Eeuw. Tentoonstelling in het Frans Hals Museum in Haarlem, 25 maart t/m 20 augistus 2017. |
|