De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Athanasius Kirchers
| |
[pagina 41]
| |
In 1667 verscheen te Amsterdam het rijk geïllustreerde China Illustrata, van de hand van de Duitse jezuïet Athanasius Kircher (1602-1680). De volledige titel van het kloeke werk in groot-folio belooft de lezer veel en weerspiegelt tevens de brede interesse die Kirchers loopbaan kenmerkt.Ga naar eind1 Hij woonde en werkte het grootste deel van zijn leven in Rome en was een van de meest prominente leden van zijn orde. Hij schreef talrijke boeken over onderwerpen die uiteenliepen van magnetisme tot muziek en van egyptologie tot geologie. Tevens was hij oprichter van een van de belangrijkste museale collecties van het zeventiende-eeuwse Europa, het Museum Kircherianum. Hij correspondeerde met geestelijke en wereldlijke leiders, kunstenaars en wetenschappers, en bovenal met zijn collega's: jezuïeten die als missionarissen naar alle uithoeken van de wereld waren uitgezonden.
rechts Portret van Kircher in China Illustrata.
Tot zijn spijt zette Kircher zelf nooit voet op Chinese bodem, maar hij zag het als zijn taak om de berichten van zijn ordebroeders, die hem gedurende twaalf jaar uit China werden opgestuurd, te bundelen en aan de wereld kenbaar te maken. Hij deed dit opdat de dingen die zij met zoveel moeite en inspanning hadden onderzocht, bevonden en opgetekend, niet opgegeten zouden worden door de wormen en motten, maar tot nut van de Republiek der Letteren in het licht van de openbaarheid zouden treden.Ga naar eind2 Zichzelf op de achtergrond plaatsen was niet Kirchers sterkste kant: ondanks zijn gebrek aan persoonlijke ervaringen in het Verre Oosten wist hij toch zijn stempel op het boek te drukken. | |
Van de wormen naar het lichtKirchers China werd een groot succes bij het Europese publiek. Binnen een decennium verschenen vier edities, waaronder vertalingen in het Nederlands en Frans. Zowel de originele uitgave in het Latijn als de Nederlandse vertaling door J.H. Glazemaker bevinden zich in de Bijzondere Collecties van de Leidse Universiteitsbibliotheek.Ga naar eind3 Als verzameling van informatie uit boeken en verslagen kan Kirchers China niet gekenschetst worden als baanbrekend, creatief of uitputtend - een kritiek die het boek in de huidige literatuur regelmatig ten deel valt. Een groot deel bestaat uit geciteerde passages uit de werken van jezuïeten die wél als missionaris naar het Verre Oosten reisden, zoals Martino Martini, Matteo Ricci, Michael Boym, Alvaro Semedo, en Giovanni Filippo de Marini. Kircher verzwijgt zijn schatplichtigheid niet, maar voert hen in zijn voorwoord op als de voornaamste bronnen van zijn werk. Kircher verdeelde zijn China in zes delen. Het eerste is een vertaling en verklaring van een inscriptie in Syrische en Chinese tekens in een achtste-eeuwse stele, die hij deels eerder had gepubliceerd in zijn Prodromus Coptus sive Aegyptiacus (1636). Het tweede en veruit omvangrijkste deel doet verslag van de verscheidene missies naar het oosten, ondernomen ter verspreiding van het woord Gods sinds de apostel Thomas. Het derde deel beoogt een verklaringsmodel te bieden voor de oosterse afgodendienst, uitgaande van een Egyptische oorsprong. Het vierde is na het tweede het meest omvangrijke en handelt over de wonderlijkheden der kunst en natuur in China. De delen vijf en zes tellen beide slechts vijftien pagina's; hierin behandelt Kircher kort de Chinese bouwkunst en het schrift, dat volgens hem een overblijfsel is van het Egyptische hiërogliefenschrift. De omvang van het vierde deel is niet zo vreemd: weliswaar kon Kircher niet bouwen op eigen ervaringen in China, maar wel kon hij andermans onderzoekingen naar het landschap, de geologie, de flora en fauna en natuurlijke verschijnselen relateren aan de twee projecten die hemzelf in de jaren 1660 bezighielden. Hij werkte destijds aan een onderzoek naar het landschap, de oudheden en wetenswaardigheden van de Italiaanse regio's Etrurië (het huidige Toscane en een deel van Umbrië) en Latium, en aan de afronding van zijn grote geologische werk Mundus subterraneus - een populair werk dat eveneens in het Nederlands en Frans vertaald werd, en waarvoor hij een reis maakte langs bijna alle vulkanen die Italië telt.Ga naar eind4 Het is dan ook in dit vierde deel van China dat Kirchers eigen stem duidelijk doorklinkt. | |
[pagina 42]
| |
Waarheid en wonderen van kunst en natuur‘Dewijl in de geschriften der Vaderen van onze Sociëteit enige vreemdigheden, uit de kunst en natuur bestaande, die zo in de Koninkrijken van Indien, als in het Rijk der Sinezen voorkomen, van enige hekelaars en muggezifters, als verdicht, valsch, en ongeloofwaerdig, bestraft worden, zo heb ik dienstig geacht de zelfden in deze plaats, als daartoe bequaam zijnde, weder te vertonen, en 't overwegen, om de waarheit en oprechtigheit daar af te bevestigen; opdat, als men het ware van 't valsche, en 't zekere van 't onzeker afgescheiden heeft, de waarheit der dingen, die qualijk verstaan zijn, door de wechneeming van 't bedroch, bekent zou worden, en aan alle menschen blijken dat men niets zo ongewoon en vreemt daar in ziet, 't welk zo in Europa, als in d'andere delen des werrelts niet gevonden word.’Ga naar eind5
Impressie van de Chinese muur.
Met deze ‘voorreden’ opent Kircher het vierde deel. Hij heeft zich voorgenomen waarheid en verdichtsel te scheiden en zal hekelaars en muggenzifters van repliek dienen inzake de ‘wonderlijke en naaukeurige vreemdigheden der Natuur en Kunst’ van China. Hij gaat zijn tegenstanders te lijf met de wapens die hij tot zijn beschikking heeft: kennis van Europese natuurlijke verschijnselen, zijn scherpe verstand en zijn vermogen om verbanden en analogieën te leggen. Het deel opent met een uitgebreide bespreking van het Chinese landschap, dat niet alleen vorm krijgt door de loop van de rivieren en de ligging van bergketens, maar waarin ook de Grote Muur een vermeldenswaardig element is: een bouwwerk dat volgens Kircher een lengte heeft van ‘driehondert Duytsche mijlen, vijftien in een graat’. De Duitse mijl, overeenkomend met vier zeemijlen, mat 7,4 kilometer, zodat de totale lengte 2230 kilometer zou bedragen - een te lage schatting, want de oorspronkelijke lengte van de muur bedroeg ongeveer 6000 kilometer. Kircher beschrijft ook het Chinese rechtssysteem en de staatsindeling (die hij vergelijkt met de ideale staat zoals geschetst door Plato), de steden, hun inwoners, de bergen, het water, de planten, de dieren en de steensoorten.Ga naar eind6 Hoewel de opzet encyclopedisch aandoet, is zijn voornaamste doel juist niet het weergeven van algemene kennis, maar de openbaring van ‘de vreemdste en verborgentste dingen’ en een evaluatie van hun waarheidsgehalte.Ga naar eind7 | |
[pagina 43]
| |
Vliegende schildpadden. Getuige de tekst was Kircher niet geheel zeker van hun bestaan.
Woldragende hoenderen: een gevogelte dat volgens Kircher een verzinsel was.
De Chinezen hielden volgens Kircher grote eekhoorns (‘Feki’) als huisdier.
| |
Wonderen tegen het licht gehoudenSlechts af en toe doet Kircher beschreven fenomenen uit de verslagen van zijn ordeleden af als onwaar of onwaarschijnlijk. Vliegende schildpadden, vogels geboren uit bloemen en woldragende kippen kunnen volgens hem echt niet bestaan, want die zijn in strijd met de wetten van de natuur. Geleerden die beweren dat alchemisten in China goud konden fabriceren, of dat ginseng mensen onsterfelijkheid zou verlenen doen Kircher de wenkbrauwen fronsen: ‘'t is nochtans wonder dat menschen, die andersins schrander van vernuft zijn, van diergelijke dingen zo belachelijk redeneren’. De zuiverende en stimulerende werking van de Chinese Cià (thee), onderschrijft hij van harte: ‘En hoewel de Kave der Turken, en de Kokolata der Mexikaners eenzelfde werking doen, zo overtreft de Cià echter, die van enigen ook Té genoemd word, hen verre, zo omdat zij gematigder van natuur is, als omdat de Kokolata bij hete tijden teveel ontsteekt, en de Kave ook de gal verhit.’ Over het algemeen zijn de natuurlijke verschijnselen in de verslagen uit Azië volgens Kircher te verklaren vanuit soortgelijke Europese verschijnselen. De van kleur veranderende Chinese roos vindt een parallel in de nachtviool; vurige onderaardse putten kent hij als geen ander dankzij zijn fascinatie voor vulkanen in Zuid-Italië; stenen die aan alle zijden vierkant zijn heeft hij ook op zijn reizen door Calabrië gezien; en wat betreft het verschijnsel van verdwijnende eilanden en windbergen verwijst hij zijn lezers naar zijn beschrijvingen van Latium en Etrurië. Kircher merkt op dat de Chinezen de gewoonte hebben de vormen van bergen nauwkeurig te bestuderen, omdat die soms doet denken aan dieren, draken of goden. Naar aanleiding van een berg in de gestalte van de afgod Fe, waarover Martini verhaalt, zegt hij: ‘Iemand zou met recht konnen twijffelen of deze berg door de hant van de Werkmeester, of door de naerstigheit van de natuur dus gewrocht en gestaltigt is.’ Hij is van oordeel dat deze berg waarschijnlijk niet (geheel) door mensen is gemaakt, aangezien men in vele landschappen bergen ziet die aan een gestalte doen denken. Uit Sicilië bijvoorbeeld, nabij Palermo, kan hij zich een berg herinneren die de beeltenis van Caesar, zoals men die op munten ziet, zo levendig vertoont, ‘dat men verzekeren zou dat zij door de hant van een ervaren werkmeester in de klip ingehouwen waren.’ En dat is niet het enige: ‘Wijders, als men naar de haven van Messana wandelt, ziet men het voorgebergte van Scylla (...) even van een zelfde gedaante als een menschelijk hooft, daar over ik, toen ik mijn woning daar had, meer dan eens verwondert heb geweest.’ Kircher meent dan ook ‘dat deze Sinesche Berg niet zo zeer een vertoning van de kunst is, als wel van de kracht der inbeelding’. Het zou overigens wél mogelijk zijn, voegt hij daaraan toe, dat een deel van de berg tot een bepaal- | |
[pagina 44]
| |
De theeplant: ‘Chà, of, naar onze wijze van uitspreeken, Cià genoemt. Het gebruik daar af is niet binnen de palen van China gebleven, maar poogt ook allengs in Europa plaats te krijgen.’
‘Mons in provincia Kiamsi’. Gravure van de Draak-en-tijger-berg (Longhu-shan) in de Zuid-Chinese provincie Jiangxi, afgebeeld met de dieren waaraan hij zijn naam ontleent.
| |
[pagina 45]
| |
de (lichaams)vorm gehouwen is: ‘daar ik minder tegen hebben zou, dewijl de hoofden, armen, voeten en d'andere leden en overblijfselen van grote lighamen, die noch te Romen in 't Kapitolium bewaart worden, klarelijk aanwijzen dat het zelfde niet onmogelijk is.’ Kircher verwijst hier ongetwijfeld naar de iconische marmeren overblijfselen van het kolossale beeld van keizer Constantijn, die aan het einde van de vijftiende eeuw gevonden werden en nog altijd te bewonderen zijn op de binnenplaats van de Capitolijnse musea. Om de vreemde verschijnselen in China te verklaren deed Kircher een beroep op zijn eigen reiservaringen en op de kennis die hij in de loop van zijn leven had vergaard. Ook refereerde hij voortdurend aan zijn collectie van curiosa en antiquiteiten in het Museum Kircherianum, sinds 1651 ondergebracht in het Collegium Romanum, het hoofdkwartier van de jezuïetenorde in Rome. Zijn ordebroeder Martini verhaalde van de wonderlijke metamorfose van Chinese kreeften, die in steen veranderden wanneer ze de zee verlieten en blootgesteld werden aan de lucht. Kircher ontkrachtte dat verhaal als ‘valsch’ en ‘ongeloofwaerdig’ door te wijzen op soortgelijke stenen kreeften in zijn eigen collectie, die ‘niet in China, maar op d'oevers van onze vloeden en zee gevonden, en in stenen verandert’ zijn.Ga naar voetnoot8 Hij gebruikt zijn eigen fossielen om de verstening van de Chinese kreeft te weerleggen, maar zijn verklaring van fossielen in het algemeen laat te wensen over: zij zouden zijn ontstaan door een overvloed van ‘steenmakende damp’. In wetenschappelijk opzicht valt er van alles aan te merken op Kirchers werk, maar in ieder geval is hij erin geslaagd om grote hoeveelheden curieuze kennis over China te redden, niet alleen van wormen en motten, maar ook van hekelaars en muggenzifters. Het is nog steeds de moeite waard om in het monumentale China Illustrata te grasduinen, en dat niet alleen vanwege de prachtige prenten.
Onderdeel van Kirchers ‘bewijsvoering’ dat de Chinese karakters een overblijfsel waren van de Egyptische hiëroglyfen.
De missionaris Matteo Ricci en de Chinese bekeerling Paulus Li.
|
|