De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Huizinga's reis door Nederlands- Indië in 1931
| |
Aardrijkskundige voorstellingen en dektennisHuizinga in Nederlands-Indië! Wie had dat gedacht?! Hijzelf het allerminst. Het liefst bleef hij gewoon thuis, Witte Singel 32 te Leiden, om in de geest verre reizen te maken. Maar hoe groter zijn internationale bekendheid werd, hoe vaker hij uitnodigingen kreeg uit het buitenland om voordrachten te houden. In 1926 maakte hij zelfs een reis van twee maanden langs allerlei universiteiten in de Verenigde Staten, op uitnodiging van de Rockefeller Foundation.Ga naar eind1
Huizinga's handgeschreven lijstje met de onderwerpen waarover hij in Indië zou spreken (UBL, archief Huizinga, nr. 77).
De ‘Johan van Oldenbarnevelt’, waarmee Huizinga reisde. Het schip was in 1929 van stapel gelopen en maakte in 1930 zijn eerste reis.
In de loop van 1930 kreeg hij weer een rondreis aangeboden, nu voor een lezingentournee door het toenmalige Nederlands-Indië. Het verzoek kwam van de zogeheten Bond van Kunstkringen aldaar, die elk jaar voor de aangesloten afdelingen een ‘bekende spreker’ wist te strikken om lezingen te geven. Dit was een prachtige aanleiding om nu zelf eens met de wereld van het Oosten kennis te maken. Bovendien liet de reis zich mooi combineren met familiebezoek: Huizinga's oudere broer woonde al jaren in Nederlands-Indië en zijn dochter Elisabeth woonde sinds kort in Hongkong. Huizinga nam de uitnodiging aan en omdat hij er een hekel aan had in zijn eentje te reizen, ging zijn andere dochter - Retha, negentien jaar jong - met hem mee. Uiteraard legde zij van de reis een fotoalbum aan, dat onlangs aan de Leidse collecties is geschonken.Ga naar eind2 De reis ging per schip, de ‘Johan van Oldenbarnevelt’. De route voerde door het Suezkanaal en ja, daar raakte de doorgaans ingetogen cultuurhistoricus al enthousiast. Hij beleefde ‘veel plezier aan al de verschillende typen in Port Said, en langs het kanaal’, figuren die zo weggelopen leken uit de sprookjes van 1001 Nacht. De thuiszitter moest toegeven: ‘Je aardrijkskundige voorstellingen worden zoo wel zeer verlevendigd; het zien van Sinaï en van dat stuk Somaliland brengt je toch het Oosten en Afrika wel nader’.Ga naar eind3 Wat minder aangenaam was een ongelukje aan boord met het dektennis: een ring tegen zijn linkeroog bezorgde hem een bloeduitstorting over zijn netvlies, waardoor hij een ‘soort eierdop’ voor moest. De gedistingeerde Leidse hoogleraar, altijd in driedelig kostuum, ook in de tropen, kreeg zo iets van een zeerover. Het was een behoorlijke schrik, maar heeft de lezingen niet benadeeld, al moesten een paar afspraken van januari naar februari worden verplaatst. Eind december 1930 kwamen ze aan in Batavia (Jakarta), waar ze bij Huizinga's broer en echtgenote logeerden en de jaarwisseling vierden. Ook verbleven zij enkele dagen bij de etnomusicoloog Jaap Kunst, die zich met woord en daad inzette voor het behoud van de inheemse muziek van de archipel, waarin hij door Huizinga werd gesteund.Ga naar eind4 | |
LezingentoerneeOm niet overal dezelfde lezing te hoeven geven en om rekening te houden met de belangstelling van de mensen, had Huizinga een lijstje opgesteld van mogelijke onderwerpen. Eenmaal aangekomen schreef hij aan zijn vriend en geestverwant, de Leidse hoogleraar en specialist in het adatrecht, Cornelis van Vollenhoven: ‘Eerste indruk van Ned. Indië bijzonder mooi. Overtreft mijn verwachtingen’. Veel minder | |
[pagina 11]
| |
blij was hij met de keuze voor zijn lezingen: ‘Bijna al de Kunstkringen kozen Napoleon. Ik had het hun nooit moeten overlaten’.Ga naar eind5 Dit wordt bevestigd door het getypte reisschema met het overzicht van de plaatsnamen en van de titels van zijn voordrachten. Daarnaast heeft Huizinga zelf een reisverslag bijgehouden in telegramstijl, om de gebeurtenissen en ontmoetingen vast te houden: niet alleen de voordrachten, maar ook de bezoeken aan musea, bibliotheken en archieven, archeologische sites en beroemde tempels.
links
Huizinga met de ‘eierdop’ voor zijn gekwetste oog. Naast hem de indoloog en archeoloog P.V. van Stein Callenfels.
Kaart van Java met de plaatsen waar Huizinga gesproken heeft. © Jonathan Bos
Blijkens de gekozen onderwerpen was er bij de kolonisten sprake van een eenzijdige belangstelling voor de Europese en vaderlandse geschiedenis. De lezing over Van Speyk was een latere toevoeging, omdat het op 5 februari 1931 honderd jaar geleden was dat Van Speyk zijn heldendood stierf. Huizinga sprak toen bij de officiële Van Speyk-herdenking, en nodigde aan het eind van zijn lezing de aanwezigen uit tot een driewerf hoezee voor de koningin. Slechts drie maal sprak Huizinga over ‘oosterse’ onderwerpen. In Purworejo, de geboorteplaats van Hendrik Kern bij de Borobudur, wijdde hij zijn lezing aan deze grote indoloog, over wie hij al in 1899 een bescheiden biografie had gepubliceerd. Het tweede onderwerp dat verband hield met de cultuur van de archipel zelf, had als cryptische titel: ‘Rome's Hellas.’ Hierin betoogde Huizinga dat wat het klassieke Griekenland was geweest voor Rome, de beschaving van het Indiase subcontinent had betekend voor de cultuur van Nederlands-Indië.Ga naar eind6 Hij prees het in de cultuur van de Indonesische archipel dat hier verschillende godsdiensten als de islam en het hindoeïsme vredig naast elkaar konden bestaan, terwijl in het toen Britse India het tegendeel het geval was. Volgens het verslag in het Bataviaasch Nieuwsblad besloot de spreker ‘met een aansporing aan de Oost-Indiers, om zich verder te verdiepen in de studie der Voor-Indische cultuur, doch daarbij niet te vergeten, dat zij de kennis daaromtrent te danken hebben aan het Westen’ - een voor die tijd kenmerkend paternalistisch standpunt. Het derde thema dat hij presenteerde, niet voor de Kunstkringen maar voor de Medische Hogeschool in Batavia, betrof de Oud-Indische geneeskunde. Dat was een liefhebberij ‘uit de oude Sanskrietdoos’, dat wil zeggen uit zijn jonge jaren toen hij zich meer tot het Sanskriet dan tot de geschiedenis aangetrokken voelde. Centraal in deze voordracht stond de leer van de ‘rasa's’, de ‘gevoelssoorten of genres’, vergelijkbaar met die van de ‘humeuren’ in de westerse geneeskunde, voortkomend uit de sappen in het menselijk lichaam (het cholerisch, sanguinisch type, etc.) De recensent in het Bataviaasch Nieuwsblad roemde Huizinga's grote kennis van zaken, die zelfs de medici beschaamd deed staan. Geen van de voordrachten heeft hij gepubliceerd - voor onze kennis zijn we aangewezen op zijn aantekeningen en op de al dan niet uitvoerige besprekingen in de dagbladpers. Die waren doorgaans heel positief en vermeldden de grote opkomst. Volgens mondelinge overlevering zou er eens een recensie zijn verschenen, terwijl de voordracht was afgelast! Misschien een van de aangekondigde voordrachten, die vanwege het oogletsel was uitgesteld?Ga naar eind7 Huizinga zelf was verrast door de vele oud-leerlingen die zich overal vertoonden: ‘Verder is heel Indië bevolkt met oud-leerlingen van mij van de Haarlemsche HBS, ieder oogenblik duikt er weer een op’.Ga naar eind8 | |
Van Stein Callenfels
Huizinga, zijn dochter Retha, Van Stein Callenfels en een onbekend echtpaar, Bandoeng.
‘De opperste der Vogels’. Bedoeld is Jean Philippe Vogel (1871-1958), hoogleraar Sanskriet in Leiden van 1914 tot 1939. Vertaling: ‘De grote goeroe, de beste der Vogels, versierd met een snoer van paarlen van leerlingen, te beginnen met een raksjasa, voorts een Javaan, zes onderwijzers en een door een paard gebetene’. Van Stein Callenfels, die van 1921-1923 Vogels colleges volgde, is afgebeeld als ‘raksjasa’, een demonische figuur die vaak als (stenen) tempelwachter fungeert. Karikatuur door Huizinga.
Nog tijdens de reis over Java (zie kaart) kregen Huizinga en Retha gezelschap van Pieter Vincent van Stein Callenfels (1883-1938), de zowel letterlijk als figuurlijk gigantische kenner van de archeologie en cultuurgeschiedenis van Zuidoost-Azië: ‘Zijn gezelschap is even verbazingwekkend als prettig, hij weet | |
[pagina 12]
| |
van alles, legt voortreffelijk uit, is alleraardigst voor Retha’.Ga naar eind9 Huizinga kende Callenfels al van diens tweejarig studieverblijf in Leiden, toen hij ook een karikatuur van Callenfels had getekend.
Van Stein Callenfels en Huizinga in een draagstoel. ‘Vader vindt het nog wat griezelig.’
Een van de excursies maakten ze in een draagstoel: ‘Vader vindt het nog wat griezelig’, schreef Retha in hun foto-album. Voor Huizinga, van bescheiden lengte en postuur, waren vier dragers (en vier reservisten) voldoende, maar de lange (1,92 m) Stein moest met zijn 150 kilo door acht man getorst worden (en acht reservisten). Stein lichtte hen uitgebreid de Borobudur toe en de tempels van Prambanan op Midden-Java. Ook naar Bali vergezelde Stein deze enthousiaste gasten: ‘Heel veel gezien; o.a. wajang bèbèr in Poenoeng, met rolprenten uit de 15E eeuw, een heele morgengodsdienst-oefening van een padanda [hogepriester] op Bali enz.’Ga naar eind10
Het reisgezelschap voorde tempel Suku, op de westelijke helling van de vulkaan Lawu op Java.
Na de toeristische attracties stonden er weer officiële verplichtingen op het programma. Als voorzitter van de afdeling Letterkunde van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen nodigde Huizinga de corresponderende Indische leden daarvan uit voor een diner in hotel Des Indes in Batavia. Bovendien adviseerde en discussieerde hij betreffende de uitbouw van de Universiteit van Nederlands-Indië met een Faculteit der Letteren.Ga naar eind11 | |
Hongkong en ChinaVanuit Batavia maakten Huizinga en Retha per boot de overtocht naar Hongkong. Op 3 maart arriveerden
Huizinga in Hongkong met zijn kleindochter Mary Vincentia.
| |
Krantenverslagen over Huizinga's lezingen (zie www.delpher.nl)Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch- Indië, 6 januari 1931: ‘Maatschappelijke grondslagen van de Ned. beschaving der 17de Eeuw’ [...] ‘De bovenzaal van het Kunstkringgebouw was geheel met belangstellenden gevuld.’ | |
[pagina 13]
| |
zij bij Elisabeth Huizinga, haar man Sascha Reinshagen en hun vijf maanden oude dochtertje Mary Vincentia. Reinshagen werkte in Hong Kong om er arbeidskrachten te werven voor de Deli Maatschappij. Op 19 maart schreef Huizinga opnieuw aan Van Vollenhoven: ‘Vandaag is Elsje jarig, alles is fleurig en goed. Het verblijf hier zet toch wel de kroon op het werk.’ Veel belangrijker vanuit historisch oogpunt is het oordeel na een klein uitstapje naar China: ‘De indruk die je hier krijgt van China en de Chineezen, is veel interessanter en sympathieker dan van het Sineezendom in Indië. We maakten een tocht naar Macao (wonderlijke rommelzooi) en vandaaruit een eindje 't Chineesche land in. Canton moet er helaas bij inschieten. Als ik dertig was in plaats van zestig, nam ik het Chinees ter hand.’ Aan verschillende van zijn vrienden en kennissen liet hij weten hoe goed en belangrijk deze reis voor hem geweest was. Hij vond het eigenlijk pijnlijk dat hij met de verrijking en verbreding van zijn kennis door de reis in zijn dagelijkse werkzaamheid als hoogleraar niets kon uitrichten.Ga naar voetnoot12 Vooral het bezoek aan China had indruk op hem gemaakt: ‘Dat alles is heel boeiend en men voelt het enorme belang van deze gistende Chinese wereld en men zou zich diep in deze cultuur willen verdiepen. Ik ondervind het bijna als een nadeel dat ik te oud ben om deze blik in de wereld van het Oosten nog vruchtbaar te maken voor mijn cultuur-wetenschappelijke ideeën. Ik zal er niets over schrijven, ik voel te zeer mijn totale ontoereikendheid’.Ga naar voetnoot13 | |
NawerkingTerug in Leiden trad Huizinga eind 1933 als promotor op voor de Chinees T'ien-tsê Chang, die op 22 december promoveerde op Sino- Portuguese trade from 1514 to 1644: a synthesis of Portuguese and Chinese sources.Ga naar voetnoot14 Een jaar later promoveerde J.C. van Leur op de wereld van de Aziatische handel en scheepvaart vóór de komst van de Portugezen en Nederlanders, waarbij hij de westerse invloed als funest hekelde. Huizinga bedankte hem voor zijn ‘veelzijdig en rijk gedocumenteerd proefschrift’.Ga naar voetnoot15 Tenslotte zijn er nog twee verwijzingen naar zijn reis van 1931. Huizinga schreef eind 1932 een artikel ‘Bali’, enkel en alleen om te waarschuwen tegen de aanwezigheid op het eiland van een Canadese zendeling, die de inwoners voor het protestantisme probeerde te winnen. Gelet op de heel eigen godsdienstige signatuur van de Balinese bevolking vond Huizinga dit ongepast - de man diende naar zijn mening te verdwijnen.Ga naar voetnoot16
Uitsnede van de tweede pagina van het beknopte reisverslag dat Huizinga bijhield. Het manuscript zou integraal en geannoteerd moeten worden uitgegeven, waarvoor hier helaas de ruimte ontbreekt.
Titelpagina van het onder Huizinga's supervisie tot stand gekomen proefschrift van T'ien-tsê Chang, 1934.
China keerde in zijn herinnering terug toen hij in 1935 zijn vele ongerustheden uitte, waaronder die over de toenemende wapenwedloop in de wereld: ‘Ik zie weer bij de ingang van een klein Chinees dorp de strooken rood papier op de muren en aan de huizen, met spreuken, die onheil van allerlei aard moeten weren. De bewoners ontlenen er ongetwijfeld een gevoel van veiligheid aan. En wat is veiligheid anders dan een gevoel? - Hoe praktisch, en hoe goedkoop! Hoeveel doeltreffender dan onze milliardenuitgaven, die geen gevoel van veiligheid teweegbrengen. Waarom noemen wij het eene bijgeloof en het andere politiek beleid?’Ga naar voetnoot17 China, Japan en tal van andere culturen kregen in 1938 allemaal hun deel in Huizinga's Homo ludens, het grote wereldboek dat deze Nederlandse cultuurhistoricus al vanaf de eeuwwisseling voor ogen stond en dat bij veel indrukken die hij tijdens zijn reis opdeed vaak in zijn gedachten zal zijn gekomen.Ga naar voetnoot18 |
|