De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Hoe het eerste grote batikboek verscheen - ondanks zijn auteur
| |
Reiziger, geleerde en bibliothecarisHet was een volstrekt logische en verantwoorde keuze. In november 1898 benaderde Johann Schmeltz, directeur van het Ethnografisch Museum in Leiden (tegenwoordig het Museum Volkenkunde) de even merkwaardige als veelzijdige geleerde Gerret Rouffaer om een handboek over de batikkunst te schrijven, op basis van de collectie van zijn museum. Rouffaer (1860-1928) had dankzij een verblijf van bijna vierenhalf jaar in Nederlands-Indië, waar hij zich met grote ijver toelegde op onderzoek en zelfstudie, een gedegen kennis opgebouwd van de maatschappij en de (kunst)geschiedenis van de kolonie. Sinds de zomer van 1897 hield hij zich als vrijwilliger bezig met het ordenen van de wetenschappelijke bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), destijds nog in Den Haag gevestigd. Rouffaer ging voortvarend te werk. Nog geen jaar later publiceerde hij een fraaie catalogus waarin de honderden land- en zeekaarten van het instituut zorgvuldig waren beschreven en ondergebracht in tweeëndertig overzichtelijke rubrieken. Het bestuur van het KITLV toonde zich onder de indruk van Rouffaers dadendrang en benoemde hem op 1 juli 1898 tot adjunctsecretaris, speciaal belast met de | |
[pagina 5]
| |
opbouw en uitbreiding van de bibliotheek. De nieuwe functionaris vatte het plan op om van die bibliotheek een toonaangevende instelling te maken; hij bedacht er ook meteen een prestigieuze naam voor, de Koloniale Bibliotheek.
Gerret Rouffaer op dertigjarige leeftijd.
H.H. Juynboll, conservator van het Ethnografisch Museum in Leiden en specialist in Oud-Javaanse taal en cultuur.
Voorplat van De batik-kunst in Nederlandsch-Indië en haar geschiedenis.
Om de collectie uit te breiden benaderde hij een groot aantal instituten in binnen- en buitenland met het verzoek hun uitgaven met die van het KITLV te ruilen en dubbele exemplaren aan zijn bibliotheek af te staan. Met zijn enthousiasme overreedde hij vermogende particulieren om hun, vaak zeer kostbare boeken aan het instituut te schenken. Ook bezocht Rouffaer tal van antiquariaten en veilingen, waar hij werken over de koloniale geschiedenis van de Oost kocht. Met die aankopen overschreed hij geregeld het aankoopbudget van het instituut. In zo'n geval betaalde de bibliothecaris, die vanwege de vroege dood van zijn ouders over een aardig vermogen beschikte, de boeken uit eigen zak. Met zijn vrijwel onuitputtelijke werkkracht verdiepte Rouffaer zich ook in de herkomst, geschiedenis en techniek van de batikkunst op Java. Hij hield lezingen tijdens tentoonstellingen in koloniale en volkenkundige musea. Daarnaast schreef hij een lijvig artikel over het onderwerp - in het Frans - voor de wereldtentoonstelling in Parijs. Het lag dus voor de hand dat Schmeltz zich voor de samenstelling van het handboek over batiks tot Rouffaer wendde. | |
Een levende ergernisRouffaer had zijn handen al vol aan de opbouw van de bibliotheek van het KITLV, maar hij wees vrijwel nooit een verzoek voor een publicatie af. Vanaf november 1898 besteedde hij elke donderdag aan de ‘batikkerij’, waarvoor hij geregeld onderzoek deed in de volkenkundige musea in Leiden en Amsterdam (het Ethnographisch Museum Artis, tot 1921 gevestigd in een gebouw van de dierentuin). Veel genoegen verschaften die bezoeken hem niet, met name voor het museum van Schmeltz had hij geen goed woord over: ‘U weet haast niet wat een ellende het is in een jammerlijk verlicht, ellendig opeengestapeld, akelig en naar pakhuis te werken als het Ethnogr. Mus. te Leiden. Het genot van zien wordt daar zoogoed als vergald, deels vernietigd zelfs [...] Ik kan u gerust zeggen dat dat zoogenaamde “Museum” mij een levende ergernis is.’Ga naar eind1 Het was de bedoeling dat Rouffaer zijn studie zou schrijven in samenwerking met Hendrik Herman Juynboll (1867-1945), specialist in de Oud-Javaanse taal en cultuur, conservator van het Ethnografisch Museum in Leiden en in 1909 Schmeltz' opvolger als directeur. Om die reden voerden zij vanaf het voorjaar van 1899 een uitgebreide correspondentie.Ga naar eind2 In zijn brieven leverde Juynboll vertalingen voor bepaalde technische termen en gaf hij de vindplaatsen van bijzonderheden over batiks in tal van Javaanse handschriften. Hij bleek beter thuis in de taal dan in de bedrukte stoffen, want hij moest geregeld een beroep doen op zijn vrouw als het ging om het verschil tussen het vouwen of plooien van een kledingstuk. ‘Nu hoor ik van mijn vrouw, dat de zoom een stuk is van hetzelfde goed, dat omgeslagen is, en de stootkant een afzonderlijk stuk is, dat er aangezet wordt en dat als zoom kan dienen.’Ga naar eind3 Ook kende hij de gebruiken in Nederlands-Indië niet, omdat hij de kolonie nooit had bezocht. Rouffaer toonde zich al spoedig ontevreden over de inbreng van Juynboll; hij kreeg zelfs spijt van de | |
[pagina 6]
| |
hele onderneming. Tot zijn verbazing hadden de conservator en Schmeltz geen moment overwogen om naast zwart-wit foto's ook een aantal grote afbeeldingen in kleur op te nemen. Schmeltz was alleen geïnteresseerd in de Duitse vertaling, die naast de Nederlandse tekst geplaatst zou worden. Daar had Rouffaer weer bezwaar tegen, omdat hij vreesde dat het boek zo ‘alleronaangenaamst’ te lezen werd. Zij spraken af dat dertig van de honderd platen in kleur zouden worden afgedrukt. Rouffaer hoopte dat aantal stiekem tot vijfendertig of meer te verhogen. De samenwerking tussen beide auteurs verliep steeds stroever. Dat lag niet alleen aan Juynboll, die Rouffaer verschillende kostbare tekstuitgaven verschafte en alle vragen over vertalingen plichtsgetrouw beantwoordde. Hij zag ook toe op de tijdige verzending van teksten en drukproeven naar uitgeverij Kleinmann in Haarlem, waar het werk vanaf 1900 in driemaandelijkse afleveringen verscheen. Rouffaer was door zijn andere werkzaamheden amper in staat tijdig de teksten af te leveren, maar ging ook geregeld met de ander in discussie over de herkomst van allerlei benamingen. Uiteindelijk besloot Juynboll zijn medewerking te beperken tot het leveren van vertalingen en het zoeken naar vindplaatsen over batiks in Javaanse teksten. De voorbereiding van het boek ging door, zij het steeds trager omdat Rouffaer al zijn tijd nodig had voor de catalogus van de Koloniale Bibliotheek.Ga naar eind4 In 1905 besloot Kleinmann met de uitgave te stoppen. | |
Bijgeloof van de blauwverversPas een kleine tien jaar later, nadat Rouffaer ernstig ziek was teruggekeerd van zijn tweede reis naar de Oost, ging hij zich opnieuw bezighouden met zijn batikboek. De tekst was al gereed, dus hij kon zich beperken tot een naschrift en de correctie van de drukproeven. In 1914 verscheen De batik-kunst in Nederlandsch-Indië en haar geschiedenis door G.R Rouffaer en H.H. Juynboll bij uitgeverij Oosthoek in Utrecht.
Fragment van een Wajangpatroon op een kain (rok) uit Semarang, ca. 1850. Afbeelding uit De batik-kunst in Nederlandsch-Indië en haar geschiedenis.
Kain (rok) uit Semarang met Wajangpatroon. Collectie Tropenmuseum Amsterdam.
Batikkende vrouwen.
Met zijn 534 pagina's op groot | |
[pagina 7]
| |
formaat kon het rijk geïllustreerde, tweedelige werk met recht monumentaal worden genoemd. De tekst was van Rouffaer, Schmeltz maakte de Duitse vertaling en Juynboll verzorgde de voetnoten. Achtereenvolgens werd aandacht besteed aan de techniek van het Javaanse batikken, de oorsprong en geschiedenis van het wasverven, de uiteenlopende patronen met hun benamingen en de betekenis van deze nijverheid voor Nederlands-Indië.
Batikpatroon, afkomstig uit Cheribon. Afbeelding uit De batikkunst in Nederlandsch-Indië en haar geschiedenis.
Koromandeldoek, via Negapatam in Atjeh geïmporteerd. Afbeelding uit De batik-kunst in Nedertandsch-Indië en haar geschiedenis.
Rouffaer vermeldde veel opmerkelijke details over de werkwijze van de Javaanse batiksters. Hij stelde vast dat zij nooit hun katoen knippen, zij scheuren het. Een andere bijzonderheid had betrekking op het blauw, de oudste sierkleur van de Javanen, en de kuipen waarin de doeken geverfd werden. Het bijgeloof onder de ‘blauwververs’ schreef hun voor dat zij ‘geregeld om de drie, vijf of zeven dagen aan de geesten offeren, door in hun kuip een ananas te werpen’.Ga naar voetnoot5
Gebatikte perkamenten band van C.A. Lion Cachet voor de Catalogus der tentoonstelling van portretten en voorwerpen betrekking hebbende op het Huis van Oranje Nassau [...], Amsterdam 1898. Lion Cachet verzorgde 36 soortgelijke banden van de catalogus van de tentoonstelling, die ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina werd gehouden in het Rijksmuseum.
Voor het bepalen van de geschiedenis van het batikken baseerde Rouffaer zich op drie achttiende-eeuwse plakkaten met belangrijke gegevens over batikpatronen, die teruggaan tot het midden van de vijftiende eeuw. Deze documenten liet hij al in 1888 kopiëren tijdens zijn verblijf aan het hof van de soesoehoenan (vorst) van Solo, een van de Vorstenlanden op Midden-Java. In zijn inleiding ging Rouffaer in op de wisselwerking tussen de oosterse kunstnijverheid en de westerse beeldende kunst. Hij sprak voor dit doel met de Nederlandse kunstenaars die vanaf het einde van de negentiende eeuw het batikken beoefenden: C.A. Lion Cachet, die er in 1891 mee begon als eerste in Nederland, J. Thorn Prikker, G.W. Dijsselhof en Th. Nieuwenhuis - allen representanten van de Nieuwe Kunst. Het tweede deel, een platenverzameling, bevat prachtige afbeeldingen van de regent van Djepara met zijn familie, adellijke jonge mannen uit Djokjakarta en een vrouw met slendang en kind aan de borst. Er zijn batikpatronen afgedrukt van dag- en avondhoofddoeken, sarongs en kainsGa naar voetnoot6 uit verschillende regentschappen met vaak verrassende voorbeelden van Chinese en Nederlandse invloeden. Aan het einde van zijn boek, dat voorzien is van een uitvoerig register en een omvangrijke bibliografie, stelde Rouffaer met opvallende zelfkennis vast dat hij aan deze uitgave ‘een beetje Oostersch-langzaam’ had gewerkt. Hij beschouwde die traagheid echter als een voorrecht. Dat gold zeker voor dit prachtige boek, gezien de analogie met het batikproces.
Frank Okker beschreef het leven van Gerret Pieter Rouffaer en diens lange en spannende reizen door Europa en Azië in Rouffaer. De laatste Indische ontdekkingsreiziger, Amsterdam 2015. |
|