De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Letterspijs
| |
Materiële bibliografieBinnen het brede terrein van wat thans boekwetenschap wordt genoemd neemt de studie van de productiewijzen een belangrijke plaats in. Zij ontleent haar belang niet alleen aan de geschiedenis van de grafische technieken, die als een zelfstandige discipline kan worden gezien, maar is ook dienstbaar aan een beter inzicht in de tekstuele geschiedenis van een werk. Dergelijk onderzoek kan vaststellen welke tekstvarianten binnen een werk door de auteur zijn aangebracht en welke het gevolg zijn van de productiewijze van een bepaalde druk. Dit onderdeel van de boekwetenschap heet - naar de in de Angelsaksische landen gebruikelijke term - ‘analytische bibliografie’, maar ik gebruik liever de Franse term ‘bibliographie matérielle’, die duidelijker aangeeft waar het om gaat. We moeten dan ‘bibliografie’ niet begrijpen als ‘een lijst van boektitels over een bepaald onderwerp’, zoals de zojuist genoemde bibliografie van de werken van Hermans. Hier wordt het begrip gebruikt in de zin die het vanaf circa 1800 ook had: de studie van boeken in het algemeen, boekwetenschap dus. De materiële bibliografie heeft zich zo goed als uitsluitend gericht op het boek vóór circa 1850, de periode waarin de boekdrukkunst ambachtelijk werd uitgeoefend.Ga naar eind2 Juist het handwerk bracht met zich mee dat exemplaren van een druk geen eenvormigheid vertoonden; pas toen in de tweede helft van de negentiende eeuw de grafische technieken geïndustrialiseerd werden, kon van standaardisering sprake zijn. Analyse van de overgeleverde boeken en vergelijking met secundaire bronnen als archieven van drukkerijen en technische hand- | |
[pagina 53]
| |
leidingen voor zetters, drukkers en correctors, leverden verklaringen voor geconstateerde afwijkingen. Zo bracht de materiële bibliografie onder meer aan het licht dat er door toedoen van zetter, drukker of corrector tekstuele verschillen tussen exemplaren van dezelfde druk kunnen optreden en dat de volgorde van de drukken verduisterd kan zijn. Mooie voorbeelden van dergelijke verschijnselen vindt men in de platenatlas Kopij en druk in de Nederlanden.Ga naar eind3
2
Moedwil en misverstond, 1e druk (J.M. Meulenhoff, 1948), band, tweede binding (ontwerp Jan
3
Moedwil en misverstond, 3e druk (Ad. Donker, 1963), band (ontwerp Rob Peters). | |
Moedwil
4 Moedwil en misverstand, 3e druk, titeluitgave (De Bezige Bij, 1965), omslag (ontwerp Peter Renard).
Deze bijdrage wil aan de hand van enkele voorbeelden uit drukken van Hermans' werken aantonen dat zulke tekstuele verschillen in de tweede helft van de twintigste eeuw nog steeds voorkwamen, zij het bij uitzondering. Mijn eerste voorbeeld heeft betrekking op een verschijnsel dat ook bij een auteur als Couperus bestudeerd is.Ga naar eind4 Wie een exemplaar van de eerste druk van Hermans' verhalenbundel Moedwil en misverstand (Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1948, JS 12) in handen neemt, kan een geel kartonnen band aantreffen met op het voorplat een citaat uit een recensie, gevolgd door de zin: ‘aldus oordeelde Jan Greshoff bij de verschijning van dit boek’ (afb. 2). Er zijn ook exemplaren met een blauwe of zwarte halflinnen band met een stofomslag. Gezien de verwijzing naar de recensie is duidelijk dat de gele band later is ontstaan, waarschijnlijk twee jaren na de verschijning. Vóór circa 1850 behoorde de band tot de exemplaar-gebonden elementen van het boek, omdat de individuele koper zich tot een binder wendde. Na de invoering van de industriële boekband werd dat anders, want voortaan gaf de uitgever opdracht een band te maken voor alle exemplaren van de editie. Omdat de band een belangrijk deel uitmaakte van de productiekosten, lieten uitgevers soms slechts een deel van de oplage binden, vooral bij boeken waarvan het succes onvoorspelbaar was. Indien nodig konden ze op een later moment een tweede partij ongevouwen vellen (plano's) naar de binderij sturen, waarbij dan vaak werd uitgegaan van een ander ontwerp en zelfs van een andere ontwerper. Het moge duidelijk zijn dat het bij deze bindpartijen van verschillende datum om dezelfde druk gaat. Als men een nieuwe ‘uitgave’ definieert als een nieuwe presentatiewijze van dezelfde vellen, dan kan men de gele band een ‘andere uitgave’ noemen. De verhalen in dit boek waren in de oorlog al door John Meulenhoff geaccepteerd en het was dan ook vanzelfsprekend dat ze na de bevrijding bij deze uitgever zouden verschijnen.Ga naar eind5 Een tweede druk verscheen niet bij Meulenhoff, maar bij Ad. Donker (JS 13). Deze verzorgde in 1963 ook een derde druk (JS 14), die evenals de beide vorige in boekdruk - dus van loden letters - gedrukt was (afb. 3). De daarop volgende druk uit 1965 (JS 15, afb. 4) kwam niet uit bij Donker en ook niet bij Van Oorschot, die weliswaar een en ander van Hermans uitgegeven had, maar met wie de auteur in die jaren in een conflict verwikkeld was.Ga naar eind6 Deze druk verscheen bij De Bezige Bij, die in 1962 Hermans' vaste uitgever was geworden. Dat kon alleen gebeuren met instemming van de eerdere uitgever (in dit geval Donker), die volgens het zogenaamde standaardcontract onder bepaalde omstandigheden het recht had een werk te blijven herdrukken. Alleen met diens toestemming kon een auteur naar een andere uitgever gaan. Juist om dat te verhinderen heeft Van Oorschot nooit de door hem uitgegeven titels van Hermans willen afstaan. Het door De Bezige Bij uitgegeven boek had een ander omslag dan dat van Donker en ook de impressa op de titelbladen verschillen. Op de verso van het titelblad stond echter niet ‘Vierde druk 1965’, maar ‘Derde druk 1963’. Toch was dit een correcte aanduiding. Als we nauwkeuriger kijken, blijkt dat alleen de Franse titel en de titel, tezamen twee bladen (vier pagina's), nieuw gezet en gedrukt zijn; de rest bestaat uit dezelfde vellen als de derde druk van Donker, die aan De Bezige Bij verkocht waren. Deze vier bladzijden vervingen die in de overgenomen vellen van de Donker-druk; de oorspronkelijke pagina's zijn uitgesneden en op het overgebleven strookje zijn de nieuw gezette en gedrukte geplakt. Evenals bij de eerste druk droegen de exemplaren van deze derde druk verschillende banden, maar nu is de achtergrond een heel andere. Boekhistorici kennen deze werkwijze: het restant van een editie wordt aan een collega verkocht, omdat in tegenstelling tot de verwachtingen het boek geen succes werd. Zij spreken hier van een titeluitgave: het is een andere presentatiewijze van dezelfde gedrukte vellen (van hetzelfde zetsel), waarbij alleen het titelblad is gewijzigd.Ga naar eind7 | |
MisverstandIn 1966 verscheen bij De Bezige Bij de roman Nooit meer slapen (JS 229), niet alleen naar mijn mening het hoogtepunt in Hermans' oeuvre. Het boek werd uit losse loden letters gezet, niet met de hand maar via een zetmachine, de Monotype, het meest gebruikte zetsysteem tussen circa 1910 en 1970. Het drukken geschiedde van dat loden zetsel, ook boekdruk genoemd, een hoogdrukprocedé dat vanaf het begin van de boekdrukkunst tot rond 1970 de belangrijkste techniek was. In de jaren zestig deed het fotozetten zijn | |
[pagina 54]
| |
intrede, een zetsysteem dat niet langer uitgaat van loden letters, maar van afbeeldingen van letters die op een lichtgevoelige drager worden geprojecteerd. Deze zetwijze was zeer geschikt voor de offset-druk, een vlakdruk-procedé dat in Nederland in de jaren zestig opkwam en sindsdien algemeen is geworden. Het papier wordt bedrukt van een plaat die om een cilinder gebogen is. Bijzonder is dat de offset-druk eerder gangbaar werd dan het fotozetten: aanvankelijk werd van uit loden letters gezette pagina's een scherpe afdruk gemaakt, die diende als basis voor de offset-plaat. Het fotozetten werd al rond 1990 ingehaald door elektronische (digitale) zetsystemen, die nog steeds aan de basis van de huidige boekproductie staan.Ga naar eind8
5
Nooit meer slopen, 1e druk (De Bezige Bij, 1966), p. 220. Laatste regel: ‘Zelfs het gloeien haudt op.’
6
Nooit meer slapen, 1e druk (De Bezige Bij, 1966), p. 220. Laatste regel: ‘Zelfs het gloeien houdt op.’ Al deze technieken boden verschillende mogelijkheden tot correctie nadat er gezet was. Zo moest bij loden zetsel een typografische vakman met de hand letters of woorden in het zetsel vervangen door andere; dat gebeurde staande voor de rechthoek van de gezette tekst (de ‘vorm’). In de eerste, ‘loden’ druk van Nooit meer slapen treft ons een verschijnsel dat we al sinds de vroegste producten van de boekdrukkunst (circa 1460) kennen, namelijk dat binnen één druk in de tekst verschillen voorkomen. Een aantal exemplaren heeft hier en daar een andere tekst, waarbij het meestal gaat om correcties van woorden, soms zelfs van letters. Boekhistorici spreken dan van ‘perscorrectie’ en de desbetreffende exemplaren behoren tot een andere ‘staat’. Dergelijke veranderingen werden tijdens het feitelijke drukken aangebracht: de productie werd even stilgelegd, de wijziging werd in het zetsel ingevoerd en daarna werd het drukken voortgezet. De vellen met de gewijzigde tekst werden niet onderscheiden van die met de vroegere versie, zodat zij in willekeurige exemplaren terecht kwamen. Tekstediteurs van oude boeken weten dit en proberen dan ook zoveel mogelijk exemplaren van een en dezelfde druk van Shakespeares toneelstukken of Vondels gedichten te vergelijken. In de ambachtelijke periode tot circa 1850 was een onderbreking van het drukproces geen probleem, maar na de industrialisatie van het vak werden zulke tijdrovende activiteiten gemeden om het ‘ledig staan’ van de kostbare cilinderpersen te voorkomen. Deze snelpersen hebben vanaf circa 1850 meer dan een eeuw lang losse vellen van vlakliggend zetsel gedrukt. Evenals bij perscorrecties uit een verder verleden is het bij de eerste druk van Nooit meer slapen lastig de chronologie van tekstvarianten vast te stellen. In zowel de gebrocheerde als de gebonden versie komen exemplaren voor die op bladzijde 220 de lezing ‘het gloeien haudt op’ hebben (afb. 5), een klaarblijkelijke zetfout. Maar in beide bindwijzen zijn er ook exemplaren die de juiste lezing ‘houdt’ hebben (afb. 6). De gebruikte letter is de Monotype Van Dijck, die geen vette versie kent, zodat de verklaring van de vet afgedrukte u moet liggen in een losgeraakte letter die iets hoger is gaan staan; letters kunnen losraken wanneer het zetsel niet goed vast gezet is in het raam (‘insluiten’ noemden zetters en drukkers dat). Deze varianten kunnen niet gemakkelijk verklaard worden, des te minder omdat een ongecorrigeerde drukproef (in mijn bezit) de juiste lezing geeft.Ga naar eind9 Er zijn grote verschillen tussen deze proef en de druk; mogelijk is de regel tussen beide stadia wat in het ongerede geraakt, waardoor de lezing ‘haudt’ is opgetreden. Nadat een aantal exemplaren gedrukt was, werd de fout opgemerkt. De cilinderpers werd stilgezet, de vorm werd losgemaakt en een zetter herstelde de fout. Bij deze correctie was haast geboden, want de drukkers moesten noodgedwongen hun werk onderbreken. De zaak wordt nog gecompliceerder als we naar de volgende drie drukken kijken (JS 230-232), gedrukt van hetzelfde zetsel (‘staand zetsel’ heet dat). De technische fout van de te sterk uitgedrukte u - er staat nu ‘houdt’ - bleef bestaan; het onzorgvuldige insluiten heeft kennelijk ook later nog sporen nagelaten. In het bewaarde correctie-exemplaar van de derde druk heeft de auteur de vet afgedrukte letter niet opgemerkt.Ga naar eind10 Pas in de 5e druk uit 1969 (JS 233), nog steeds van hetzelfde zetsel gedrukt, is dit hersteld. Een omgekeerde volgorde van deze varianten - van ‘houdt’ naar ‘haudt’ - lijkt mij minder waarschijnlijk, omdat deze tekstcorruptie moeilijk verklaard kan worden. | |
FlexibelOok mijn volgende voorbeeld betreft een verschil tussen exemplaren van eenzelfde druk en ook hier gaat het om een ongelukje op de drukkerij, zij het van een heel andere aard. De zevende druk van de verhalenbundel Een wonderkind of een total loss (JS 271) verscheen in 1978 bij De Bezige Bij in een typografie van Peter Renard. Deze had al in de eerste druk uit 1967 (JS 265) een opvallende bladspiegel gekozen, maar bovendien de tekst in de toen nog zelden toegepaste zogenaamde vrije regelval laten zetten; de drukken tot en met de achtste zijn van hetzelfde zetsel gedrukt.Ga naar eind11 Een aantal exemplaren van deze zevende druk heeft op bladzijde 114 de woorden ‘vol’ en ‘Voortdurend’ (afb. 7), maar andere hebben hier de variant ‘boordevol’ en de zetfout | |
[pagina 55]
| |
‘Voortudrend’ (afb. 8). De verandering in ‘boordevol’ moet wel van de auteur afkomstig zijn. Toch is hier geen sprake van een perscorrectie. De eerste druk van Een wonderkind is in lood gezet uit de Monotype Van Dijck, maar na de zetprocedure zijn de pagina's omgezet in rubberen hoogdrukplaten, die net als bij stereotypie rondom de drukcilinder van een snelpers bevestigd werden. Het papier werd tussen deze cilinder en een tegendrukcilinder geleid: hierdoor kon, net zoals bij stereotypie en bij offset papier van grote rollen gebruikt worden en werd het langzame bedrukken van losse vellen vermeden. Evenals bij staand zetsel het geval was, konden deze platen voor herdrukken bewaard worden. De rubberstieptechniek, ook wel flexografie of boekdrukrotatie genoemd, was vooral nuttig bij hoge oplagen, dus in het bijzonder bij het drukken van pockets en paperbacks (de oplage van de eerste druk van Een wonderkind bedroeg circa 16.000 exemplaren). De techniek, die in Nederland in de jaren zestig opkwam, is gemakkelijk herkenbaar aan de wat fletse afdruk en de enigszins uitgedijde letters, die immers van het flexibele rubber waren gedrukt. Dit is duidelijk zichtbaar in Amerikaanse pocketboeken, die in zeer hoge oplagen gedrukt werden. De cilinders van deze rotatiepers waren groot en voor Een wonderkind met een omvang van 224 bladzijden kon worden volstaan met drie hele vormen en een halve. Om de rol van die halve vorm geheel te benutten werden de platen voor dit halve vel (p. 97-128) tweemaal afgegoten en dus tweemaal om de plaatcilinder gespannen. Hermans gaf de wijziging van ‘vol’ in ‘boordevol’ (p. 114) aan in zijn correctie-exemplaar van de zesde druk.Ga naar eind12 Toen de door de auteur gewenste wijziging de drukkerij bereikte, werd abusievelijk maar één van beide platen van deze pagina gecorrigeerd (afb. 8). Anders dan bij loodzetsel kon bij flexografie niet per regel, woord of letter gecorrigeerd worden, maar moest de hele bladzijde opnieuw worden gezet. In alle eeuwen heeft herzetting - in het bijzonder wanneer die niet meer gecontroleerd werd - geleid tot nieuwe fouten en dat gebeurde ook hier. De zetfout ‘Voortudrend’ hebben auteur noch redacteur noch corrector onder ogen gehad. Nadat de nieuwe plaat op de cilinder was ingevoegd, werd er onmiddellijk met drukken begonnen, waardoor er tegelijkertijd twee versies van pagina 114 gedrukt werden.Ga naar eind13 De zetfout ‘Voortudrend’ is in het door de auteur vervaardigde correctie-exemplaar van de zevende druk hersteld, en dus keerde in de achtste druk (JS 272) de oorspronkelijke versie terug. Overigens was ook bij de vierde druk uit 1972 een enigszins verwante tekstuele ramp gebeurd, eveneens veroorzaakt door het gebruikte flexografische druksysteem (zie de annotatie bij JS 268). | |
PasteiVan Wittgenstein tot Weinreb. Het sadistische universum 2 kende tijdens het leven van Hermans vier drukken (JS 224-227; 1970, 1971, 1976, 1979). In dit geval gaat het niet om een verschil tussen exemplaren van dezelfde editie, maar om een tekstueel verschil tussen de eerste, tweede en vierde druk, dat een semi-materiële oorzaak heeft. Het zetsel was Monotype en de eerste twee drukken waren in boekdruk in losse vellen geproduceerd; omdat de uitgever een snelle herdruk verwachtte, werd na de eerste druk het zetsel bewaard (staand zetsel) om een jaar later opnieuw afgedrukt te worden. Maar een ongelukje bij het op de pers leggen van het zetsel voor de tweede druk veroorzaakte een fout waar de auteur geen weet van had - een niet-geautoriseerde tekstvariant ofwel een perscorruptie. De eerste regel van pagina 150 luidde in de eerste druk (JS 224, afb. 9): ‘Op een dag in 1820 ging hij [Joseph Smith, de stichter van de Mormonenbeweging] naar een stille plek in het bos, / knielde en vroeg God om raad.’ In de tweede druk uit 1971 is ‘en’ verdwenen en men leest hier (JS 225, afb. 10): ‘knielde vroeg’, met een te ruime spatie tussen de woorden.
7
Een wonderkind of een total loss, 7e druk (De Bezige Bij, 1978), p. 114 (exemplaar 1). In de zevende regel staat ‘vol’, in de laatste ‘voortdurend’.
8
Een wonderkind of een total loss, 7e druk (De Bezige Bij, 1978), p. 114 (exemplaar 2). In de zevende regel is ‘vol’ gewijzigd in ‘boordevol’, in de laatste regel is de zetfout ‘voortudrend’ ontstaan. Ieder die in het ‘loden’ tijdperk ervaring heeft opgedaan als uitgever, typograaf of corrector, ziet onmiddellijk wat hier gebeurd is. Het zetsel werd tussen de drukken bewaard en per pagina met een touwtje (het opbindkoord of paginatouw) vastgezet, vooral om de eerste en laatste regel van de pagina voor omvallen te behoeden. De drukkers legden een knoop in het touwtje, die gemakkelijk in één ruk losgemaakt kon worden. Bij een nieuwe druk werden deze pagina's opnieuw in een vorm ingesloten, waarbij de man aan de pers het risico liep dat bij het lostrekken van het opbindkoord boven- en onderaan een pagina de kleine losse letterstaafjes omvielen (‘pastei’ noemde de typograaf dat). De dure snelpers mocht niet ‘ledig staan’, zodat het herstel van zo'n ongelukje ter plaatse moest geschieden. Men beschikte gewoonlijk niet over kopij, correctie-exemplaar of proef, zodat de kans op een veranderde tekst groot was. Van deze tweede druk zijn twee door de auteur vervaardigde correctie-exemplaren bewaard.Ga naar eind14 In het eerste corrigeerde Hermans de regel in ‘knielde, vroeg’ en tekende bovendien een tweede verandering aan in dezelfde regel: ‘daarop’ in plaats van ‘daarna’. Het tweede correctie-exemplaar heeft hier geen enkele correctie. In de derde druk zijn de correcties van het tweede exemplaar alle uitgevoerd, die van het eerste exemplaar maar ten dele. De drukker heeft op deze plaats alleen het tweede exemplaar gevolgd en miste de beide correcties op p. 150, zodat in de derde druk (1976, JS 226) de fout ‘knielde vroeg’ is blijven staan (en ook de gewenste variant ‘daarop’ niet is uitgevoerd). Deze derde druk is overigens tot | |
[pagina 56]
| |
stand gekomen via offset: van scherpe afdrukken van de tweede druk zijn foto's gemaakt, die naar de offsetplaat getransporteerd zijn. In zijn correctie-exemplaar van de derde druk heeft de auteur op p. 150 alleen de eerder aangegeven correctie genoteerd, maar ook hier heeft hij in plaats van het verdwenen woordje ‘en’ een komma ingevuld en zo staat het in de vierde druk uit 1979 (JS 227, afb. 11). Ook de Volledige werken geven deze lezing. | |
TeksteditieHermans' Volledige werken vormen in editie-technisch opzicht een uniek en bewonderenswaardig project, omdat de tekst van het werk van een Nederlandse schrijver met behulp van een digitaal tekstvergelijkingsprogramma vastgesteld wordt. Uitgangspunt is de laatste door de auteur geautoriseerde druk, maar wanneer details in deze versie verduisterd zijn door toedoen van de auteur of van redacteuren, correctors, zetters of drukkers wordt een vroegere, eveneens door de auteur geziene versie te hulp geroepen en wordt hier de gewenste tekst hersteld.Ga naar eind15 Toch wil ik bij dit laatste een aantekening maken. Hermans handelde bij de correctie in Van Wittgenstein tot Weinreb zoals vele auteurs: zij lezen en controleren de tekst zonder de oorspronkelijke versies te raadplegen. Hij plaatste een komma zonder te beseffen dat de eerste druk zijn oorspronkelijke versie had (die ook staat in de voorpublicatie van dit hoofdstuk in Avenue, juli 1967): ‘knielde en vroeg’. Hoewel de versie ‘knielde, vroeg’ de laatste door de auteur geautoriseerde druk vertegenwoordigt en dus gevolgd moet worden, zou in dit geval de versie van de eerste druk in ieder geval aandacht verdienen. Dat laatste geldt ook voor de varianten tussen drukken die wel door de auteur aangebracht zijn, maar waartoe hij min of meer gedwongen was door de gebruikte zettechniek. Bij een loden zetwijze, handmatig of machinaal (Monotype), bleven de gezette bladzijden met het oog op een mogelijke herdruk vaak bewaard, zoals gezegd door het paginatouw vastgehouden. Wanneer de auteur voor een volgende druk een of meer woorden wilde toevoegen of weglaten, zou de alinea of de bladzijde één of meer regels langer of korter worden. Dat verzetten (‘verlopen’ heette dat) kon enkele pagina's bestrijken en liep soms wel tot het einde van een hoofdstuk.
9
Van Wittgenstein tot Weinreb. Het sadistische universum 2, 1e druk (De Bezige Bij, 1970), p. 150. Bovenste regel: ‘knielde en vroeg God om raad.’
10
Van Wittgenstein tot Weinreb. Het sadistische universum 2, 2e druk (De Bezige Bij, 1971), p. 150. Bovenste regel: ‘knielde vroeg God om raad.’
11
Het sadistische universum 2. Van Wittgenstein tot Weinreb, 4e druk (De Bezige Bij, 1979), p. 150. Bovenste regel: ‘knielde, vroeg God om raad.’ Verlopen was niet alleen tijdrovend en dus duur, het was ook gevaarlijk omdat die regels tijdens het verplaatsen gemakkelijk in pastei konden vallen. De kosten kwamen in principe voor rekening van de auteur, al was het in de praktijk de uitgever die ze betaalde. Om het verloop te beperken schrapte de auteur in een naburige regel een min of meer gelijk aantal tekens of voegde die toe. Door ‘inwinnen’ of ‘uitdrijven’ bereikte de zetter dat de regels zo spoedig mogelijk weer in het gareel liepen. Zulke ‘onvrijwillige’ varianten worden zichtbaar bij tekstuele vergelijking van drukken. Ze komen de hele twintigste eeuw voor en pas het elektronisch zetten heeft aan dit verschijnsel een einde gemaakt. Onderzoekers die de zettechnische oorzaken van deze varianten negeren worden daarvoor gestraft door de vergeefsheid van hun interpretaties.
Dit artikel is een bewerking van een voordracht gehouden op 18 november 1999 in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, ter gelegenheid van de uitreiking van de Menno Hertzbergerprijs aan de Short title catalogue Netherlands, een bibliografisch project dat met behulp van de inzichten van de materiële bibliografie alle in Nederland geproduceerde drukken tot 1800 wil beschrijven.Ga naar eind16 |
|