De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
Toen Jan Blankers en Aad van Leeuwen in 1949 hun biografie over viervoudig Olympisch kampioene Fanny Blankers-Koen publiceerden, voelden ze zich verplicht om te verantwoorden dat ze een boek over een sporter hadden geschreven.Ga naar eind1 Dat was namelijk allerminst usance. Tegenwoordig komen er zo veel sportbiografieën op de markt dat een regionaal dagblad vorig jaar cynisch kopte: ‘Gezocht: een profvoetballer zonder een eigen biografie’.Ga naar eind2 Tijd voor een historische verkenning van het genre. | |
EerstelingLeo Lauer was in 1928 de eerste schrijver die het levensverhaal van een Nederlandse sporter optekende en in boekvorm uitgaf. Hij schreef met De roman van Jaap Eden een biografie over deze drie jaar eerder overleden schaatser en wielrenner. In 1929 schreef Lauers collega-journalist Joris van den Bergh Te midden der kampioenen, over wielrenner Piet Moeskops. Daarin bepleitte hij het bestaansrecht van de sportbiografie als genre. Hij constateerde dat het tot dan toe vooral kunstenaars, geleerden en ontdekkingsreizigers waren geweest van wie de levens werden ‘geboekstaafd’. Maar, betoogde Van den Bergh, ‘daaraan ontbrak: de sportman! En ik zeg U, dat hij er bij behoort.’Ga naar eind3 Zijn woorden hadden profetische waarde. De sportman, en met enige vertraging de sportvrouw, bleek er inderdaad bij te horen. Inmiddels zijn er meer dan 250 biografieën geschreven over Nederlandse sporters en dat aantal groeit exponentieel. Voetballers zijn verreweg het meest onderwerp geweest van een biografie, gevolgd door wielrenners. Het zal weinig mensen verrassen dat Johan Cruijff de meest gebiografeerde Nederlandse sporter is. Alleen al rond zijn zestigste verjaardag in 2007 verschenen er zes boeken over zijn leven. Het door Nico Scheepmaker geschreven en veelgeprezen Cruijff, Hendrik Johannes. Fenomeen is na de oorspronkelijke publicatie in 1972 niet minder dan vier keer aangevuld en heruitgegeven.Ga naar eind4 De sportbiografie is allesbehalve een statisch genre. Er zijn duidelijke ontwikkelingen, wanneer je kijkt naar de wijze waarop sporters in de loop van de tijd worden gerepresenteerd. In grote lijnen kunnen we drie belangrijke trends onderscheiden. In de eerste periode, tussen 1928 en 1967, typeerden biografen sporters vooral als gewone helden, die ondanks hun successen met beide benen op de grond bleven staan. Veel van de biografieën die in het laatste kwart van de vorige eeuw werden gepubliceerd draaiden om zelfbewuste helden, die wisten wat ze waard waren en waar nodig het gezag uitdaagden. Na 2001 stonden steeds vaker gevallen helden centraal, die meer opvielen door hun drank- en drugsgebruik dan door hun sportieve prestaties. | |
Gewone heldenWat opvalt aan de eerste sportbiografieën is de uitgebreide verdediging waarvan de auteurs zich bedienden. Dit gegeven kan niet los worden gezien van de polemieken die in de jaren twintig, dertig en veertig van de vorige eeuw in dagbladen werden gevoerd als Nederlandse wereld- of Olympische kampioenen uitbundig werden gehuldigd. Verschillende opiniemakers verzetten zich tegen het lauweren van sporters als Piet Moeskops, Rie Mastenbroek of Fanny Blankers-Koen. Die konden in hun ogen alleen maar hard fietsen, zwemmen en rennen. In dit klimaat wilden biografen voorkomen dat ze werden beticht van heldenverering of sportverdwazing, woorden meteen uitgesproken negatieve connotatie. In Fanny, de biografie van Jan Blankers en Aad van Leeuwen over Fanny Blankers-Koen (1949), vatte sportbestuurder Karel Lotsy het heersende sentiment goed samen. In het voorwoord schreef hij: ‘Ik weet dat er velen in den lande [...] het voorhoofd fronsen en van oordeel zijn, dat dit toch te ver gaat: nu ook nog een boek!’ Lotsy haastte | |
[pagina 28]
| |
zich dan ook om er aan toe te voegen dat aan de biografie ‘allerminst misplaatste persoonsverheerlijking’ ten grondslag lag.Ga naar eind5 Op vergelijkbare wijze nuanceerde Klaas Peereboom de betekenis van voetballer Abe Lenstra in de biografie die hij in 1948 schreef. Hij noemde de Fries weliswaar een van de beste spelers van zijn tijd, maar vond dat nadrukkelijk ‘geen reden om in hem de “Übermensch” te zien of hem te hinderen met buitensporige adoratie’.Ga naar eind6 Deze relativering was de norm in de sportbiografieën die verschenen tussen 1928 en 1967. Die boeken werden vrijwel allemaal gedomineerd door een gewoonheidscultus. Hoewel biografen hun bewondering voor de sporters allerminst onder stoelen of banken staken, typeerden zij hen tegelijkertijd als toonbeelden van eenvoud, bescheidenheid en nuchterheid. Zij benadrukten steevast dat ‘hun’ sporters ondanks alle roem zo gewoon waren gebleven. Zo creëerden zij helden die volgens het vaak terugkerende adagium beschikten over ‘sterke benen die de weelde kunnen dragen’.Ga naar eind7
Verwelkoming van Fanny Blankers-Koen bij haar thuiskomst in de Haarlemmermeerstraat in Amsterdam, 10 augustus 1948. Foto J.D. Noske / Anefo. Nationaal Archief, Den Haag.
Fanny Blankers-Koen en haar echtgenoot Jan Blankers lezen de fanmail, 1948. Foto Sikkens / Anefo. Nationaal Archief, Den Haag.
Biografen cultiveerden in deze eerste decennia de eenvoud van de sporters door een brug te slaan tussen hun internationale successen en hun simpele, ‘Hollandsche’ afkomst. Hoewel iemand als vijfvoudig wereldkampioen Moeskops de wereld had gezien en veroverd, wilde Joris van den Bergh zijn lezers graag laten geloven dat diens kosmopolitisme en internationale roem hem niet wezenlijk hadden veranderd. Moeskops was weliswaar ‘van hoofdstad naar hoofdstad gesmeten en gezigzagd door alle landen heen’, maar hij bleef voor Van den Bergh ‘de eenvoudige, nuchtere, vierkante Hollander, die de zanderige kluiten van zijn geboortegrond liefheeft boven het water-vlakke plaveisel in den vreemde’.Ga naar eind8 Martin Duyzings zag in de typisch Nederlandse nuchterheid van Faas Wilkes zelfs een bepalende factor voor zijn succes als voetballer. Wilkes was eind jaren veertig een van de eerste Nederlandse spelers die veel geld verdienden in het buitenland, en wel in Italië. Duyzings beschreef in zijn biografie uit 1951 hoe een wedstrijd tussen stadgenoten AC Milan en Internazionale - de club waarvoor Wilkes voetbalde - uit de hand liep. Voor de schrijver was deze opwinding een logisch gevolg van het mediterrane temperament van de Italiaanse spelers en toeschouwers. Maar gelukkig was daar de Nederlander Wilkes! Want, zo verzekerde Duyzings zijn lezers, ‘zelfs in de hevigste hitte van die strijd was hij een der weinigen op en rond het veld die zijn nuchtere Nederlandse hoofd koel hield. En dat gaf hem een voorsprong.’Ga naar eind9 Een andere kenmerkende manier waarop biografen in deze periode de eenvoud van sporters trachtten uit te drukken, was door hun alledaagsheid te onderstrepen. Een van de grootste prestaties van Fanny Blankers-Koen was volgens haar biografen dat ze ook na haar vier gouden medailles op de Olympische Spelen van 1948 nog altijd het huishouden deed, de kleren verstelde en de sokken van echtgenoot en kinderen stopte.Ga naar eind10 Op vergelijkbare wijze was Wim van Est, de eerste Nederlandse geletruidrager in de Tour de France, voor zijn biograaf Jan Nollen in 1952 niet alleen een groot renner, maar vooral ‘ook echtgenoot en vader, kortom burger, zoals u en ik [...] die zijn dochtertjes naar bed brengt en ze onderstopt of een draai om de oren geeft’.Ga naar eind11
Martin W. Duyzings, Faas Wilkes. Een voetbalcorrière, Baarn [1951]. KB, Den Haag.
| |
[pagina 29]
| |
De Nederlandse wielrenner Piet Moeskops won in de jaren twintig vijf keer de wereldtitel op het onderdeel sprint. Spaarnestad Photo, Haarlem.
Klaas Peereboom, ‘sportredacteur van Het Parool’, Abe Lenstra, Amsterdam 1948. KB, Den Haag.
| |
Zelfbewuste heldenHoewel het gewoonheidsideaal nooit helemaal verdween, presenteerden schrijvers sporters vanaf het begin van de jaren zeventig steeds vaker als mannen en vrouwen die wisten wat ze waard waren en in het geweer kwamen tegen autoriteiten. Geld speelde een steeds grotere rol in de sport, met name in het voetbal. Spelers werden broodvoetballers, soms letterlijk. Johan Cruijff deed in 1970 zijn later vaak herhaalde uitspraak: ‘Over vijftien jaar kan ik niet zeggen: bakker, ik ben Johan Cruijff, ik wil gratis brood.’Ga naar eind12 Voetballers waren zich bewust van de tijdelijkheid van hun voetbalcarrière en kwamen er in de media openlijk voor uit dat ze zo veel mogelijk geld wilden verdienen. Deze financiële transparantie kwam in deze periode ook in de biografieën tot uiting. In 1970 keurde Jan Plekker in zijn biografie over voetballer Henk Groot de vermarkting van de voetballerij nog af, door transfers te vergelijken met de verkoop van ‘roerend goed, vee of gevogelte’.Ga naar eind13 Later in de jaren zeventig en tachtig werd schrijven over geld en materiële welvaart steeds meer geaccepteerd en werd het openbaren van transferbedragen, wedstrijdpremies en jaarsalarissen in biografieën de normaalste zaak van de wereld. Biografen benadrukten bovendien dat de sporters die zij portretteerden er meer dan uitstekend van konden leven. Zij verheerlijkten de soms weldadige levensstijl waarin riante en ‘smaakvol’ ingerichte woningen, ‘prachtige wagens’ en tropische vakantiebestemmingen de nieuwe norm waren. Aan de andere kant functioneerden sportbiografieën in deze jaren ook als podia voor sporters om hun ongenoegen te uiten over hun verdiensten. Veel meer dan voorheen kregen zij zelf een stem in de boeken die over hen werden geschreven en niet zelden benutten ze die door te klagen over hun salaris. Dat kon altijd nog hoger. De biografie die Henk Schel in 1970 over voetballer Wim van Hanegem schreef is typerend voor de roep om meer geld en het groeiende zelfbewustzijn van sporters in deze jaren. Schel selecteerde verschillende citaten van Van Hanegem waarmee hij een beeld opriep van een voetballer voor wie geld zeer belangrijk was. Hij citeerde hem bijvoorbeeld over wedstrijdpremies bij het Nederlands elftal die hij als meer dan een prettige bijkomstigheid zei te beschouwen. Het missen van het wereldkampioenschap voetbal in 1970 legde Van Hanegem uit als financiële tegenvaller omdat hij de kans was misgelopen om zijn ‘marktwaarde’ - een modewoord in de voetballerij van die tijd - te verhogen. De belangrijkste voorwaarde voor een eventuele nieuwe werkgever voor Wim van Hanegem was de bereidheid van die club om ‘een fors jaarsalaris neer te tellen’.Ga naar eind14 Illustratief voor de preoccupatie met geld, en overigens ook voor de toenemende aandacht voor het persoonlijk leven van sporters, zijn uitspraken van Truus van Hanegem in deze biografie. Zij greep de mogelijkheid aan om een hoger salaris voor haar echtgenoot te bepleiten: ‘het is echt niet zo, dat de muizen op het eind van de maand dood van de honger in de kast liggen’, stelde ze, ‘maar ja, dat contract van Wim mag wel iets beter worden’.Ga naar eind15 Biografen creëerden het beeld van de zelfbewuste sporter ook door allerlei conflicten uit te vergroten. Deze draaiden om geld, maar ook om machtsrelaties. | |
[pagina 30]
| |
Het anti-autoritarisme dat in de gehele samenleving wortel schoot, vond zijn weerslag ook in sportbiografieën in de jaren zeventig en tachtig. Sporters werden gepresenteerd als uitdagers van het gezag, op meerdere niveaus. Zij werden daarbij van harte gesteund door de schrijvers van hun levensverhalen.
Sjoukje Dijkstra in actie, 1961. Foto Harry Pot / Anefo. Nationaal Archief, Den Haag.
Jan Hof, Met vallen en opstaan. Sjoukje Dijkstra zonder franje, 's Gravenhage 1981. KB, Den Haag.
Willem van Hanegem met echtgenote Truus, thuis in Hendrik Ido Ambacht, 19 april 1971. Foto: Guus de Jong / ANP Photo.
Fred Drakesteijn genoot bijvoorbeeld van de wijze waarop de jonge voetballer Johan Neeskens op zijn eerste training bij Ajax het waagde ‘zonder aanzien des persoons’ aanvoerder Velibor Vasovic onderuit te schoppen.Ga naar eind16 Ook trainers, ploegleiders en sportbestuurders werden bekritiseerd. In de biografie die Jan Hof in 1981 over kunstschaatsster Sjoukje Dijkstra schreef maakte hij een karikatuur van schaatsofficials die ‘lekker op kosten van de organisatie in goede kamers en aan goede tafels’ zaten, terwijl er voor de schaatssters, ‘degenen, die het werk moeten doen [...] niet veel geld op de toonbank’ lag.Ga naar eind17 In de biografie over bokser Rudy Koopmans uit 1984 was het conflictvertoog leidend. Auteurs Leon Zoeteman en Charles Zwarts beschouwden diens leven als één grote strijd, goed samengevat in de titel van het laatste hoofdstuk: ‘Het moeilijke gevecht buiten de ring’. Zij beschreven talloze incidenten en ruzies waarbij ze Koopmans vaak als slachtoffer typeerden. Een conflict met de Belastingdienst presenteerden ze bijvoorbeeld als een strijd tussen de onschuldige, hard trainende kampioen van het volk en de weinig invoelende, ‘starre’ ambtenaren van de fiscus.Ga naar eind18 | |
Gevallen heldenTot en met de jaren negentig waren de meeste hoofdrolspelers in sportbiografieën nog rolmodellen. Biografen vertelden over het algemeen de verhalen van succesvolle sporters die een voorbeeldig en benijdenswaardig leven leidden. Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw lijkt er echter een nieuw subgenre te zijn ontstaan: het levensverhaal van de gevallen held. Met name de laatste jaren verschenen er steeds meer biografieën over sporters met een rafelrandje, (vrijwel steeds) mannen die beroemder waren om hun schandelijke escapades in het nachtleven dan om hun sportieve prestaties op het veld. De (onder)titels zijn vaak symbolisch voor de vermeende spanning tussen het leven als sporter en als excentriekeling, verslaafde of delinquent. Te denken valt aan Drank, vrouwen, de koers en de dood (over wielrenner Teun van Vliet, 2010), Van Arsenal naar de bajes (over voetballer Glenn Helder, 2013) en Extreem. Het ware tennisleven van Martin Verkerk (2014). Wat de meeste van dit soort boeken met elkaar gemeen hebben is de grote nadruk op een hedonistische levensstijl, de openhartigheid over de menselijke zwakheden en de morele les van het opkrabbelen uit diepe dalen.
Rudi Koopmans traint voor het gevecht om de Europese titel halfzwaargewicht tegen Aldo Traversara in 1979. Foto Hans van Dijk / Anefo. Nationaal Archief, Den Haag.
Waar biografen in de jaren zeventig en tachtig lieten zien hoe de materiële welvaart van sporters er uit zag, | |
[pagina 31]
| |
benadrukten hun latere collega's de uitwassen hiervan. Ze gaven een inkijkje in de wijze waarop sporters hun kapitalen hadden vergokt of verbrast aan drank en drugs. In deze biografieën raakte het sportleven steeds verder op de achtergrond en het nachtleven steeds nadrukkelijker op de voorgrond. Voor het eerst waren het niet de sportieve successen die bepalend waren voor het schrijven van een biografie. Het is zeer de vraag of over voetballers als Glenn Helder, Fernando Ricksen en Wim Kieft boeken zouden zijn geschreven, als ze niet in de gevangenis waren beland of aan drank en drugs verslaafd waren geraakt. In ieder geval rechtvaardigden de auteurs van deze biografieën hun werken met verwijzingen naar hun extreme levenswandel waarin niets te gek leek. Veel van deze recente biografieën waren vele malen kritischer van toon dan die uit eerdere biografieën. Die kritiek kwam van auteurs, maar ook van mensen uit de omgeving van sporters. In Bartjungmanns biografie over Johan van der Velde, een oud-wielrenner die op dievenpad ging om zijn amfetamineverslaving te bekostigen, spaarde diens echtgenote hem bijvoorbeeld niet. Op hun beurt stelden veel van de gevallen hoofdrolspelers zich kwetsbaar op. Een goed voorbeeld hiervan is het boek Kieft dat Michel van Egmond in 2014 schreef over de met een cocaïneverslaving worstelende oud-voetballer. De schrijver kreeg toestemming om uitgebreid te citeren uit het door Kieft ingevulde Stappenwerkboek Narcotics Anonymous, een soort dagboek waaraan hij ‘zijn diepste zielenroerselen’ had toevertrouwd.Ga naar voetnoot19 De lezer krijgt dankzij de beschouwingen van Van Egmond, maar ook dankzij de introspectie van Kieft, een goed beeld van een leven vol verleidingen en angsten. Wat opvalt aan de meeste van biografieën binnen dit subgenre is dat de auteurs niet alleen de val beschreven, maar ook het herstel. In dat opzicht verkondigden ze ook een soort morele les: de sporters hadden weliswaar diepe dalen gekend, maar tegelijkertijd toonden ze op beslissende momenten de wilskracht om sterker uit de ellende te komen. Zo was Kieft bijvoorbeeld ‘ook een hoopvol relaas over de voorzichtige wederopstanding van een veerkrachtig mens’.Ga naar voetnoot20 Vincent de Vries typeerde Fernando Ricksen in Vechtlust als ‘een echte strijder, [die] zich terugknokte tot een gewaardeerd voetballer, een beter persoon en vooral een goede vader’.Ga naar voetnoot21 In de titel van de biografie over Johan van der Velde, Langs het ravijn, ligt de ommekeer eigenlijk al besloten. Jungmann presenteerde hem als naïeve, eenvoudig te beïnvloeden man, maar tegelijkertijd als iemand die door zijn mentale weerbaarheid (en een beetje door God) wist af te rekenen met tegenslag, tijdig bijstuurde en zo het ravijn nog net kon ontwijken.Ga naar voetnoot22 Het lopende onderzoek naar sportbiografieën, waarop dit artikel is gebaseerd, richt zich voornamelijk op representatie, op de manier waarop biografen sporters voor het voetlicht brengen. Hoe goed een boek verkoopt is van secundair belang. Toch kunnen we tot slot niet om de commerciële successen van deze laatste groep biografieën heen. Het is immers opvallend dat juist boeken over gevallen helden uitstekend blijken te verkopen. Kieft was in 2014 zelfs het bestverkochte Nederlandse boek van het jaar. Gijp, het boek dat Michel van Egmond twee jaar eerder over oud-voetballer René van der Gijp schreef, is inmiddels meer dan 350.000 keer over de toonbank gegaan.Ga naar voetnoot23 Ook de levensverhalen van Fernando Ricksen en Andy van der Meyde waren bestsellers. Daarentegen worden van biografieën over succesvolle voetballers als Edwin van der Sar en Dennis Bergkamp aanzienlijk minder exemplaren verkocht. Het lijkt er dus op dat commerciële successen van biografieën omgekeerd evenredig zijn aan sportieve successen van de hoofdrolspelers.
Het boek Kieft van Michel van Egmond won in 2014 de NS Publieksprijs. Foto: Nederstigt, Rick / ANP Kippa.
|
|