De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Sport in tijden van verlichting
| |
[pagina 21]
| |
Zal sport ooit een onderwerp van gesprek zijn geweest in een van die beroemde salons uit de achttiende eeuw? Je zoekt er vergeefs naar in de boeken die zijn geschreven over de wekelijkse bijeenkomsten bij baron d'Holbach in Parijs, waar schrijvers en filosofen als Diderot en d'Alembert de conversatie beheersten. Aan tafel ten paleize van de niet minder verlichte en erudiete koning Frederik de Grote in Berlijn kwam sport (of spel) evenmin ter sprake. Sport lijkt niet te bestaan in de achttiende eeuw. Of wel? In 1789 kwamen de vertegenwoordigers van de ‘derde stand’ bijeen in de Kaatsbaan in Versailles, een grote hal waar een voorloper van het hedendaagse tennis werd beoefend. Maar een gespreksonderwerp voor intellectuelen was sport niet. Wat vonden de scheppers van de moderne maatschappij van sport? Wat zouden ze hebben gevonden van onze wereld, waarin sport alomtegenwoordig is en ook serieuze schrijvers en filosofen zich met dat onderwerp bezighouden? Wat zouden ze gevonden hebben van supporters?
Denis Diderot (1713-1784). Portret door Louis-Michel van Loo, 1767. Musée du Louvre, Parijs.
Jean le Rond d'Alembert (1717-1783). Portret door Maurice Quentin de la Tour, 1753. Musée du Louvre, Parijs.
| |
Sport in de EncyclopédieBiografieën en studies geven geen antwoord op dergelijke vragen. Maar Diderot en d'Alembert waren niet alleen salonleeuwen, zij waren ook de scheppers van het grootste papieren monument dat de achttiende-eeuwse denkers ons hebben nagelaten: de Encyclopédie, die verscheen tussen 1751 en 1772.Ga naar eind1 Het is misschien wel de grootste onderneming ooit op het terrein van het boek én de belangrijkste poging om alle menselijke kennis samen te vatten in één werk. Het begon met een ambitieus - maar in verhouding tot het eindresultaat bescheiden - idee om een woordenboek te maken, met uitgebreidere verklaringen dan je in een gewoon woordenboek vindt. Zoiets als een beknopte encyclopedie, waarvan toen al voorbeelden bestonden. Het huishoudelijk woordenboek van de Franse priester Chomel, waarvan in 1743 een Nederlandse vertaling was verschenen, is een representant van dat genre. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat de Encyclopédie in drie of vier delen zou verschijnen. Het werden uiteindelijk 28 folianten: 17 tekstdelen en 11 delen met platen. Het enige boek dat ermee vergelijkbaar zou zijn geweest is nooit verschenen - dat was de Atlas Maior die Joan Blaeu had willen maken. Blaeu beoogde niets minder dan een gedetailleerde beschrijving van het hele universum uit te geven. Die plannen gingen in vlammen op door de catastrofale brand, die zijn plaatdrukkerij eind 1672 trof. De schade was enorm en brak de geest en het lichaam van de uitgever, die binnen een jaar zou overlijden. De Encyclopédie verscheen wel, ondanks de tegenwerking van de kerk en verschillende overheden - en opmerkelijk genoeg dankzij de medewerking van de belangrijkste censor, Malesherbes (1721-1794), die het belang van het boek inzag. Sport, zoals wij het verschijnsel kennen, bestond niet in de achttiende eeuw. Er waren geen stadions en geen supporters. De moderne sport is een product van de negentiende eeuw en van de nationale staten die na de Franse revolutie gestalte kregen. Vandaag de dag zijn sporten krachtmetingen tussen individuen, maar óók tussen landen. Dat wordt duidelijk bij de Olympische Spelen, waar de sporters een internationale broederschap vormen van gelijkgestemde professionals terwijl de landen het aantal medailles tellen. Natuurlijk bestonden activiteiten die wij nu als sport beschouwen wel degelijk in de achttiende eeuw, maar de maatschappelijke betekenis ervan of de belangstelling ervoor waren vrijwel nihil. Dat wordt duidelijk als we nagaan wat er in de even beroemde als omvangrijke Encyclopédie over sport te vinden is. Wat om te beginnen onmiddellijk opvalt: het lemma ‘sport’ ontbreekt, terwijl er maar liefst 74.000 onderwerpen worden besproken. Het woord sport valt zelfs helemaal niet in alle zeventien tekstdelen, die gezamenlijk toch meer dan 21.000.000 woorden bevatten. Als we vervolgens kijken naar ‘spel’ wordt het beeld niet dramatisch anders. Spel komt als zelfstandig lemma voor, maar uitsluitend in verband met kaartspelen en, heel beknopt, als omschrijving van de sportieve activiteiten van de Grieken en de Romeinen. De Grieken beoefenden sporten in een gymnasium, in stadions en in het theater - want toneel viel er ook onder, net als poëzie en muziek waar geen speciale gebouwen voor nodig | |
[pagina 22]
| |
waren. De Romeinen deden veel meer dingen in hun circus of stadion: gevechten op leven en dood tussen gladiatoren en met dieren, nagespeelde zeeslagen, wagenrennen enzovoort. | |
SpelAls we niet naar het lemma ‘spel’ kijken, maar naar de plaatsen waar het woord in de tekst voorkomt, dan komen we al gauw terecht bij de Olympische Spelen. Die worden uitgebreid behandeld, als fenomeen uit de Oudheid. De meningen van bronnen over de oorsprong worden genoemd, er wordt vermeld dat de atleten naakt waren en dat om die reden vrouwen onder geen enkele voorwaarde in de buurt mochten komen van het sportveld. Daarnaast wordt het toerisme besproken, dat de Olympische tempels tot de rijkste ter wereld maakte. De schitterende omgeving van Olympia wordt beschreven, die vooral zo mooi was omdat vele winnaars werden geëerd met beelden van de grootste kunstenaars van hun tijd zoals Phidias, Praxiteles en Lysippus. Er zouden niet minder dan vijfhonderd standbeelden hebben gestaan - vergelijk dat eens met de nog geen honderd die in de tuinen van Versailles te vinden zijn! Aldus Louis de Jaucourt, auteur van het lemma.
De Eed in de Kaatsbaan [‘Le Serment du Jeu de Paume’] door de vertegenwoordigers van de Derde Stand, 20 juni 1789. Toegeschreven aan Jacques-Louis David. Musée Carnavelet, Parijs.
De beloning van de atleten komt eveneens aan de orde. Die waren tevreden met een lauwerkrans, maar, zo wordt opgemerkt, wie eenmaal kampioen was, kon de rest van zijn leven van een staatspensioen genieten. Het duurt even voor je de Olympische sporten, waar het toch allemaal om draaide, in de beschrijving hebt gevonden. Die staan dan ook in één enkel regeltje vermeld. Beschreven worden ze niet. Men deed aan worstelen, hardlopen, paardenraces en wagenrennen. Jaucourt noemt het opmerkelijk dat van geen enkele grote Griekse staatsman bekend is dat hij heeft meegedaan, laat staan gewonnen. Miltiades, Cimon, Themistocles en Philopoemen, je zult ze niet aantreffen in de lijst van deelnemers of winnaars. Een goede atleet is evenmin per definitie een goede soldaat, volgens de Griekse dichter Tyrtaeus. Die had het niet op Olympische helden: ‘Ik hecht geen waarde aan zo'n vent,
Of hij nu hard kan lopen of een geweldige
worstelaar is.
Al is hij groter en sterker dan een Cycloop
Of rent hij harder dan de gure wind
Die waait over de Thracische hoogvlakte,
Dat maakt hem nog niet dapper op het slagveld
Waar bloed vergoten wordt en je de vijand
Recht in de ogen kijkt voor je hem neerslaat.
Dat is ware excellentie, de hoogste prijs
Die je als jongeman voor je stad behalen kan:
Onverschrokken stand te houden in de frontlijn.’
(Tyrtaeus, Fragment 12, 1-16)
| |
Worstelen en rennenKijk je vervolgens onder het lemma ‘worstelen’ (lutter), dan wordt die sport helemaal niet genoemd. Bij Lutter wordt enkel verwezen naar het gelijknamige plaatsje in | |
[pagina 23]
| |
Duitsland, in de buurt van Hannover. Vandaag de dag telt het 2344 inwoners. Worstelen komt, behalve terloops in stukken over de klassieke Oudheid, voor in het lemma ‘obesitas’. Ook in de achttiende eeuw vond men dikke mensen ongezond en onaantrekkelijk en de encyclopedisten constateerden tevreden dat er voor iedere dikke Fransman minstens honderd dikke mensen te vinden waren in Engeland of Holland.
Tennis is een oude sport, Hendrik VIII was er al dol op. In de Encyclopédie wordt niet het spel zelf besproken, maar wel het maken van rackets en ballen. Dat laatste viel in de categorie ‘métiers’. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam.
De relatie met veel eten of drinken werd opmerkelijk genoeg niet gelegd. Contemporaine medische theorieën meenden dat een grote lichaamsomvang kwam door gebrekkige uitwaseming. Als je dik was, kwam dat omdat je te weinig zweette en vetzucht werd dan ook in de eerste plaats toegeschreven aan het klimaat. In landen waar het kouder en vochtiger was kregen de mensen minder kans om eens goed te zweten. Een van de remedies tegen vetzucht was worstelen, want daar werd je flink bezweet van. Andere remedies waren stevig doorwandelen over zeer grote afstanden en het nemen van hete baden om erna ingepakt te worden in een dikke laag zout. Zout onttrekt vocht aan de omgeving, dus werd je van zout vanzelf dun, zo redeneerde men. In de Encyclopédie wordt verder niet geworsteld en een sport is het al helemaal niet. Dat geldt overigens niet alleen voor de Encyclopédie, maar ook voor de meest beroemde monografie die aan het worstelen is gewijd. De Amsterdamse wijnkoper Claes Petter schreef in 1674 een boek over worstelen, de Klare onderrichtinge der voortreffelijke worstel-konst, met fraaie prenten van Romeyn de Hooghe. Het gaat in dat boek niet over het sportieve element van worstelen, maar over zelfverdediging. Wat te doen als je in de schemering wordt besprongen door een struikrover, terwijl je geen degen bij je hebt? Het doe-het-zelfboek van Petter gaf een antwoord op die vraag. Je kon zijn vechttechnieken ook oefenen op een worstelschool. De klassieke wortels van het worstelen worden overigens in de inleiding wel even genoemd en een gentleman hoeft zich er dan ook niet voor te schamen als hij zich met het worstelen bezighoudt. Hardlopen wordt ook genoemd als Olympische sport. In de Encyclopédie komt het niet als trefwoord voor, althans voor zover het de menselijke activiteit betreft. Paarden doen wel aan hardlopen (en, zoals we hierna zullen zien, slaven ook). Er wordt een voorbeeld gegeven: een aantal mannen te paard rent zo snel mogelijk naar een bepaalde plek en wie het eerst arriveert ontvangt een geldprijs. Het is een bezigheid die in Engeland populair is. Dat zegt de verstandige lezer blijkbaar genoeg (‘Perfide Albion’) en met die korte beschrijving moeten we het doen. Het woord ‘course’ heeft nog een aantal definities die, gezien de lengte, veel interessanter werden gevonden, zoals de bezigheden van de emailleur, waar het dan gaat om het tot een lange draad uittrekken van verhit metaal. En het is een onderdeel van een uurwerk. De Romeinse wedstrijden komen wel ter sprake: paardenraces, wagenrennen en ‘zelfs wedstrijden te voet’. Bij die hardloopwedstrijden wordt vermeld dat keizer Domitianus (51-96) graag hardloopwedstrijden organiseerde tussen jonge vrouwen. Of dat als emancipatie bedoeld was, valt te betwijfelen. | |
GymnastiekTot zover de klassieke olympische sporten. Hoe komen de moderne sporten er vanaf bij de Encyclopedisten? ‘Atletiek’ komt niet voor als zelfstandig trefwoord. Onder het lemma ‘gymnastiek’ vinden we wel het een en ander. Daar gaat het over de privileges van de antieke atleten. De goede oude tijd: men deed het voor de eer, maar overwinnaars werden wel hun leven lang door de stad onderhouden, in gedichten geëerd en als standbeeld vereeuwigd. Wie op het woord ‘gymnastiek’ zoekt, lijkt op het eerste gezicht beter aan zijn trekken te komen. Niet minder dan 25 lemmata waarin het woord ‘gymnastiek’ voorkomt gaan over sport. Maar op het tweede gezicht wordt al snel duidelijk dat de schrijvers er weinig van moesten hebben. Je ziet ze als Astérix en Obelix denken ‘rare jongens, die Grieken / Romeinen’. Boksen was levensgevaarlijk, springen dodelijk saai: ‘we gaan de lezer hier niet vervelen met alle soorten sprongen die de oude Grieken meenden te moeten onderscheiden, maar volstaan met de opmerking dat degene die het best, het hoogst of het verst sprong een prijs kreeg’. Er waren ook sporten met een therapeutisch karakter. Wandelen als middel tegen vetzucht is al | |
[pagina 24]
| |
genoemd, maar ook het zich per draagstoel voort laten bewegen door hardlopende slaven werd als een oefening beschouwd die goed was voor het lichaam. Dat lijkt weer op de elektrische trilbanden die volgens Tel Sell zorgen dat je aan gymnastiek doet, zonder dat je zelf een spat hoeft uit te voeren. Het omgekeerde gold voor het op de tenen lopen, terwijl je enthousiast naar alle kanten zwaait met je armen boven het hoofd (pitylisma) - ‘zo lang vol te houden als uw krachten toelaten’. De meest intrigerende sport is zonder meer het vechten met je eigen schaduw. Plato had het er al over ‘maar vandaag de dag beoefenen we dergelijke sporten niet meer’ (sciamachie).
Schermen is in de Encyclopédie geen sport, maar een vorm van zelfverdediging. Let op de dievenlantaarn van de linker schermer - is hij op heterdaad betrapt? Hij is in ieder geval doorboord. Bijzondere Collecties van de UvA.
Paardrijden komt in de Encyclopédie uitvoerig aan de orde, maar niet als sport. Bijzondere Collecties van de UvA.
Badminton is een moderne olympische sport - samen met tennis heeft badminton een illustere voorvader in het ‘jeu de paume’, een Franse uitvinding. Oorspronkelijk werd het met de handpalm gespeeld, later kwam daar het racket voor in de plaats. Het is een oude en populaire sport. Het eerste wereldkampioenschap vond plaats in Frankrijk, in 1740, maar de Encyclopédie vermeldt dat niet. Wie weet omdat dat een algemeen bekend feit over een volkssport was. Boogschieten werd evenmin als een sport beschouwd - het grootste deel van dit lemma gaat over de Engelse boogschutters. Dat is niet verwonderlijk, want de Fransen verloren dankzij die boogschutters niet minder dan drie cruciale veldslagen (Crécy, Agincourt en Poitiers) in hun honderdjarige oorlog met Engeland. Het kan zijn dat juist daarom in dit lemma de nadruk wordt gelegd op het gegeven dat het boogschieten na 1500 ook in Engeland een aflopende zaak was. Boksen is al genoemd. Het heeft geen trefwoord. Over rondes of regels wordt niets vermeld, terwijl in Engeland toen al een eeuw werd gevochten in de ring, met toeschouwers en weddenschappen die ook vandaag zo'n belangrijke rol spelen bij bokswedstrijden. Meer elitaire sporten waren paardrijden en schermen. Vandaag de dag doen ruiters ook op de Olympische Spelen aan dressuur, aan hindernisbanen en aan springen. Geen van alle komen in de Encyclopédie voor - althans niet als zelfstandig trefwoord en als sport. Paarden en paardrijden worden juist weer uitgebreid besproken. Alleen al aan de verschillende hoofdstellen en bitten worden meer pagina's en meer afbeeldingen besteed dan aan de boekdrukkunst! | |
[pagina 25]
| |
Schermen en zwemmenSchermen was in de achttiende eeuw een serieuze bezigheid, maar een sport was het niet. Iedereen die het zich kon veroorloven liep rond met een degen. Bij de adel was het hanteren van de degen er met de paplepel ingegoten, maar dat gold niet voor de burgerij die zelfs in Holland, waar nauwelijks nog adel was, het gedrag van edellieden kopieerde. Voor hen was er de schermschool. Die wordt, inclusief het schermen, uitgebreid beschreven. De houdingen en gebaren hebben meer van een echte schermwedstrijd dan van het stuntwerk dat in de talloze verfilmingen van de drie musketiers wordt getoond. Het aantal boeken over de edele schermsport is groot en er zijn fabelachtige kunstwerken bij. Academie de l'espée van de Antwerpse schermmeester Gérard Thibault (1574-1627) is misschien wel het mooiste boek dat het befaamde drukkershuis Elzevier ooit heeft uitgegeven.Ga naar voetnoot2 Als je in Frankrijk woonde en van adel was, had je een degen. Die mocht je alleen gebruiken als een rechter daartoe gebood en dat gebeurde vrijwel nooit. Illegale duels kwamen des te meer voor en werden streng bestraft, zonder dat het veel uithaalde. Zwemmen dan: dat staat onder ‘oefening’, maar wat daar besproken wordt zijn geen lichamelijke oefeningen. Het artikel gaat over wat de Romeinse soldaten allemaal leerden en daar hoorde zwemmen bij. De net opgerichte Franse militaire school besteedde er ook aandacht aan, maar in volgorde van belangrijkheid komt dit onderdeel achteraan in het curriculum: godsdienst, taal (Frans, Latijn, Duits en Italiaans), wiskunde, aardrijkskunde, filosofie, recht, theorie van het oorlogvoeren en ten slotte lichamelijke oefening. Het was wel duidelijk dat je om goed te kunnen vechten ook lenig moest zijn. Gymnastiek bestond nog niet, in plaats daarvan werd de dans onderwezen. Het gebruik van wapens hoorde er ook bij, maar werd als een noodzakelijk kwaad gezien. Al met al leidt de sport in de Encyclopédie een kwijnend bestaan. Dat ligt ook voor de hand in een tijd waarin schrijvers en salonleeuwen meer aanspraak konden maken op roem dan ongeletterde edellieden die elkaar met de degen te lijf gingen. De natiestaat was nog niet uitgevonden en soldaten stonden nog te boek als beklagenswaardige boeren die hun vreselijke beroep uitoefenden in ruil voor geld (‘soldat’). En lichaamsbeweging was helemaal niet gezond in een tijd waarin men zich zo min mogelijk waste, heel veel alcohol dronk, de ramen potdicht hield en loodzware pruiken of kapsels droeg. Toch is de Encyclopédie in zekere zin de moeder van alle sporten. Volgens de gangbare opvatting heeft de Verlichting immers de Franse Revolutie voortgebracht, die al gauw ontaardde in nationalisme, dienstplicht en massale legers. En juist het massaal afslachten van de tegenpartij dat daar het gevolg van was, maakte de sport belangrijk. Hoe kweek je een sterk leger? Met een gezonde geest in een gezond lichaam en met kampioenen die een voorbeeld zijn voor de jeugd. Het uitblinkende individu vertoont zijn kunsten voor de bewonderende tribune van stamgenoten die op hun schilden slaan en brullen. En dan kan de strijd beginnen.
Nog een sportieveling uit de Verlichting: een Zwitserse rolschaatser die op 19 augustus 1790 een demonstratie gaf op de weg tussen Den Haag en Scheveningen. Men stond versteld: ‘Wij hebben nu vandaag met 't oog gezien 't geen nimmer was verzonnen.... Hij heeft in Nederland iets wonderlijks begonnen.’ Rijksmuseum, Amsterdam.
|
|