De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Museum Meermanno in Den Haag heeft van 12 november 2016 tot 5 februari 2017 veel weg van een sportpaleis. De Koninklijke Bibliotheek (KB) presenteert daar haar sportcollecties in de zeer gevarieerde tentoonstelling Het sportboek. De mooiste sportverhalen. De KB verzamelt alles wat er in Nederland verschijnt, ook op sportgebied, en heeft daarnaast omvangrijke internationaal georiënteerde deelcollecties op bijzondere terreinen zoals dam en schaak, bridge, cricket, alpinisme en valkerij.Ga naar eind1 Bovendien bewaart de KB de grote internationale sportverzameling van NOC*NSF. Die prachtige collecties én het emotierijke karakter van de publicaties zelf staan garant voor een interessante expositie.
Mik Schots publiceerde in 2013 zijn boek over de rivaliteit tussen Ajax en Feyenoord in twee verschillende edities, respectievelijk Ajax-Feyenoord. Gezworen vijanden en Feyenoord-Ajax. Gezworen vijanden. Beide verschenen bij de Arbeiderspers in Amsterdam. Illustraties bij dit artikel zijn afkomstig uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
| |
Sport is van alle tijden‘En de grote Aias Telamonszoon stond op tegelijk met de man van de duizend listen, Odysseus. Zij kwamen midden op het vergaderplein, gordels al aan, en namen elkaar in een houdgreep met hun machtige armen, kruislings als spanten die een timmerman kundig gevoegd heeft, hoog in een huis dat bescherming biedt tegen de kracht van de stormen. En hun ruggen kraakten in de klem van de sterke armen, langs al hun leden droop in stralen het zweet neer. Over hun ribben en schouders liepen al talloze rauwe striemen, rood van het bloed, maar allebei bleven ze doorgaan voor de eer en de kostbare driepoot. Odysseus kon daarbij Aias niet pootje lichten en vloeren, maar Aias ook hem niet, want Odysseus hield door zijn spierkracht stand tegen Aias.’Ga naar eind2
Zo beschrijft Homerus de worstelwedstrijd tussen de Griekse helden Odysseus en Ajax. Sportverslaggeving anno 750 voor Christus. Spanning en sensatie, kracht, behendigheid, passie, wisselende kansen, bovenmenselijke prestaties... De Ilias is het oudst overgeleverde heldendicht uit de westerse geschiedenis. Sindsdien is er op allerlei manieren over sport gepubliceerd. Sport is de belangrijkste bijzaak in het leven en krijgt geregeld meer aandacht dan hoofdzaken. Sport leent zich bij uitstek voor heldenverering, voor identificatie met het eigen land of de eigen favoriet, voor drama en melodrama. ‘Nergens zijn ze zo buitengewoon bedreven in het creëren van Grote Verhalen als in de sport,’ schreef Bert Wagendorp onlangs.Ga naar eind3 Dat maakt sportverslagen, sporttijdschriften, sportfotoboeken, sportplaatjesalbums en sportromans tot zulke boeiende en aansprekende publicatievormen. | |
Grondlegger van de sportjournalistiekDe Ilias gaat over verzonnen helden, maar de echte wedstrijden in het oude Hellas kenden ook hun sport-commentatoren. De dichter Pindarus (522-443 v.C.) kan gelden als de grondlegger van de sportjournalistiek. Hij schreef, tegen betaling, uitbundige lofdichten op de winnaars bij de Olympische Spelen en andere wedstrijden. Naast de overwinning zelf worden steevast de afkomst en de geboorteplaats van de sportheld genoemd, zijn uiterlijk wordt geroemd en een vergelijking met de goden of andere legendarische topsporters mag evenmin ontbreken. Enige overdrijving kan daarbij natuurlijk geen kwaad. Diezelfde elementen nemen ook bij moderne beschrijvingen nog steeds een prominente plaats in. De dichter Jan Kal heeft in de trant van Pindarus een prachtige ode aan Ard Schenk gewijd na diens drie gouden medailles bij de Olympische Winterspelen van Sapporo in 1972. Het gedicht verscheen in zijn bundel sportpoëzie Fietsen op de Mont Ventoux. | |
Ard Schenk
‘Ard, zoon van Klaas, bravo, bravo, bravo.
Hollandse koeienjongen op de schaats.
driemaal behaalde jij de eerste plaats,
hardrijder van Olympies topniveau.
| |
[pagina 4]
| |
jouw dijen van een god zijn bovenmaats,
een meesterwerk van Michelangelo,
omvat door een nauwsluitende maillot,
die gouden dijbenen, veertien karaats.
roemt Theo Koomen, supercommentator,
niet als een Pindarus de triomfator,
de drievoudig Olympies kampioen?
de grootste uit de schaatsgeschiedenis,
waar heel Anna Paulowna trots op is,
de mannelijke Fanny Blankers-Koen!’Ga naar eind4
| |
Sport in de MiddeleeuwenIn de vroegste Nederlandse geschriften is niet veel sport te vinden. Dat komt niet doordat er in de Middeleeuwen niet aan sport en spel gedaan werd. De rekeningen uit adellijke archieven getuigen van grote en kleine riddertoernooien en uitgebreide jachtpartijen. Verder deed de adel aan boogschieten, kaatsen, slagbal, kegelen en andere balspelen en werd er 's winters druk geschaatst.Ga naar eind5 Ook het gewone volk hield van zulk vermaak. Het levensverhaal van de Heilige Lidwina van Schiedam (circa 1380-1433), geschreven kort na haar dood, vertelt hoe zij als vijftienjarig meisje bij het schaatsen ten val kwam en dientengevolge de rest van haar leven hoe langer hoe godzaliger aan bed gekluisterd bleef. En in de marge van een gebedenboek uit de omgeving van Luik uit de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn twee worstelende mannetjes te zien, met kolfstokken aan hun voeten. Zou een gezellig potje kolf ontaard zijn in een vechtpartij?Ga naar eind6 Uit dezelfde tijd dateert een handschrift met de Nederlandse versie van de belangrijkste middeleeuwse tekst over het schaakspel.Ga naar eind7 Ook de bekende middelnederlandse Arthurroman over Walewein en het zwevende schaakbord toont de populariteit van het schaken aan. Maar veel echte sportpublicaties zijn er dus niet. Degenen die de schrijfkunst machtig waren, wijdden zich aan andere zaken. Dat veranderde met de uitvinding van de boekdrukkunst. Die bracht een ander lezerspubliek en nieuwe tekstgenres. Al in 1477 verscheen in Leuven bij Johannes van Westfalen een uitvoerige uitleg van het kaatsspel, met stichtelijke uitweidingen: Jan van den Berghe, Kaetspel gemoraliseert. Een Delftse herdruk kwam in 1498 van de pers.
links
Pagina uit een Luiks gebedenboek, tweede helft van de 15e eeuw [KW 133 D 10]. Onderaan zijn twee figuren met kolfstokken afgebeeld, die na een vriendschappelijk partijtje kennelijk op de vuist zijn gegaan.
linksonder
Een vroege afbeelding van tennissende mensen is te vinden in Joannes Sambucus, Emblemata, et aliquot nummi antiqui operis (Antwerpen 1564). Het bovenschrift luidt in vertaling: ‘Tijdverdrijf. Op een balletje’. [KW 1705 E 2] De allereerste afbeelding van iets wat toch wel echt op een moderne sportwedstrijd lijkt vinden we in een uitgave van de beroemde Antwerpse drukker Christoffel Plantijn. In de Latijnse emblematabundel van Joannes Sambucus, Emblemata, et aliquot nummi antiqui operis uit 1564 staat een partijtje tennis afgebeeld! Maar de meeste vormen van sport en spel in zestiende- en zeventiende-eeuwse boeken borduren voort op de adellijke taken en vermaken als jacht, rij- en schermkunst. Het woord ‘kunst’ maakt niet zonder reden deel uit van deze samenstellingen. Voor de adel en hogere burgerij hoorden bedrevenheid in het paardrijden en schermen bij een goede opvoeding, net als muziek en dans. Een van de mooiste en grootste sportboeken ooit is het schermboek van Gerard Thibault: Academie de l'espée ou se demonstrent par reigles mathematiques sur le fondement d'un cercle mysterieux la theorie et pratique des [...] secrets du maniement des armes a pied et a cheval. Uitgegeven te | |
[pagina 5]
| |
Leiden in 1630 door Abraham en Bonaventura Elzevier. De posities, verhoudingen en bewegingen van de schermers worden met mathematische precisie beschreven en op tientallen grote gravures uitgebeeld.Ga naar eind8 | |
Waar blijft de sportheld?Sportboeken in de zeventiende en achttiende eeuw zijn voornamelijk leerboeken: uitleg van het spel en voorbeelden van oefeningen en spelsituaties. Ze verschijnen onder meer over paardrijden, schaken, dammen, kaartspelen, triktrak, jacht en valkerij. De grote Amsterdamse uitgever Johannes Janssonius van Waesberge brengt in 1674 een Klare onderrichtinge der voortreffelijcke worstelkonst op de markt, geschreven door ‘den wijtberoemden en vermaerden worstelaer’ Nicolaes Petter, met 71 afbeeldingen van Romeyn de Hooghe. Het gaat bij dit worstelen overigens niet om competitie, maar om zelfverdediging: ‘Seer nut en voordeeligh tegens alle slaensiecke twisters, ofte die met een mes yemandt dreygen of trachten te beledigen’. Van vergelijkbaar praktisch nut is J.F. Bachstroms De konst van zwemmen, of Nieuwe uitvinding door behulp van de welke men zig by schipbreuk altyd kan redden, en in tyd van nood geheele legers de grootste rivieren kan doen passeren.Ga naar eind9
Een van de 71 fraaie gravures van worstelende mannen van Romeyn de Hooghe in Klare onderrichtinge der voortreffelijcke worstel-konst (Amsterdam 1674), geschreven door ‘den wijtberoemden en vermaerden worstelaer Nicolaes Petter’.
Daarnaast verschijnen er ordonnanties van verschillende stadsbesturen die het hollen en rennen met wagens en paarden verbieden, bijvoorbeeld in Utrecht in 1655 en in Arnhem in 1726. Kennelijk was dat een populair en niet ongevaarlijk tijdverdrijf. Ook het kolven | |
[pagina 6]
| |
was geliefd. Een anoniem uitgegeven satirisch toneelstuk uit 1782, Het nieuwe Nederlandsche, Fransche, Americaansche, en Engelsche kolfspel becommentarieert de Vierde Engelse Oorlog alsof het om een gemoedelijke kolfwedstrijd gaat. Er ontstaat ook al een zekere belangstelling voor sportgeschiedenis. De predikant Theodorus Antonides maakt studie van de ‘Olymp-speelen der Grieken, nagebootst van den Romeinen’. Wanneer zijn onderzoek in 1732 postuum verschijnt, voegt collega-theoloog Albertus Voget er voor de zekerheid een voorrede aan toe om de Olympische Spelen en de Bijbel met elkaar in verband te brengen.Ga naar eind10 Wetenschappelijke gedachtenvorming ligt ook ten grondslag aan het Traité sur l'éducation corporelle des enfants en bas âge van de Franse arts Jean-Charles Desessartz uit 1760, waarvan drie jaar later een Nederlandse vertaling verscheen. ‘Waar vandaan komt de aanhoudendheid van de bleeke kleur, en andere ziekten van kwyninge in de jonge Vrysters [tienermeisjes], dan van haare logheid en gestadige ledigheid?’ schrijft hij.Ga naar eind11 Door gebrek aan beweging! Sportpropaganda kun je het nog niet noemen, maar hij raadt stadse juffers wel aan om meer te gaan wandelen, dansen en paardrijden. Maar wie in al deze publicaties nog ontbreekt is de individuele sporter zelf, de sportheld! Het vroegst bekende voorbeeld daarvan dateert uit 1776, werd geschreven door de medicus, dichter en schilder Joannes Le Francq van Berkhey, en is triest genoeg een treurdicht: Lijkzang in heldendicht, ter nagedagtenis van den beroemden Leydschen schaatsrijder Cornelis Fleur. Ach, wat een schaatser moet dat geweest zijn!
‘Hij tartte op 't glibbrig IJs een Vogel in de vlugt,
En hield het Element des Waters voor zijn Lugt.
Ja die, wanneer hij op zijn Schaatzen scheen te dwaalen,
De Tijd in zijnen loop scheen rustig te agterhaalen,
Daar hij met rappen voet, met eenen vasten glee
Den adem aan 't gespan der Dagkaros ontree.
Hij maakten d'Uuren tot quartieren en tot stonden,
Als hij, op eenen dag, al de uitgebreide ronden,
Van Stichts en Hollands kring, langs Rhijn en IJssel, Vecht,
Tot aan den Amstel toe ter Schaats had afgelegd.
Zag dit den Tijber ooit, in Vorst Augustus tijden?
Zag Caesar ooit Romein op Schoverlingen [schaatsen] glijden?’
[...]
Enzovoort, enzovoort. De poëtische kwaliteit van Le Francq van Berkhey haalt het helaas niet bij de sportieve prestaties van Cornelis Fleur, maar de bedoeling is duidelijk: dit is een uniek fenomeen, een mens van mythische proporties, kortom een sportheld. | |
Evenementen en regelementenDit alles is nog maar voorspel voor de ontwikkelingen die in de negentiende en vooral de twintigste eeuw losbarsten, in de maatschappij, in de sportwereld en in sportpublicaties. Het nationale gevoel speelt op, er ontstaan brede maatschappelijke organisaties met de bijbehorende regels en statuten, er verschijnen steeds meer kranten en publiekstijdschriften en sport wordt een geaccepteerde vrijetijdsbesteding. Daarmee groeit ook de drang tot onderlinge competitie en dientengevolge de behoefte aan regelementen. Dat alles is in de pers uitstekend te volgen. Op 10 juni 1846 worden op de Maas in Rotterdam grote roeiwedstrijden gehouden, wellicht het eerste sportevenement in moderne zin. De kroonprins is aanwezig en de publieke belangstelling is massaal. De Rotterdamsche Courant ruimt de volgende dag een volle pagina in voor het verslag. Langzamerhand dringen er meer sportverslagen in de krantenkolommen door. Curieus is het bericht uit Het Nieuws van den Dag van 8 maart 1875 over een ‘dames-ijswedstrijd’ in Wenen. Ook toen was men het niet altijd eens met de jury:
J.B. Schuil, De AFC'ers (Amsterdam 1915). Al ruim honderd jaar een klassieker, vele malen herdrukt.
‘Ongeveer een dozijn dames namen aan den wedstrijd deel. Trots den hevigen wind en de felle koude werden kunststukken vertoond, die men zelden door heeren zag verrichten, zoodat de beweering, dat Weenen zich beroemen mag op de beste schaatsenrijdsters, op nieuw bewaarheid is. Voor- en achterwaartsche kringen, de dubbele of driedubbele cirkel op een en denzelfden voet, de vliegende Mercurius, de wals, de strik en de spiraal werden op schaatsen keurig uitgevoerd. Na de uitspraak deed zich het zeldzame verschijnsel voor, dat de eerste bekroonde den eersten prijs, twee vergulde | |
[pagina 7]
| |
schaatsen, aan de derde bekroonde aanbood, wijl deze, haars inziens, met meer vaardigheid dan zij de verschillende kunststukken had uitgevoerd. Ten slotte weigerden beiden de prijzen aan te nemen.’
Pim Mulier, Wintersport (Haarlem 1893). Mulier was een van de belangrijkste sportpromotoren in Nederland.
Begin vorige eeuw verschenen vele ‘leerboeken’ over sport, zoals dit van Vivian Caulfeild met de veelzeggende titel How to ski and how not to (Londen, 1911). Afkomstig uit de collectie alpinisme van de KB.
Het woord ‘voetbal’ is tot nu toe nog niet gevallen. Onze volkssport nummer één kent een relatief korte geschiedenis. De eerste voetbalberichten verschijnen in 1887 in de kranten en doen welhaast aandoenlijk aan, zoals dit artikeltje uit het Algemeen Handelsblad van 25 december van dat jaar: ‘Maandag e.k. (2de Kerstdag) zal een voetbalwedstrijd plaats hebben tussen de Rotterdamsche Cricket & Football Club “Concordia” en de Voetbal Vereeniging “Amsterdam”. De wedstrijd neemt een aanvang te 1.30 uur op de terreinen achter het Rijksmuseum, ingang Van der Veldestraat. Deze match stelt een ieder in staat een oordeel te vellen over het alhier vrijwel onbekende voetbalspel. Men zal het spel om zijn eenvoud en kunst waardeeren en ongetwijfeld de twee-en-twintig spelers in hunne worsteling met belangstelling gadeslaan. Verschil in costuum scheidt de twee partijen duidelijk van elkaar, en de regels van het spel zijn zoo eenvoudig dat iedereen onmiddellijk het streven der spelers begrijpt.’ | |
‘Weekblad voor alle takken van sport’Intussen doen ook de sportbladen hun intrede. Op 11 maart 1882 ziet het eerste nummer van De Nederlandsche Sport het daglicht. Zoals uit de ondertitel blijkt wil het de volle breedte van de sport beslaan: het is het ‘officieel orgaan der Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging, der Nederlandsche Jachtvereeniging “Nimrod”, der Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging, der Amsterdamsche IJsclub en der Amsterdamsche Skating-club’. Het blad blijft tot 1930 bestaan. Al even ruim van opzet is Het Sportblad, geïllustreerd weekblad voor alle takken van sport uit 1889 en van De Athleet, weekblad gewijd aan athletiek, voetbal, wielrijden, gymnastiek, cricket, roeien, ijssport, zwemmen enz. enz., dat in 1892 voor het eerst verschijnt. Daarmee wordt tevens duidelijk dat de samenleving intussen een scala aan sporten met vele beoefenaars en belangstellenden kent. De grote Nederlandse sportpromotor van dat moment is Pim Mulier (1865-1954). Hij is redacteur van Het Sportblad, organisator van sportevenementen, waaronder de eerste Elfstedentocht, oprichter van de Nederlandse Voetbal- en Athletiekbond (de latere KNVB) en van verschillende sportverenigingen. Daarnaast brengt hij met kloeke boeken zoveel mogelijk sporten onder de aandacht. In 1893 verschijnt Wintersport, over schaatsen, kunstrijden, ijszeilen en curling. In 1894 volgt Athletiek en voetbal, in 1897 Cricket. Vanaf dat moment neemt het aantal zelfstandige sportpublicaties een steeds hogere vlucht. De toekenning van de Olympische Spelen van 1928 aan Nederland maakt de pennen extra los. Niet alleen uitgevers, maar ook instellingen en bedrijven komen met gelegenheidspublicaties. Zo brengt de Nederlandsche Fabriek van Wasproducten ‘De Amstel’ een plaatjesalbum uit en verschijnt er van de populaire liedbundel Kun je nog zingen, zing dan mee speciaal een ‘Tekstboekje voor massa-zang en tijdens de Olympische spelen’. Daar- | |
[pagina 8]
| |
mee wordt een traditie ingezet van bijzondere (reclame-) uitgaven bij grote sportmanifestaties, die nog steeds voortduurt. Niet iedereen vond overigens die sportbeoefening een gezonde zaak: niet voor de lichamelijke en nog minder voor de geestelijke gezondheid. E. van Dieren, arts te Amsterdam, is daar in 1931 heel duidelijk over, zelfs al in de titel van zijn boek: Besmettelijke zielsziekten voorheen en thans: de danszucht, de naaktlooperij, de geeselaarsvertooningen en de hand-over-hand-toenemende SPORT-EPIDEMIE en hare bevorderaars. | |
Dramatiek en erotiekEen niet te onderschatten ontwikkeling binnen de diverse publicatievormen is de sportfotografie. Een pioniersrol vervulde het tijdschrift Revue der sporten, dat vanaf 1907 tot 1934 eerst tweewekelijks, maar al gauw wekelijks verscheen. De cultuurhistoricus Johan Huizinga merkte al op dat sport te allen tijde een dramatisch en een erotisch element bevat.Ga naar eind12 En als het om dramatiek en erotiek gaat, zegt één beeld vaak meer duizend woorden. Aanvankelijk dienen de foto's vooral ter ondersteuning van de tekst, maar al snel worden ze een communicatiemiddel op zich. De sportfotografen hadden het daarbij aanvankelijk minder makkelijk dan portret- of landschapsfotografen, want de sluitertijden waren lang en sporters staan zelden stil. Snelheid moest vooral gesuggereerd worden. Het begrip ‘uit de startblokken’ is, al dan niet in overdrachtelijke zin, een vast motief in de sport. De manier waarop dat vorm kreeg op de omslagen van De Athletiekwereld uit respectievelijk 1935 en 1968 - inmiddels zonder ‘h’ in de titel - laat de fototechnische ontwikkelingen mooi zien. En dan was er van digitaal fotoshoppen nog niet eens sprake. Veel moderne sportboeken leunen sterk op de zeggingskracht van de sportfotografie. In de twintigste eeuw worden nog meer nieuwe genres aangeboord, zoals kinderboeken waarin een of andere tak van sport een grote rol speelt. Uit 1915, dus al meer dan een eeuw oud maar nog altijd onovertroffen, dateert De AFC-ers van J.B. Schuil. Fausto Koppie van Anke de Vries, ook zo'n klassieker, wordt uitgegeven ter gelegenheid van de Kinderboekenweek in 1994. Matser en opa en het knotsgekke voetbalboek uit 2004 van Pieter Feller krijgt zelfs de vorm van een voetbal. Speciale leerboekjes voor de jeugd worden bij voorkeur samengesteld door topsporters. Wereldkampioen Max Euwe schrijft Oom Jan leert zijn neefje schaken en voetbalcoryfee Abe Lenstra Voetballen doe je zó.Ga naar eind13
De Amsterdamse arts E. van Dieren waarschuwde voor de gevaren van sport in zijn brochure Besmettelijke zielsziekten (Baarn 1931).
Voor de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam verscheen van de bundel Kun je nog zingen, zing dan mee een speciale editie voor ‘massa-zang bij sportwedstrijden’.
In 1928 verschijnt De roman van Jaap Eden, de allereerste Nederlandse sportbiografie.Ga naar eind14 In de decennia die volgen hebben vele sporthelden hun doorgaans smeuïge levensverhalen aan het papier toevertrouwd (gezien). Over Johan Cruijff verschenen meer dan dertig verschillende titels, nog afgezien van herdrukken en vertalingen. Waren het eerst vooral success stories van eenvoudige jongens die het tot het hoogste podium schopten, later gaan de verhalen evenzeer over emotionele drempels, worstelingen met drank en drugs en in de knop gebroken carrières.Ga naar eind15 De oplagen van boeken en glossies zijn enorm en de hoofdpersonen zijn allang niet meer alleen de sporters zelf. Er verschijnen ook biografieën over bijvoorbeeld coaches en trainers (Louis van Gaal, Fritz Korbach, Jacco Verhaeren), scouts (Piet de Visser), ploeg- | |
[pagina 9]
| |
leiders (Kees Pellenaars) en voetbalvrouwen...Ga naar eind16 Het zijn even zo vele bewijzen van de toegenomen specialisering en professionalisering van de sport.
Veranderende sportfotografie aan de hand van twee nummers van De At(h)letiekwereld uit 1935 en 1968. In 1935 was roken nog sportief, getuige de sigarettenreclame.
De publicatievorm is trouwens lang niet altijd die van het rechttoe-rechtaan verhaal. In Marco Pantani. Het einde van de piraat worden twijfels en vragen over de dood van de wielrenner als een stripverhaal opgetekend.Ga naar eind17 En in de prachtige bibliofiele uitgave Tour de France. De klimmer is de laatste strijd van Tom Simpson in de brandende hitte op de Mont Ventoux uiterst artistiek in beeld gebracht.Ga naar eind18 En intussen ontdekken ook sport en literatuur elkaar, mede dankzij schrijvende sporters en sportende schrijvers als Jan-Hein Donner, Tim Krabbé, Jan Mulder, Mart Smeets en Peter Winnen. Naast gewone sporttijdschriften verschijnen er literaire sporttijdschriften zoals Hard Gras over voetbal (1994), Glad IJs / Zwart IJs over schaatsen (2000) en De Muur over wielrennen (2002). Als dé sportroman bij uitstek geldt De renner van Krabbé, verschenen in 1978 en inmiddels aan de vijfentwintigste druk toe. Maar Over het water van Hans Maarten van den Brink doet daar met achttien drukken sinds 1998 niet veel voor onder. Van Bert Wagendorps Ventoux zijn in drie jaar tijd zelfs al bijna dertig drukken verschenen. | |
Trauma's en triomfenDe verloren finale tegen West-Duitsland tijdens het wereldkampioenschap voetbal in 1974 groeide uit tot een nationaal trauma. Maar de triomfen van Nederlandse sporters worden des te hartstochtelijker gevierd. Het wij-gevoel is in de sport alomtegenwoordig. ‘Wij houden van Ora-han-je’, zong André Hazes en half Nederland zingt het hem na. Dat chauvinisme komt natuurlijk ook tot uitdrukking in de inhoud en stijl van sportboeken en -bladen. De lezer voegt daar weer zijn eigen emoties aan toe. Fans knippen de foto's van hun sporthelden uit tijdschriften om er hun slaapkamermuren mee op te sieren. En in een exemplaar van Leuk voor later. Een sportalbum van Elseviers Weekblad uit 1955 heeft een voormalige eigenaar handmatig alle uitslagen van de voetbalwedstrijden van het Nederlands elftal ingevuld.Ga naar eind19 Ook het lokale verenigingsleven is sterk verankerd in de maatschappij. Clubs op elk niveau presenteren zich met clubblaadjes, fotoboeken, websites en jubileumuitgaven. Feyenoord werkt onder de veelzeggende titel Feyenoord, de grootste aan wat met 800 pagina's en dertig kilo het grootste Nederlandse sportboek ooit moet worden - het verschijnt in september 2016 en de KB heeft al een exemplaar gereserveerd. Clubliefde en rivaliteit zorgen voor de nodige wedijver tussen verenigingen onderling, soms met geweld en vandalisme tot gevolg. Een subtiele uiting van die gevoeligheden zien we in de recente publicaties van Mik Schots. Zijn boek uit 2013 over de eeuwige tweestrijd tussen Ajax en Feyenoord gaf hij uit in twee varianten: als Ajax-Feyenoord. Gezworen vijanden én als Feyenoord-Ajax. Gezworen vijanden. Het spreekt vanzelf dat de KB een exemplaar van beide versies in de collectie heeft opgenomen. Voor dit artikel en voor de najaarstentoonstelling in Museum Meermanno hebben we een kleine greep gedaan uit de vele duizenden sportpublicaties die in de magazijnen van de KB zijn verzameld. De KB ziet het als haar taak om alles wat in Nederland verschijnt duurzaam | |
[pagina 10]
| |
linkerpagina Pagina uit het prachtige bibliofiele Tour de France. De klimmer van Elie Saegeman uit 1975, waarin de dood van Tom Simpson op de Mont Ventoux op artistieke wijze is beschreven.
| |
[pagina 11]
| |
te bewaren en voor iedereen toegankelijk te maken. Dat geldt voor wetenschappelijke en literaire werken, maar sportboeken en -tijdschriften horen daar evenzeer bij, net zo goed als Nederlandse kinderboeken, kookboeken en kranten. Juist datgene wat een groot publiek raakte blijft de moeite waard om later te bestuderen of om er opnieuw van te genieten. Voor huidige en toekomstige generaties blijft zo in beeld waar we voor juichten en waar we bij treurden, de clubs en de helden, de prestaties en de emoties - kortom, de Nederlandse sportgeschiedenis.
Voetbalcoryfee Abe Lenstra schreef in 1956 Voetballen doe je zó, bedoeld om jonge sporters de kneepjes van het spel bij te brengen. Met tekeningen van Dick Bruynesteyn.
Ook striptekenaars vinden in sporthelden een dankbaar onderwerp. In 2011 verscheen de Nederlandse vertaling van het oorspronkelijk Italiaanse stripboek Pantani, het einde van de piraat, over de in 2004 overleden renner.
|
|