De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Frederik Muller en zijn ‘Academie voor boekwetenschap’
| |
[pagina 83]
| |
Frederik Muller (1817-1881) is voor de lezers van De Boekenwereld geen onbekende. De bibliograaf, antiquaar, verzamelaar en veilinghouder geldt als een van de aartsvaders, zo niet de aartsvader van het negentiende-eeuwse boekenvak. Hij is ook de man die in 1844 de aanzet gaf tot de oprichting van de Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels. Dit artikel beschrijft Mullers bemoeienis met deze ‘academie voor boekwetenschap’, die na een aarzelend begin zou uitdijen tot een omvangrijke vakbibliotheek en een nog veel omvangrijker archief.
Samuel Muller (1785-1875). Gravure van Dirk Jurriaan Sluyter in de Amsterdamsche Studenten Almanak (1845), naar een portret van de Zutphense schilder Jacob Schoemaker Doyes.
Johannes Muller (1786-1853). Houtgravure van J.H. Rennefeld.
In 1958 gaf de Vereeniging haar papieren erfgoed in bruikleen aan de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, die het sindsdien aanvulde en uitbreidde met talrijke boekhistorische archieven. De Vereeniging bekortte in 1990 haar lange naam tot de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (KVB). De door Frederik Muller opgerichte boekerij vormt de kern van de tegenwoordige Bibliotheek van het Boekenvak, die wordt beheerd door de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. De Bibliotheek bestrijkt ruim vijf kilometer plankruimte en bestaat uit een verscheidenheid aan boeken, tijdschriften, bedrijfsarchieven, boekhandelscatalogi, affiches en folders, letterproeven en archieven van branche-organisaties. Deze unieke boekhistorische collectie geeft een rijk en gevarieerd beeld van het Nederlandse boekbedrijf vanaf de zeventiende eeuw. | |
Vader SamuelDe Müllers waren van oorsprong Zwitserse doopsgezinden, die aan het einde van de zeventiende eeuw neerstreken in Beieren om aan discriminatie te ontkomen. Christian Müller, de grootvader van Frederik Muller, belandde in 1776 als reizend handwerksgezel in Krefeld en oefende daar de stiel van dameskleermaker uit. In deze Rijnlandse stad hadden meer dissidente gemeenschappen een bestaan gevonden. Christian en zijn vrouw Elisabeth kregen vijf kinderen - twee meisjes en drie jongens - maar overleden beiden jong, zij in 1791 en hij in 1794. Samuel, geboren in 1785, en de een jaar jongere Johannes werden gehuisvest in een oudemannenhuis, waar ze allerhande klusjes moesten opknappen. Daarnaast bezochten ze een plaatselijke school. Dankzij de dominee in Krefeld kreeg Samuel in 1801 een beurs voor het Doopsgezind Seminarie in Amsterdam, waar hij werd opgeleid tot predikant. Omdat hij Nederlander wilde zijn, haalde hij de umlaut van zijn naam en ging voortaan door het leven als Samuel Muller. Na het behalen van zijn examen in 1806 werd hij achtereenvolgens predikant in Zutphen, Zaandam-Oost en Amsterdam.Ga naar eind1 Hij trouwde in 1812 met Femina Geertruida Mabé, stichtte een gezin en werd in 1826 hoogleraar aan hetzelfde Seminarie waar hij vijfentwintig jaar eerder was binnengestapt en waaraan hij nog dertig jaar verbonden zou blijven. Hij was wat men noemde ‘hoog, autoritair en gevreesd’.Ga naar eind2 Het gezin van Samuel telde acht kinderen, waarvan Frederik (of Frits), geboren in 1817, het vierde was - een ‘zorgenkind’, behept met ‘gevaarlijke ziekten’ en een spraakgebrek. In 1809 vestigde ook Samuels broer Johannes zich in Amsterdam, waar hij in de Kalverstraat een boekhandel begon die bij Duitse Nederlanders en Duitse bezoekers al gauw vermaard werd als het Bibliopolium. De kinderen van Samuel waren vaak bij hun oom te vinden en vooral voor Frederik werd het een vertrouwde plek. | |
LeerjarenDoor zijn spraakgebrek - hij stotterde - was Frederik Muller naar het oordeel van zijn vader minder geschikt voor een openbaar ambt. Het was bijna vanzelfsprekend dat hij in 1834 op zeventienjarige leeftijd in de leer ging bij de boekhandel van zijn oom Johannes. In het Bibliopolium heeft Muller zich thuis gevoeld: hij raakte vertrouwd | |
[pagina 84]
| |
met het vak, ontwikkelde een gevoel voor de waarde van oude boeken en leerde hoe hij bibliotheek-, antiquariaats-, magazijn- en veilingcatalogi moest samenstellen. In 1840 ging hij een compagnonschap aan met Jacobus Radink, die bekend stond om zijn handel in oude boeken en ook boekenveilingen organiseerde. Radink wist alles omtrent de zeldzaamheid van oude boeken, maar was niet geïnteresseerd in hun inhoud. Dat Muller daar wel belangstelling voor had, evenals voor de staat en uitvoering van het boek, gaf aan hun gemeenschappelijke activiteit een meerwaarde die, zeker in het buitenland, profijt opleverde. Al tijdens de leerjaren bij zijn oom en het compagnonschap met Radink bouwde Muller aan een netwerk van academici, geleerden, bibliothecarissen, verzamelaars en veilinghouders en legde hij zich toe op het maken van uitvoerige bibliografieën, veiling- en magazijncatalogi. De samenwerking met Radink duurde tot 1843, het jaar waarin hij in een kelder aan het Rokin een eigen antiquariaat begon.Ga naar eind3 | |
Blik over de grenzenOfschoon het Nieuwsblad voor den Boekhandel over de belangrijkste ontwikkelingen in het buitenland publiceerde, had de doorsnee drukker, uitgever of boekverkoper daarvan weinig weet. Voor Muller was dat een reden om in 1840, nog maar 23 jaar oud, zijn eerste bijdragen over de geschiedenis van het auteursrecht in West-Europa te publiceren. Deze verschenen in het Jaarboekje voor den Boekhandel van 1840 en 1841 onder de titel ‘lets over de pogingen, welke tegenwoordig in onderscheidene landen worden aangewend ter vaststelling van het regt op letterkundigen eigendom’.Ga naar eind4 In ruim honderd pagina's besprak hij de wetgeving op het gebied van de letterkundige eigendom in diverse landen, waarbij hij zijn eigen mening niet onder stoelen of banken stak. Hij constateerde dat de mondiale Republiek der Letteren gonsde van discussies over het propriété littéraire, droit de copie, copyright, Verfielfaltigungsrecht en dat Nederland daarbij niet mocht achterblijven.Ga naar eind5 Hij was van oordeel dat uitgevers en boekverkopers zich serieuzer met hun vak moesten bezighouden en zich ook moesten laten inspireren door ontwikkelingen in het buitenland. | |
Staat en VereenigingDe Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels zou in het leven van Muller in verschillende opzichten een belangrijke rol spelen. Zijn bemoeienis werd vooral ingegeven door de ontoereikende wetgeving voor het kopijrecht, het gebrekkige handelsverkeer tussen drukkers, uitgevers en boekverkopers en hun opvatting dat handel en koopmanschap prevaleerden boven ethische beginselen. In december 1813 herkreeg Nederland zijn onafhankelijkheid als een ‘soeverein vorstendom’ onder Willem I. Een besluit van de vorst uit 1814 probeerde het kopijrecht te regelen: wie het kopijrecht bezat van een oorspronkelijk Nederlands werk, verkreeg het uitsluitende recht dat uit te geven, vooropgesteld dat aan voorgeschreven formaliteiten was voldaan. Het was verboden een dergelijk werk na te drukken, te verkopen of in te voeren. Evenmin mocht men zonder schriftelijke toestemming een vertaling, verkorting of uitbreiding van een oorspronkelijk Nederlands werk verkopen of verspreiden en het nadrukken van een vertaling was eveneens verboden. Overtredingen konden worden bestraft met inbeslagname en schadevergoeding. Griekse en Romeinse klassieken waren uitgezonderd van het nadrukverbod, evenals bijbels, psalm-, kerk- en schoolboeken waarvan niemand het kopijrecht bezat. Ook tijdwijzers en almanakken waren vrij, maar van eigen toevoegingen en verfraaiingen moest een ander afblijven.
Het Bibliopolium aan de Kalverstraat, de boekhandel van Johannes Muller. Houtgravure in Eigen Haard (1885) naar een tekening van J.D. Ebersbach.
De antiquaar Johannes Radink (1794-1865), Mullers compagnon. Mezzotint van Dirk Jurriaan Sluyter.
Door de samenvoeging met België veranderde het Soevereine Vorstendom in april 1815 in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Deze wending bracht met zich mee dat er ook voor het boekenvak een gezamenlijke wet moest komen, maar die had nogal wat voeten | |
[pagina 85]
| |
in aarde. Het aanvankelijk voorgedragen wetsontwerp werd drastisch veranderd en ingekort en de eenparige wet voor de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden kreeg pas op 25 januari 1817 haar beslag. Doordat de situatie lang onoverzichtelijk en onzeker bleef, besloot een aantal prominente drukkers, uitgevers en boekverkopers het zekere voor het onzekere te nemen. In augustus 1815 sloten zij een ‘Acte van Verbindtenis’ die bedoeld was om het drukken, uitgeven en verkopen van nadrukken tegen te gaan. Deze overeenkomst leidde in 1816 tot de oprichting van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels. De leden verplichtten zich om elkaars kopijrecht te respecteren. Het bestuur ging meteen aan de slag en spande processen aan tegen nadrukkers, om het gezag van de nieuwe Vereeniging te bevestigen. Nadat de wet van 25 januari 1817 was uitgevaardigd, bleken al gauw haar tekortkomingen. Ze was niet alleen onvolledig en onduidelijk, maar door een stommiteit van de wetgever was in het artikel over het kerk- en schoolgoed in het publiek domein geen voorbehoud gemaakt voor oorspronkelijk werk. Dat betekende dat schoolboeken formeel vogelvrij waren. Gezien de vlucht die het onderwijs nam zou dat, als de Vereeniging geen maatregelen nam, ruzies en verdeeldheid in het boekenvak veroorzaken. Smeekbeden aan de koning en de regering om de gaten in de wet te stoppen haalden weinig uit. Daarom kwam de Vereeniging met een reglement dat in de wettelijke lacunes voorzag en dat verplicht werd gesteld voor de leden. Niettemin hadden de opeenvolgende besturen van 1817 tot 1881 de handen vol aan geschillen die hun werden voorgelegd. Die gingen niet alleen over religieuze werken en schoolboeken; ook buitenlandse werken die hier illegaal werden nagedrukt of vertaald, konden op afkeuring rekenen. Zodra een rechterlijke uitspraak op basis van de discutabele wet het ordelijk handelsverkeer in het boekenvak ondergroef, werd het reglement herzien en aangevuld, zodat voor de georganiseerde boekenwereld naast de formele wet een eigen alternatieve wet gold. Meer dan dertig jaar zou Frederik Muller nadrukkers aan de schandpaal nagelen, waarbij hij vaak weinig zachtzinnig te werk ging. In die strijd stond hij lange tijd alleen, later werd hij bijgestaan door zijn vriend Arie Kruseman. Steeds weer wees Muller zijn collegae erop dat het handelsverkeer tussen uitgevers en boekverkopers behoorde te steunen op beginselen van fatsoen en goede trouw en dat het ongepast was zich dankzij een onvolkomen wetgeving te verrijken ten koste van anderen. Immers: wat gij niet wilt dat u geschiedt... | |
Reuring in de VereenigingDoordat zijn oom Johannes lid was, leerde Frederik Muller al tijdens zijn leertijd het wel en wee van de Vereeniging kennen. Nadat hij in 1843 zijn eigen zaak was begonnen, werd hij zelf lid. Ondanks zijn jeugdige leeftijd wenste hij geen genoegen te nemen met een organisatie waar het bij veel leden schortte aan vakkennis, handelsgeest en initiatief. Het stoorde hem dat zijn vakgenoten onvoldoende op de hoogte waren van het boekhandelsverkeer in het buitenland en weinig weet hadden van de activiteiten van overheden om de nadruk te beteugelen. Amper een jaar lid zond hij met zijn vakbroeder Jean Louis Charles Jacob een brief naar het bestuur van de Vereeniging, met het voorstel om een vakbibliotheek te stichten waar jonge boekverkopers vakliteratuur konden raadplegen. De voorstellers benadrukten dat de komende generatie zich grondig moest kunnen voorbereiden op de rechten en verplichtingen in het boekenvak, ook door een meer wetenschappelijke benadering. Beiden wilden een deel van hun boekenbezit openstellen voor de leden, zodat ze zich op de hoogte konden stellen van zaken waarmee zij beroepshalve te maken kregen: de organisatie en inrichting van hun bedrijf of winkel, de administratie, het beheer van de kasmiddelen, de voorraadvorming, het handelsverkeer en de wijze waarop de wet van 1817 op het kopijrecht moest worden verstaan. Een serieuze boekverkoper behoorde te beschikken over bibliografische kennis en moest vertrouwd zijn met historie en letterkunde.Ga naar eind6 Eveneens was het van belang om te weten hoe de stand van zaken was met betrekking tot het kopijrecht was in de buurlanden. Ook leerlingen en bedienden moesten de gelegenheid krijgen om zich in het vak te verdiepen.Ga naar eind7
Arie Cornelis Kruseman (1818-1894). Houtgravure van Johannes Walter.
Ondanks de laatdunkende kritiek van sommige leden dat ‘het daarstellen van zulk eene inrigting geheel overbodig en nutteloos’ was, werd op 11 augustus 1845 het voorstel van Muller en Jacob aangenomen. De initiatiefnemers brachten een deel van hun eigen boekenbezit onder in de bibliotheek, waaronder Mullers verzameling van werken over de wetten op de boekhandel. Bij elkaar ging het om 700 werken.Ga naar eind8 | |
De bibliotheek van MullerEen commissie, bestaande uit Muller, Jacob en Is. An. Nijhoff, zou een reglement opstellen voor de bibliotheek. De catalogus, een alfabetische titellijst, werd opgemaakt door de boekhandelaar, uitgever en bibliograaf C.L. Brinkman. Reglement en catalogus kwamen in 1847 gereed. Muller realiseerde zich dat belangrijke titels nog ontbraken | |
[pagina 86]
| |
in de bibliotheek en completeerde haar door een aantal aankopen. Ook lukte het hem om het archief van het Amsterdams Boekverkoopers Gilde bij de bibliotheek onder te brengen. De uitbreiding noopte tot een herziene catalogus, die in 1856 verscheen met een omvang van 160 pagina's. Opnieuw benadrukte Muller dat belangrijke publicaties nog niet waren opgenomen. In de inleiding werd naast het reglement de brief van 30 mei 1844 afgedrukt, waarin Muller en Jacob bij het bestuur hadden aangedrongen op de oprichting van de bibliotheek. In 1868 verscheen een supplement van 96 pagina's. De bibliotheek telde toen 1821 nummers.Ga naar eind9 Later rees twijfel of Jacob, meer een kamergeleerde met bibliomane trekken dan een boekhandelaar, veel aan de bibliotheek heeft bijgedragen. Het staat vast dat hij enthousiast was over de oprichting van een vakbibliotheek, maar niet dat hij zich daarmee daadwerkelijk heeft beziggehouden. Hij stierf in juni 1865, 59 jaar oud, eenzaam, uitgeput en onder verdrietige omstandigheden - een bibliotheek achterlatend die hem enkele onbekommerde jaren had kunnen bezorgen, als hij daarvan afstand had kunnen doen.Ga naar eind10 Jacob was uit het zicht geraakt nadat hij zes jaar eerder zijn zaak had verkocht, daarna in het buitenland had vertoefd en zich had laten uitschrijven als lid van de Vereeniging.Ga naar eind11 Het lijkt erop dat zowel Muller als Jacob een lijst hebben opgemaakt van de boeken die zij aan de bibliotheek wilden schenken, maar dat Jacob bij nader inzien maar moeilijk afstand kon doen van zijn toegezegde werken.Ga naar eind12 Bovendien was Muller zeer pertinent in de wijze waarop de bibliotheek moest worden gereglementeerd, ingericht en gehuisvest: onder zijn beheer en in zijn eigen huis. Hij was wel bereid de eigendom over te dragen, maar wilde het vruchtgebruik tijdens zijn leven behouden. In de toezegging van beide schenkers zat nog een opmerkelijk verschil. Muller stond de eigendom af van alle werken die te maken hadden met de wetgeving in het boekenvak, al zijn bibliografische werken en catalogi. Jacob bleef in het vage door ‘alle doubletten en catalogussen’ af te staan.Ga naar eind13 Het is trouwens aannemelijk dat een substantieel deel daarvan al in de Muller-verzameling zat. | |
Zijden draadDat de bibliotheek van de Vereeniging zou uitgroeien tot een van de belangrijkste op het terrein van de boekwetenschap, heeft destijds niemand kunnen vermoeden. Een paar keer heeft haar voortbestaan aan een zijden draad gehangen. Tien jaar na de oprichting, tijdens de jaarvergadering in 1855, schudde Muller zijn vakgenoten wakker: wanneer van de bibliotheek niet of nauwelijks gebruik werd gemaakt, dreigde hij ‘de boeken terug [te] nemen en de gehele zaak als niet geschied te beschouwen’.Ga naar eind14 Gelukkig liet hij het bij woorden, al merkte hij in 1857 in een pleidooi tegen het nadrukken nog eens op dat zijn bedoelingen bij de aanbieding van zijn bibliotheek aan de Vereeniging waren miskend.Ga naar eind15 Tijdens de jaarvergadering van 1864 gaf Muller nogmaals een schot voor de boeg. Omdat het gebruik van de bibliotheek ‘uiterst gering’ was, stelde hij voor haar terug te kopen van de Vereeniging. Daar wilde een aantal prominente leden niet van horen, want dat kwam de eer van de Vereeniging te na. Van de 102 aanwezige uitgevers en boekverkopers steunde niemand het voorstel.Ga naar eind16 Waarop Muller, overtuigd dat het boekenvak de bibliotheek in stand wilde houden, op zijn intentie terugkwam.
Het programma van het vijftigjarig jubileum van de Vereeniging had de vorm van een boek dat opengeslagen kon worden. Aangeboden door drukkerij Emrik en Binger in Haarlem, 1867.
Daarna lieten tegenstanders zich niet meer horen. In het verslag over 1870 constateerde Muller verheugd dat meer dan vijftig leenverzoeken waren binnengekomen. Hij vond het beheer ondanks ‘de geringschatting der Bibliotheek door de meesten onzer leden’ een serieuze zaak.Ga naar eind17 Enkele jaren ging het beter met de bibliotheek die, ook door belangrijke uitbreidingen en aanwinsten, zich mocht verheugen in een groeiende belangstelling van het boekenvak.
Het vijftigjarig jubileum van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels was in 1867 aanleiding voor een feestelijk diner. Het werd gehouden in het Paleis voor Volksvlijt, dat drie jaar eerder was voltooid.
Tekenend is het portret dat Kruseman van de bibliotheek schilderde: ‘Wie als boekverkooper daarin gelokt werd, werd erin vastgehouden als een gevangene; maar als een vrijwillig gevangene en als een gelukkige. Want het vuur, dat uit Mullers oogen straalde als hij u zijn schatten toonde; de wegsleependheid van zijn woord, als hij u het terrein blootleî, dat de ware, echte boekverkooper eigenlijk te bewandelen had; de liefde voor zijn vak, die hem bezielde en die hij zocht over te planten in anderen, deden u beschaamd staan omtrent uw eigen sobere voorbereiding en hunkeren naar vrije uren, om, al | |
[pagina 87]
| |
was het maar nog zoo weinig, in te halen wat gij vroeger voorbij gezien of verzuimd had.’Ga naar voetnoot18 Door zijn drukke bezigheden, maar ook door zijn lichamelijke gesteldheid was Muller in 1876-1877 genoodzaakt afscheid te nemen van de bibliotheek die hij ruim dertig jaar had beheerd. De boekenverzameling werd ondergebracht in het nieuwe domicilie van de Vereeniging aan de Spuistraat 155-157, waar ook het Bestelhuis van den Nederlandschen Boekhandel - de voorloper van het Centraal Boekhuis - sinds kort was gehuisvest. Het in 1871 opgerichte Bestelhuis had aanvankelijk een onderkomen gevonden in gebouw ‘Het Vosje’ aan het Rokin 31, maar kampte daar al na enige jaren met ruimtegebrek. Ook de nieuwe locatie aan de Spuistraat was op den duur te klein, maar rond 1890 was de Vereeniging in staat een aantal naburige panden aan de Raadhuisstraat te schaffen. Het vastgoed aan de Raadhuisstraat werd gesloopt en in plaats daarvan verrees een nieuw Bestelhuis annex hoofdkantoor van de Vereeniging. De ruimte in de nieuwbouw die niet in gebruik was bij de Vereeniging werd op gunstige condities verhuurd. Tot 1917 zouden Vereeniging, Bestelhuis en bibliotheek daar gehuisvest blijven.Ga naar voetnoot19 | |
Louis D. Petit, 1877-1879Als beheerder van de bibliotheek werd Muller in 1877 opgevolgd door zijn collega Louis Petit. Ondanks de toenemende belangstelling waarover Muller had gesproken, was zijn opvolger teleurgesteld over het aantal bezoekers van de bibliotheek. In een gedichtje parafraseerde hij Friedrich Schiller: Sass ich viele Tage,
Sass viel Wochen lang,
Harrend ohne Schmerz und Klage,
Bis die Thüre klang.
Zijn klacht had ook te maken met de voorgenomen verhuizing van de bibliotheek naar het nieuwe gebouw van de Vereeniging aan de Spuistraat. Aan de geringe belangstelling kwam een einde toen de bibliotheek ook in fysieke zin overzichtelijk kon worden ingericht en in een meer neutrale en zakelijke omgeving kon worden geraadpleegd. Petits regime duurde maar kort: nadat hij in 1879 was benoemd tot bibliothecaris van de Universiteit van Leiden, moest de Vereeniging al weer op zoek naar een opvolger. Vanaf 1880 zouden binnen- en buitenlandse historici het belang van de Vereenigingsbibliotheek ontdekken en zou de interesse gestaag toenemen. Wat begon als een bibliotheekje van een paar honderd boeken, zou uitdijen tot een uniek archief van meer dan vijf kilometer boekenplank en ruim een miljoen objecten - een van de beste boekhistorische collecties ter wereld.
In een volgend nummer van De Boekenwereld wordt dit artikel voortgezet met een overzicht van de opeenvolgende bibliothecarissen van de Vereeniging. Mullers betekenis voor het boekenvak wordt beschreven in Chris Schriks, Frederik Muller, 1817-1881. Baanbreker in de wereld van het boek. Deze monografie verscheen onlangs bij de Walburg Pers in Zutphen.
Het Bestelhuis op een houtgravure van Richard Brend'-amour uit 1876, naar een tekening van Joh. Braakensiek. Het onderste tafereel toont de ingang aan Spuistraat 155-157.
Het gebouw van de Vereeniging op de hoek van de Raadhuisstraat en de Spuistraat rond 1893. Sinds 1875 was het Bestelhuis van den Nederlandschen Boekhandel gehuisvest in Spuistraat 155-157, de eerste twee panden na het hoekhuis. Daar was ook de Bibliotheek van de Vereeniging ondergebracht.
|
|