| |
| |
| |
Archangelsk (27)
Bête et méchant (3)
Cornelis Jan Aarts
Het Goede, het Schone, het Ware
1968 is voor politiek tekenaar Willem een opwindend jaar. Hij woont nog in Amsterdam, maar reist op en neer naar Parijs. In Nederland begint hij naam te krijgen. Voor de achterkant De Nieuwe Linie tekent hij vanaf 30 maart elke week een politieke prent. ‘Ik ging voor een opinieweekblad tekenen dat gefinancierd werd door de miljoenen van het Vatikaan.’ Aldus Willem in zijn autobiografie Weg met de varkens (1970). De Parijse opstand is niet ver weg en op 25 mei tekent hij zijn eerste generaal De Gaulle, die zijn neus steekt in de guillotine. Willem tekent erop los en helpt en passant mee met het afbreken van de katholieke kerk. ‘Pas op: vallend puin’ staat er op een bordje bij een kerk. De gevallen torenspits heeft zojuist een gat geboord in de ziel van pater Schillebeeckx. De tekenaar houdt tot 31 oktober 1970 stand op de roomse puinhoop.
Vanaf 8 juni 1968 verzorgt hij ook in De Nieuwe Linie een kroniek over de tekenkunst, het surrealisme, het anarchisme, de avant-garde, de underground en het leven van Weense hoeren. De kroniek verschijnt onder wisselende titels: ‘Het Goede Het Schone Het Ware’ of ‘het Goede het Ware het Schone’ of ‘het Schone het Goede het Ware’ of ‘het Schone het Ware het Goede’ of... Nou ja, de naam van de rubriek wordt er niet duidelijker op, maar iedereen herkent de lange kolom onmiddellijk omdat Willem daarin niet alleen tekent maar ook schrijft, in zijn eigen handschrift. Als hij een vlekje maakt staat er in de marge een pijltje met ‘Ah! een haartje aan mijn pen.’ Eén keer, bij de tweede aflevering van 15 juni, heeft hij zijn eigen naam erboven gezet, in hele kleine lettertjes: ‘bernhard holtrop’. Verder is het altijd gewoon ‘Willem’. Aanvankelijk schrijft Willem vooral over blaadjes en krantjes die in Amsterdam te koop zijn.
‘Ter gelegenheid van de Franse Revolutie gaf de Rode Tribune een EXTRA EDITIE uit met op de achterpagina een hartverscheurend mooi stuk geschreven door tekenaar Siné. Ik ga er niets uit citeren, u moet het zelf helemaal gaan lezen. Die 2 kwartjes die de Rode Tribune (Rozengracht 86, Amsterdam) kost, daar kunt u zich geen buil aan vallen. Als dat wel zo is, koopt u maar eens 1 week geen Nieuwe Linie.’
| |
L'enragé (encore)
Al gauw nemen de gebeurtenissen in Parijs een belangrijke plaats in. In mei 1968 is daar immers een nieuwe Franse revolutie uitgebroken. Willem krijgt vaste voet aan de grond in Frankrijk en wordt medewerker van het Parijse tekeningenblad L'enragé, dat vanwege het mei-oproer is opgericht door Siné en Wolinski. In nummer 4 (17 juin 68) debuteert Willem met zijn befaamde tekening van Charles de Gaulle op SS-krukken. Nog wel op de voorpagina! In zijn kroniek van 13 juli 1968 doet hij rechtstreeks verslag van de getekende Parijse revolutie.
'Tijdens de franse mei-revolutie heeft de politie verscheidene malen aangebeld bij Siné, die, slim als tekenaars zijn, niet opendeed maar op reis ging en volgens de laatste berichten tijdelijk in Brazilië zit. In zijn koffer heeft hij een echte pavé, een parijse straatsteen, meegenomen. L'ENRAGÉ blijft voorlopig nog verschijnen, terwijl u dit leest komt nummer 8 uit, nummer 10 wordt een extra dik zomernummer van 32 pagina's.
Siné (d'après Posada), ‘Les Jeux Olympiques de Mexico'. Omslagtekening voor: L'enragé. No 9 (7 oct. 68). Édité par Jean-Jacques Pauvert, Paris. Bijzondere Collecties van de UvA.
De Gaulle steekt zijn neus in de guillotine. Tekening van Willem in De Nieuwe Linie, 25 mei 1968. Bijzondere Collecties van de UvA.
Daarna wordt de uitgave tot september gestopt. Een van de produktiefste medewerkers (tevens mede-samensteller) is Wolinski. Tot nu toe voornamelijk bekend uit HaraKiri en van het speciale nummer dat Bizarre aan hem wijdde, zal Wolinski binnen niet al te lange tijd ook in Nederland algemeen bekend zijn. Thomas Rap gaat een klein
| |
| |
boekje van hem uitgeven. Tegen die tijd kunt u op deze plaats meer nieuws over Wolinski lezen.’
Wachten op Stripschrift. Fragment uit Willem, ‘het Ware, het Schone, het Goede’. In: De Nieuwe Linie (14 september 1968). Collectie Joep Jacobs, Utrecht.
‘Terwijl u dit leest komt nummer 8 uit,’ schrijft Willem. Maar dat las ik niet. Ik trok in juli met een groep vrienden langs de Franse kust en was zelfs niet op de hoogte van het bestaan van L'enragé. Begin augustus kom ik toevallig in Parijs terecht en daar zie ik het blad voor het eerst. L'enragé wordt op straat verhandeld en ik koop de eerste zeven nummers. Intussen vertelt Willem in Nederland in De Nieuwe Linie anekdotes over zijn nieuwe vrienden de Parijse tekenaars Wolinski, Siné, Reiser en Topor.
‘In Rio de Janeiro is tekenaar Siné druk in de weer. In 3 dagen tijds heeft hij een boekje gemaakt dat 90 variaties bevat op de naam van de daadwerkelijke regering van Zuid Amerika, Noordamerika en de rest van de wereld: de CIA, daarbij gebruik makend van het feit dat zo ongeveer de helft van de portugese woorden eindigt op “cia”: presidencia, evidencia, penitencia, etcetera.’
‘...eerst moet u even in HaraKiri de foto-reportage bekijken over de juffrouw die tandpasta uit haar borst krijgt, een ideetje van tekenaar Reiser, over wie ik u nog wel eens meer laat weten.’
‘TOPOR liep eens een slagerswinkel binnen en bestelde één plak ham. “Nee, iets dunner nog... zo, ja”. Hij betaalde, pakte het dunne plakje aan, snoot zijn neus er in en stopte het in zijn zak.’
| |
Stripschrift
Zwarte atleten met de vijf Olympische ringen door hun neus worden meegesleurd door een militair. Tekening van Siné in L'enragé. No 9(7 oct. 68). Bijzondere Collecties van de UvA.
In september ben ik terug in Amsterdam en krijg ik van Willem op mijn donder. Niet rechtstreeks, want ik moet zijn toorn in De Nieuwe Linie lezen. Op 14 september 1968 moppert hij: ‘Tot september heb ik moeten wachten op het julinummer van het Stripschrift! Tot september!’ In de marge staat weer zo'n venijnig pijltje met daarbij het adres ‘Singel 500, Amsterdam’. Dat is mijn adres! Tevens het adres van Stripschrift, omdat ik daar redactiesecretaris van ben. Het is dus, begrijp ik, mijn schuld dat Willem het julinummer pas in september heeft ontvangen. Willem had bovendien aan dit nummer meegewerkt, dus alle recht op een auteursexemplaar. Hoe het precies zat weet ik natuurlijk niet meer. Maar, als ik achteraf wat smoezen mag verzinnen, dan is het ongeveer zo gegaan. In juli was ik afgereisd naar Frankrijk, vóórdat Stripschrift was verschenen. (Geen idee of dit waar is, maar toch niet gek als smoes). In augustus was ik in Parijs om exemplaren van L'enragé met tekeningen van Willem te kopen. (Dit vind ik zelf wel een erg mooi excuus, ook al deugt het niet). Pas in september kwam ik terug in Amsterdam, maar werd ik, samen met de rest van de redactie, aan de dijk gezet omdat we een cartoon van Willem in ons blad hadden geplaatst. Het was een ongepaste cartoon in een stripblad, vond het bestuur van Het Stripschap. Willem had een aantal Peanuts-strips verknipt en onlogisch aan elkaar geplakt. Dat hoorde niet in een blad dat was opgericht om de strip voor de ondergang te behoeden. Ik was eruit getrapt, hoe kon ik dan auteursexemplaren verzenden? (Ontslagen wegens het plaatsen van een cartoon en daarom de cartoonist geen bewijsexemplaar meer kunnen sturen. Kom ik hiermee weg, Willem?)
| |
Les Jeux Olympiques de Mexico
Willem houdt ons intussen (28 september) in zijn wekelijkse kroniek op de hoogte van de ontwikkelingen aan het Parijse front:
‘Nu het verwachte faillissement van uitgever Pauvert uitblijft zijn er
| |
| |
plannen om door te gaan met de uitgave van het getekende blad l'Enragé. [...] “Generaal, daar zijn we weer.” In de nummers van l'Action veel tekeningen van o.a. Wolinski en Siné, die weer terug is uit Zuid-Amerika.’
L'enragé, ooit begonnen als weekblad, had nogal vertraging opgelopen. Het half juli aangekondigde dubbeldikke zomernummer 8 was pas op 1 augustus uitgekomen (geen 32, maar 16 pagina's) en op nummer 9 zouden we tot 7 oktober moeten wachten. Maar het was het wachten meer dan waard. Siné, die in Brazilië de corruptie en de militaire dictatuur van dichtbij had kunnen bekijken, brengt op het omslag het neerslaan van de opstand tegen het regime in beeld tijdens de Olympische Spelen in Mexico. De inhoud van het blad geeft de Olympische gedachte treffend weer: boven het ereschavot staan drie galgen opgesteld. Vijf zwarte atleten hebben de vijf Olympische ringen door hun neus en een zwaar bewapende militair trekt hen aan touwtjes voort.
| |
Je ne pense qu'à ça
Het is inmiddels oktober en ik bezoek de grote Boekenmarkt in de RAI (van 11 tot 20 oktober 1968). Bij de stand van Thomas Rap krijg ik een boekje met tekeningen van Wolinski cadeau; Ik denk altijd maar aan van dattum. Oorspronkelijk verscheen het in Parijs bij Jean-Jacques Pauvert. ‘Deze nederlandse editie werd in een kleine oplage gedrukt ter gelegenheid van de Boekenmarkt 1968, niet in de handel gebracht maar geschonken aan vrienden van uitgeverij Thomas Rap, Amsterdam’. Het was nummer o in de serie ‘Kleine Prentenboeken’ en het stond vol met vieze tekeningen. Het was de tijd van de smerigheid. De vrienden van Thomas Rap waren verrukt. Al gauw (‘maart 1969’) verscheen er een handelsuitgave, min of meer tegelijk (‘lente 1969’) met nummer 1 van de ‘Kleine Prentenboeken’, een boekje met Veertig vieze tekeningen van Willem (‘Copyright Bernhard Willem Holtrop’). Als boekhandels ze nu in hun etalage zouden leggen, zouden de stenen door de ruiten vliegen. Toen vlogen die boekjes de winkels uit. Het was de tijd van de vrijheid. ‘Plotseling bleek alles mogelijk,’ schrijft Willem in Weg met de varkens, ‘Politieke tekeningen, vieze tekeningen, onbegrijpelijke tekeningen, niets was te gek.’
Wolinski, Ik denk altijd maar aan van dattum. Amsterdam: Thomas Rap, Boekenmarkt [oktober] 1968. (Kleine Prentenboeken no o). - Omslagontwerp: Wolinski. - Oorspronkelijke uitgave: Je ne pense qu'à ça. Paris: Jean-Jacques Pauvert, [1968]. Collectie auteur.
De mare dat je in Amsterdam boekjes met vieze tekeningen kon kopen ging de hele wereld over. Ze lagen open en bloot naast de kassa te koop voor vijf gulden. Iedere toerist nam er wel een paar mee. En de ene herdruk volgde op de andere. De uitgever liet ook Engelse edities drukken, wat niet zo moeilijk was, want de tekeningen spraken voor zich. Er hoefde geen woord aan vertaald te worden. Alleen de titel. Veertig vieze tekeningen verscheen als Forty Dirty Drawings (summer 1969; winter 1969; summer 1970) en Ik denk altijd maar aan van dattum als The Only Thing I Think About Is... It (1970). De vieze boekjes van Thomas Rap moeten in 1970 Nederlands exportproduct nummer 1 zijn geweest. Ze lagen ook in Londen en Parijs in de boekwinkels. De volgende deeltjes in de reeks kregen meteen een internationale titel: Je vous aime (1970) van Reiser, Picturebook (1970) van Siné en How do you do? (1971) van Tetsu. Zo, dat scheelde weer in de vertaalkosten.
| |
Je ne veux pas mourir idiot
Willems kroniek van 2 november 1968 kreeg de ondertitel ‘(nieuwe Avonturen in Parijs)’. Hij opent met een verhaal dat ons bekend voorkomt.
Willem, Veertig vieze tekeningen. Amsterdam: Thomas Rap, 1968 [= lente 1969]. (Kleine Prentenboeken no 1). - Omslagtekening: Willem. Collectie auteur.
Willem, Forty Dirty Drawings. Second printing. Amsterdam: Thomas Rap, [winter 1969]. - Omslagontwerp: Willem. Collectie auteur.
Wolinski, Ik denk altijd maar aan van dattum. Derde druk. Amsterdam: Thomas Rap. [juli 1969]. (Kleine Prentenboeken no o). - Omslagontwerp: Wolinski. - Oorspronkelijke uitgave: Je ne pense qu'à ça. Paris: Jean-Jacques Pauvert, [1968]. Collectie auteur.
Wolinski, The Only Thing I Think About Is... It. Amsterdam: Thomas Rap, [1970]. - Omslagontwerp: Wolinski. - Oorspronkelijke uitgave: Je ne pense qu'à ça. Paris: Jean-Jacques Pauvert, [1968]. Collectie auteur.
‘Zit je rustig de krant te lezen, stopt er opeens een overvalwagen van autobusformaat voor je neus. Iedereen die er een beetje buitenlands of op een andere manier ver- | |
| |
dacht uitziet (baarden en brillen) wordt erin gestopt.’
Verderop bespreekt bij Wolinski's Ik denk altijd maar aan van dattum.
‘Wolinski (34) is sinds het afgelopen voorjaar een van de beste politieke tekenaars van Parijs. Daarvóór hield hij zich meer bezig met erotiese verhaaltjes en tekeningen (zoals te zien is in het kort geleden bij Thomas Rap uitgegeven “Ik denk altijd maar aan van Dattum”, het eerste boek van Wolinski in het nederlands, maar het is dan ook verschrikkelijk slecht gedrukt).
Zijn manier van tekenen is van een onbeschrijfelijke lulligheid, soms lijkt het wel of hij met zijn ogen dicht tekent. (En zo hoort het eigenlijk ook).’
De politieke tekeningen van Wolinski bestaan vaak uit een absurd tweegesprek. Twee heren zitten aan tafel en nemen de actualiteit door. Nu heeft hij van zijn politieke tekeningen een cabaretvoorstelling gemaakt met de titel ‘Je ne veux pas mourir idiot’. Willem geeft een beschrijving van zo'n satirische scène.
‘Op het toneel zitten bijvoorbeeld twee heren te praten:
- | Meneer, er is een handjevol buitenlanders bij ons komen wonen omdat het bij hun alleen maar terreur en ellende is. |
- | Die lui die thuis hun mond niet kunnen opendoen veroorloven zich een land te bekritiseren waar iedereen het recht heeft te zeggen wat hij denkt. |
- | Ah, Frankrijk mijn beste man, FRANKRIJK! |
- | Dat soort mensen verdient het niet te leven in het land van de vrijheid. |
- | Het is normaal dat ze er uit gegooid worden.’ |
Wolinski zelf is nog steeds het land niet uitgestuurd. Waarschijnlijk breekt men zich het hoofd over de vraag waar hij dan wel heen zou moeten, hij is geboren in Tunis, van joodse afkomst, en heeft een poolse vader...’
Reiser, Je vous aime. Amsterdam: Thomas Rap, [cop. 1969 = spring 1970]. - Omslagontwerp: Reiser. Collectie auteur.
Siné, Picture-book. Amsterdam: Thomas Rap, [1970]. - Omslagontwerp: Siné. Collectie auteur.
Tetsu, How do you do? Amsterdam: Thomas Rap, [1971]. - Omslagontwerp: Tetsu. Collectie auteur.
| |
Zwarte jassen, zwarte bolhoeden en zwarte snorren
Op 9 november 1968 verschijnt de laatste kroniek van Willem in De Nieuwe Linie. Een titel ontbreekt. Een afscheidsgroet eveneens. Wel worden er wat bommen in cafés gegooid. Het is een column over de anarchist Jules Bonnot (1876-1912). Een Franse rechter vroeg in de negentiende eeuw aan een anarchist: ‘Maar hoe kunt u nu een bom gooien in een café vol onschuldige burgers?’ Hij kreeg het grimmige antwoord: ‘er zijn geen onschuldige burgers.’
‘Maar de (late) wraak van de bourgeoisie had niet gruwelijker kunnen zijn dan ze nu is: terwijl ik dit schrijf draait in Parijs de prachtige Bonnie & Clyde-achtige kleurenfilm “La Bande à Bonnot”, die een bestseller belooft te worden. Bonnot zelf wordt gespeeld door Bruno Cremer, zijn voornaamste helper door Jacques Brel, diens vriendin door Annie Girardot. De politiemensen, met hun zwarte jassen, zwarte bolhoeden en zwarte snorren doen soms denken aan de Keystone Cops.
Le Nouvel Observateur prees de film om zijn uitstekende “anti-flic”- geest. Er is dan ook niemand in de zaal die niet in de lach schiet als een anarchist (in de film dragen ze allemaal bolhoeden en rijden rond in leuke oude autootjes) een politieman die als een gek op zijn fluitje staat te blazen overhoop schiet.
Dat IS trouwens ook leuk!’
(à suivre)
|
|