| |
| |
| |
Tweehonderdvijftig jaar Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
André Bouwman en Rick Honings
Jaarvergadering van de MNL in het Nutsgebouw aan het Steenschuur te Leiden, 12 juni 1929.
Op 18 juli 1766 kwamen in de Schuttersdoelen te Leiden elf heren bij elkaar voor de oprichting van een ‘Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde’. Het waren jeugdige academici met een passie voor de Nederlandse taal en cultuur. Dat was iets nieuws in een tijd dat het leven in de Republiek nog volledig regionaal georiënteerd was. Met de ontwikkeling van de natiestaat in de negentiende eeuw groeide ook de belangstelling voor en de bestudering van de nationale cultuur. In de huidige globaliserende samenleving - met haar open grenzen en Europese eenwording - zijn de Nederlandse identiteit en de Nederlandse taal opnieuw onderwerp van discussie geworden.
Tweehonderdvijftig jaar na haar oprichting telt de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde meer dan
| |
| |
1700 leden. Nog steeds is het doel om (in de woorden van de statuten) ‘de beoefening van de schone letteren en de studie van de Nederlandse taal- en letterkunde, geschied- en oudheidkunde in hun onderlinge samenhang te bevorderen’. Zij doet dit door het houden van letterkundige en wetenschappelijke bijeenkomsten, door het uitgeven van werken en geschriften, door het toekennen van prijzen en door het in stand houden en uitbreiden van haar bibliotheek.
| |
Organisatie
De Maatschappij vindt haar oorsprong in het gezelschap Linguaque animoque fideles (‘Gezellen in taal en geest’), dat in 1757 door enkele Leidse studenten was opgericht. Vanaf 1761 ging dit genootschap, dat zich de opbouw van ‘Neerland's Moedertael’ ten doel stelde, verder onder de naam Minima Crescunt (‘Kleinen worden groot’). Om de Maatschappij nationaal aanzien te verlenen, werd Willem V - die in 1766 op achttienjarige leeftijd als stadhouder was aangetreden - gevraagd om beschermheer te worden. Nadat hij dat had toegezegd, werd hem in 1775 een gouden penning overhandigd. Sindsdien is er, met uitzondering van de Franse tijd (toen Lodewijk Napoleon een tijdlang beschermheer was), telkens een Oranjetelg beschermheer of -vrouw geweest. Willem I, Willem II, Willem III, Wilhelmina, Juliana en Beatrix vervulden elk op hun beurt deze functie. Sinds 2013 is koning Willem-Alexander beschermheer van de Maatschappij.
Aanvankelijk werd de Maatschappij langdurig gedomineerd door Leidse hoogleraren: Jona te Water was negenentwintig jaar voorzitter, Matthijs Siegenbeek twintig jaar secretaris en daarna nog eens vijfentwintig jaar voorzitter, tot 1847. Tijdens jaarvergaderingen nam de rede van de voorzitter steevast veel tijd in beslag, omdat deze ook de door hem opgestelde levensberichten van de ‘afgestorven’ leden uitsprak, met ruime aandacht voor hun verdiensten. In 1847 bracht een wijziging van de ‘wet’ (statuten) de nodige aanpassingen. Zij beperkte de herkiesbaarheid van het bestuur en de omvang van de jaarrede; de levensberichten werden voortaan als aparte bijlagen in de Handelingen afgedrukt, tot op de dag van vandaag. Ook stelde men twee vaste commissies in: een voor taal- en letterkunde en een voor geschieden oudheidkunde. In de twintigste eeuw nam het aantal afdelingen, commissies en werkgroepen toe.
Jaarvergaderingen werden traditiegetrouw besloten met een diner. Buitenleden die de jaarvergadering bezochten, reisden aanvankelijk per trekschuit en diligence naar Leiden en overnachtten er meestal. De veel snellere treinverbindingen werden pas vanaf het midden van de negentiende eeuw aangelegd. In de maandvergaderingen besprak het bestuur huishoudelijke kwesties; ook gaven leden er lezingen.
De bestuurskamer in het Snouck Hurgronjehuis.
In de periode 1850-1938 vergaderde de Maatschappij in het Nutsgebouw gevestigd aan het Steenschuur, op de hoek van de Langebrug. Sinds 1951 worden de bestuursvergaderingen in de Universiteitsbibliotheek Leiden gehouden, de jaarvergaderingen in het Academiegebouw. In de tussenliggende jaren huurde men het Snouck Hurgronjehuis, op Rapenburg 61. Van de bestuurskamer op de eerste verdieping is een foto overgeleverd. Hierop zijn diverse gebruiksvoorwerpen en kunstwerken uit de bestuurskamer te zien die nog steeds bewaard worden, zoals de buste van de Vlaamse letterkundige Jan Frans Willems, de rekken met Goudse pijpen op de kast en de houten tabakspot (roken was sinds de negentiende eeuw een vast onderdeel van het vergaderen) en het kistje met de voorzittershamer, aangeboden aan Matthias de Vries bij het eerste eeuwfeest in 1867.
| |
Leden
Lid van de Maatschappij word je niet zomaar. Elk jaar worden kandidaten voorgedragen en die moeten door de leden met meerderheid van stemmen worden gekozen. Het aantal leden bedraagt thans 1722. Hiervan zijn er 1419 woonachtig in Nederland, 154 in België, 36 in Zuid-Afrika, 15 in Suriname en de Nederlandse Antillen, en 98 elders.
Wie er de afgelopen 250 jaar ook lid werden van de Maatschappij, vrouwen waren daar lange tijd niet bij. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw laaide de discussie op over de vraag of beroemde en algemeen gewaardeerde vrouwelijke auteurs als A.L.G. Bosboom-Toussaint geen lid moesten kunnen worden. Daar bestond nog enige weerstand tegen, maar tegen een erelidmaatschap (toegekend in 1870) had niemand bezwaar. Het zou tot 1893 duren voordat de eerste vrouwelijke letterkundigen als reguliere leden konden toetreden. En het duurde tot 1980 voordat de jaarvergadering de eerste vrouwelijke voorzitter mocht begroeten, in de persoon van de Utrechtse hoogleraar Riet Schenkeveld-van der Dussen. In haar jaarrede merkte zij met gevoel voor understatement op: ‘Wat men ons gezelschap ook mag verwijten, niet dat het op onverantwoorde wijze bij de maatschappelijke ontwikkelingen vooroploopt.’ Er mag dan veel veranderd zijn, nog altijd zijn de vrouwelijke leden in de minderheid. Op dit moment telt de Maatschappij 1226 mannen, tegenover 496 vrouwen.
| |
Publicaties
Van de leden werd verwacht dat ze kritisch-beschouwende verhandelingen schreven over de Nederlandse taal, dicht-, oudheidkunde of vaderlandse geschiedenis. Vanaf 1772 werden zulke stukken gepubliceerd in de reeks Werken (1772-1788). Na 1806 verschenen er vervolgreeksen: Verhandelingen (1806-1824), Nieuwe werken (1824-1844) en Nieuwe reeks van werken (1846-1857). In 1881 werd het Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde opgericht, onder redactie van de Commissie voor taal- en letterkunde, die plaats bood aan een groeiend aantal wetenschappelijke bijdragen van leden en
| |
| |
niet-leden. Inmiddels is een zelfstandig opererende redactie bezig met de 132ste jaargang. Sinds 1983 publiceert de Maatschappij het Nieuw Letterkundig Magazijn. Elk voor- en najaar informeert dit mededelingenblad de leden over interessante activiteiten, afgewisseld met korte bijdragen over literaire of geschiedkundige onderwerpen, over aanwinsten of ontdekkingen uit de bibliotheekcollectie, incidenteel ook met proza en poëzie.
A.L.G. Bosboom-Toussaint.
Dat de Maatschappij de uitgave van vele historische teksten heeft ondersteund is minder bekend. De wetenschappelijke editie van Jacob van Maerlants Spiegel historiael door Matthias de Vries en Eelco Verwijs in vier delen (1863-1879) is hiervan een vroeg en nog steeds indrukwekkend voorbeeld. Gedurende vele jaren heeft de Maatschappij vele jaren heeft de Maatschappij zich verplicht om tien procent van haar inkomsten te besteden aan het uitgeven van geschriften. In de twintigste eeuw werden er zelfs in samenwerking met uitgevers belangrijke reeksen opgezet: bij Brill de Nederlandsche volksboeken (1902-1906) en de Leidse drukken en herdrukken (1938-1966); bij Elsevier de Bibliotheek der Nederlandse Letteren (1939-1953); bij Tjeenk Willink de reeksen Zwolse drukken en herdrukken (1953-1972) en Klassieken uit de Nederlandse letterkunde (1954-1970), die na de fusiegolf van uitgeverijen in de jaren 1970 werden voorgezet in de reeks Klassieken Nederlandse Letterkunde van Tjeenk Willink/Noorduijn (1975-1979) en Nijhoffs Nederlandse Klassieken (1980-1984).
Gouden erepenning van Bilderdijk, 1830.
Bij elkaar werden zo meer dan tweehonderd delen met historische teksten bereikbaar gemaakt, deels voor filologen, deels voor een algemeen publiek. Dat de Maatschappij ook de bakens kan verzetten als het getij verloopt, blijkt uit haar lancering, in 1999, van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL). Deze website groeide uit tot een nog altijd veel geraadpleegde dienst (sinds 2015 ondergebracht bij de Koninklijke Bibliotheek), waar duizenden literaire teksten, secundaire literatuur en aanvullende informatie beschikbaar zijn.
Hugo Claus tijdens de uitreiking van de Prijs voor Meesterschap, 1983.
| |
Prijsvragen en prijzen
Vanaf 1774 schreef de Maatschappij prijsvragen uit, een typisch achttiende-eeuws initiatief. De onderwerpen werden tijdens de jaarvergadering vastgesteld. Wie wilde meedingen naar de prijs, moest een verhandeling schrijven en die met een zinspreuk ondertekenen. Vervolgens diende men het werk door een buitenstaander te laten overschrijven, zodat de jury in staat werd gesteld om een objectief oordeel te vellen. Ten slotte moest een envelopje worden bijgevoegd met naam, beroep en woonplaats. Dat werd alleen geopend in het geval van een bekroning. Iemand die literaire carrière wist te maken dankzij de prijsvragen, was Willem Bilderdijk (1756-1831). Hij stuurde in 1779 een antwoord in op de prijsvraag over het verband tussen de dichtkunst en de wijsbegeerte. In 1780 werd zijn verhandeling met goud bekroond. Het was niet de laatste keer dat de Maatschappij Bilderdijk huldigde: in 1830, vlak voor zijn dood, ontving hij een gouden erepenning als nestor van de Nederlandse poëzie. In de loop van de negentiende eeuw stierven de prijsvragen een zachte dood.
Wel reikte de Maatschappij sinds de jaren 1920 tal van literaire prijzen uit, en dat doet zij nog steeds. In dit
| |
| |
jubileumjaar zullen op 17 september twee prijzen worden uitgereikt. De Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs (een aanmoedigingsprijs voor recent verschenen letterkundig werk) is toegekend aan schrijfster Niña Weijers voor haar roman De consequenties (2014) en Elisabeth Lockhorn ontvangt de Henriëtte de Beaufort-prijs (een biografieprijs) voor haar boek Andreas Burnier, metselaar van de wereld (2015).
Een bijzonder initiatief van de Maatschappij was de in 1950 uitgeschreven prijsvraag voor het beste (zelfgeschreven) Nederlandse sonnet. In hetzelfde jaar waarin de Vijftigers de traditionele poëzie dood verklaarden, bleek hoe levensvatbaar dat genre was. Het aantal inzendingen was overweldigend. De beste 22 sonnetten werden in 1953 gepubliceerd in een bundeltje. Wally Holzhaus was de auteur van het winnende sonnet ‘In memoriam’.
In de loop der tijd hebben tal van bekende en minder bekende auteurs prijzen van de Maatschappij ontvangen. Zo werd Het woord van eer (1987) van de Utrechtse (toen nog Leidse) hoogleraar Frits van Oostrom in 1988 bekroond met de Dr. Wijnaendts Francken-prijs, die sinds 1935 elke twee jaar wordt uitgereikt op het gebied van essay en literaire kritiek. De Vlaamse romancier Hugo Claus, die in 1983 zijn magnum opus Het verdriet van België had gepubliceerd, kreeg in 1994 de prestigieuze Prijs voor Meesterschap uitgereikt. Die wordt één keer in de vijf jaar toegekend aan een historicus, een schrijver of een taal- of letterkundige en geldt als de belangrijkste prijs van de Maatschappij. P.C. Boutens, Simon Vestdijk en Ida Gerhardt gingen hem onder anderen voor. Bas Heijne ontving in 2005 de Henriette Roland Holst-prijs, ter bekroning van een werk dat ‘uitmunt door sociale bewogenheid en literair niveau’, voor zijn post-Fortuyn-boek Hollandse toestanden (2005). Het zijn slechts enkele voorbeelden uit de rijke prijzengeschiedenis van de Maatschappij.
| |
Bibliotheek
A. Henkels, Sabbatsgesänge, Groningen 1941. Gedrukt door H.N. Werkman in opdracht van De Blauwe Schuit.
Frans Kellendonk.
De Maatschappij werd opgericht in een tijd dat Nederland als natiestaat en de neerlandistiek en de vaderlandse geschiedenis als universitaire disciplines nog niet bestonden. Mede vanwege haar ambitie om een ‘Algemeen Omschrijvend Woordenboek der Nederlandsche Taal’ te publiceren verzamelde de Maatschappij van meet af aan middeleeuwse en andere oude gedrukte en geschreven bronnen. Toen midden negentiende eeuw de bestudering van het nationale geschreven erfgoed dankzij Leidse geleerden als Matthias de Vries en Robert Fruin op een meer academische leest was geschoeid, werden voor de bibliotheek systematisch taalkundige studies, tekstedities en geschiedkundige werken verworven - via aankoop, ruilverkeer en ook schenking door leden (die vaak eigen publicaties aanboden, maar ook bijzondere stukken).
Louis Couperus, Babel, Amsterdam 1901, met bandontwerp van Jan Toorop.
Dummy voor de roman Mystiek lichaam van Frans Kellendonk, die eerst Gijselhart zou heten, ca. 1985.
De oudste kern van de bibliotheek bestaat uit negenentwintig boeken afkomstig van het studentengenootschap Minima Crescunt. In 1780 werden op de veiling van het overleden lid J.J. Schultens de eerste belangrijke aankopen voor de bibliotheek gedaan: tien ‘oude getide boekskens’ en drieëndertig
| |
| |
drukken. In 1789 volgde het legaat-Alewijn. Zacharius Hendrik Alewijn behoorde tot de oprichters van de Maatschappij. Hij was een actief lid, blijkens de eerste serie Werken schreef hij diverse taalkundige bijdragen. Voor zijn kennis van het Middelnederlands kon hij putten uit handschriften en oude drukken uit eigen bezit, deels verworven op de veiling van de bibliotheek van Balthazar Huydecoper in 1779. Toen Alewijn in 1788, zesenveertig jaar oud, overleed, bleek hij al zijn handschriften en oude drukken aan de bibliotheek van de Maatschappij te hebben vermaakt. Dankzij dit legaat kwamen tal van beroemde werken beschikbaar voor studie en uitgave, zoals de ridderromans Walewein en Ferguut, de fabels van de Esopet en de Delftse Bijbel van 1477.
De bibliotheek is op diverse plaatsen in Leiden gehuisvest geweest. In 1850 huurde men in het Nutsgebouw aan het Steenschuur een boekenzaal met een afzonderlijke leeskamer. Omdat het beheer van de bibliotheek problematisch bleek (vanwege slechte vloeren en brandgevaar) besloot het bestuur de collecties als een langdurig bruikleen onder te brengen in de universiteitsbibliotheek aan het Rapenburg. Dat werd hiervoor met een nieuw magazijn uitgebreid (1876). Rond 1890 begon men naast wetenschappelijke literatuur en bronnen ook bellettrie te verzamelen.
De aanwinsten bleven komen. Een bijzonder geschenk waren de boeken, prenten, tekeningen, manuscripten, archivalia en andere rariora van en betreffende Jacob Cats. Deze Zeeuw had het in de zeventiende eeuw niet alleen tot grootgrondbezitter en raadpensionaris van Holland gebracht, maar was ook een succesvol auteur van moraliserende en opvoedkundige werken op rijm. Twee eeuwen later bracht een andere rijke Zeeuw, jonkheer W.C.M. de Jonge van Ellemeet - hij had als kind nog gewoond op Cats' Haagse buitenverblijf Zorgvliet (de huidige ambtswoning van de premier) - in de loop van vijftig jaar een indrukwekkende Catsverzameling bijeen. In 1887, enkele maanden voor zijn dood, schonk hij zijn ‘Museum Catsianum’ aan de Maatschappij, waarvan hij sinds 1873 lid was en die hem uit erkentelijkheid tot erelid benoemde. De bibliotheek van de Maatschappij bevat daarnaast een schat aan stukken van beroemde auteurs uit de negentiende eeuw, zoals de literaire archieven van Nicolaas Beets en François HaverSchmidt (Piet Paaltjens), twee predikanten die beiden in Leiden theologie hadden gestudeerd.
Deze miniatuur toont ridder Walewein die een zwevend schaakbord achtervolgt. Handschrift, ca. 1350.
De collecties van de Maatschappij zijn in 1983 met de universiteitsbibliotheek meeverhuisd naar het nieuwe gebouw aan de Witte Singel. Daar staan de boeken in geklimatiseerde magazijnen opgesteld, volgens het bruikleencontract van 1876 in eigen kasten en niet in open opstelling. Inmiddels telt de bibliotheek ruim 150.000 drukken en ongeveer 2400 nummers met handschriften en brieven. Er is een budget waaruit collectiespecialisten van de UB jaarlijks tussen duizend en vijftienhonderd werken aanschaffen, soms ook bijzondere stukken of collecties. Daarnaast groeit de bibliotheek van de Maatschappij nog steeds dankzij de vele schenkingen van haar leden.
Begin jaren 1970 werden twee grote collecties met bijzonder drukwerk aangekocht. Ze waren door
| |
| |
twee (bestuurs)leden van de Maatschappij met veel bibliografische speurzin in de loop van jaren bijeengebracht. Voor Ernst Braches was de collectie boekbanden en gebruiksgrafiek uit de periode van de Nieuwe Kunst onderzoeksmateriaal voor zijn proefschrift Het Boek als Nieuwe Kunst, 1892-1903 (1973). Dirk de Jong verzamelde illegale, tijdens de Duitse bezetting gedrukte boeken, tijdschriften, rijmprenten, curiosa en plano's ten behoeve van zijn bibliografie: Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliografie van illegale en clandestiene bellettrie (1958). Beide collecties zijn juist in de afgelopen jaren geconserveerd. Braches heeft de collectie Nieuwe Kunst verder aangevuld en in publicaties nader ontsloten. De collectie-De Jong is dankzij overheidssubsidie compleet gedigitaliseerd en virtueel raadpleegbaar via de Leidse catalogus en het Geheugen van Nederland.
Een van de recente grote aanwinsten is het literaire archief van Frans Kellendonk, dat in 2006 door de Stichting Frans Kellendonk Fonds in beheer is gegeven aan de Bibliotheek van de Maatschappij. Het bevat documentatie, krantenartikelen, aantekeningen, opzetten, tekstversies, drukproeven en manuscripten, onder meer van zijn roman Letter en Geest uit 1982, die zich afspeelt in de voormalige Leidse universiteitsbibliotheek op het Rapenburg. Er zijn ook meer persoonlijke stukken in de collectie opgenomen, zoals familiefoto's en kindertekeningen en veel brieven. Een hoogtepunt in die laatste categorie is de brief die Kellendonk op 16 mei 1986 aan Aad Nuis schreef, met de beginregel: ‘Zojuist je baksteen door mijn ruit gekregen.’ Die was een reactie op Nuis' recensie van Mystiek lichaam (1986) in de Volkskrant, waarin hij Kellendonk van antisemitisme beschuldigde.
| |
Jubileumactiviteiten
Dit jaar viert de Maatschappij haar tweehonderdvijftigste verjaardag en daar wordt op verschillende momenten bij stilgestaan. Op vrijdag 20 mei vond de eerste jubileumactiviteit plaats, in een bomvol Academiegebouw van de Leidse universiteit. Nadat de Vlaamse auteur Tom Lanoye zijn hilarische feestrede had uitgesproken en er acht ereleden waren benoemd, werd het eerste exemplaar van het jubileumboek Al die onbekende beroemdheden (onder redactie van Ton van Kalmthout, Peter Sigmond en Aleid Truijens) aangeboden aan koning Willem-Alexander. Het boek schetst voor het eerst een integraal beeld van de geschiedenis van de Maatschappij sinds haar oprichting tot op heden, waarbij de nadruk ligt op de rol van de Maatschappij te midden van allerlei maatschappelijke onrust, van de patriottentijd tot en met de jaren 1960. De titel is ontleend aan een uitspraak van Multatuli, die in 1875 - vijftien jaar na het verschijnen van zijn Max Havelaar - het lidmaatschap weigerde. Naar eigen zeggen had hij geen zin om een collega te worden van ‘al die onbekende beroemdheden’ die de Maatschappij rijk was.
Diverse andere evenementen markeren het jubileum. Van 9 juni tot 20 september is in de Leidse Universiteitsbibliotheek aan de Witte Singel de tentoonstelling ‘MNL250. Jubileum van een lettergenootschap’ te bezichtigen. Hierin worden de activiteiten van de Maatschappij belicht aan de hand van voorbeelden uit verleden en heden, gekozen uit haar rijke archief en bibliotheek. Op 18 juli - de precieze datum waarop de Maatschappij in 1766 werd opgericht - zal een nieuwe gevelsteen worden onthuld in het huis van Frans van Lelyveld op de Hogewoerd in Leiden. Deze achttiende-eeuwse lakenhandelaar uit Leiden stond aan de wieg van het genootschap. Vervolgens vindt er op 17 september een groot feest plaats in Leiden, met muziek, hoorcolleges in de stad, een boottocht over de geschiedenis van de Maatschappij, het uitreiken van de prijzen, een literair forum over de Nederlandse literatuur in een geglobaliseerde wereld (met Arnon Grunberg, Charlotte Mutsaers, P.F. Thomése en Theodor Holman als moderator), een lunch en ten slotte een diner, waarbij een negentiende-eeuws menu door de kok zal worden nagekookt. Kortom, het jubileum van Nederlands oudste letterkundige genootschap zal niet ongemerkt voorbijgaan.
Overhandiging van het jubileumboek aan koning Willem-Alexander door Ton van Kalmthout, 20 mei 2016. Links in het rood Tom Lanoye. Foto Monique Shaw.
Omslag van het jubileumboek Al die onbekende beroemdheden (2016).
Affiche van de tentoonstelling ‘MNL250’ in de Leidse Universiteitsbibliotheek.
Meer informatie: www.mijnedlet.nl
|
|