De stad als utopie: zolang er Leuven is, is er hoop
Reinder Storm
Een oude kaart spreekt tot de verbeelding en is een goed hulpmiddel om een indruk te krijgen van Leuven in de zestiende eeuw. Althans ogenschijnlijk is het centrum van de stad de eeuwen ongeschonden doorgekomen, waardoor de congruentie tussen heden en verleden gemakkelijk lijkt vast te stellen.
Tussen 1572 en 1618 verschenen de zes delen van Civitates orbis terrarum, het befaamde stedenboek van Georg Braun en Franz Hogenberg. Dit omvangrijke werk telde bijna 550 plattegronden en prenten van alle bekende steden uit de toenmaals bekende wereld, uiteraard met inbegrip van Leuven. Die plattegrond van de stad dateert van 1588. Met enige terugwerkende kracht - de stedelijke ontwikkeling ging niet zo snel - kun je zeggen dat hij ook een beeld geeft van de eerste helft van de zestiende eeuw. Je kunt bij wijze van spreken de drukkerij van Dirk Martens aanwijzen, waar de eerste editie van Utopia werd gedrukt.
De hier afgebeelde kaart is een getrouwe kopie van die van Braun en Hogenberg. Hij maakt deel uit van het Toonneel der steden van 's Konings Nederlanden, de zuidelijke tegenhanger van het Toonneel der Steden van de Vereenighde Nederlanden. Tezamen vormen ze het tweedelige stedenboek dat de Amsterdamse kaartenuitgever Joan Blaeu in 1649 samenstelde. De titels van beide delen lijken te onderstrepen dat de scheiding tussen Noord en Zuid een feit was geworden.
Blaeu was zo vrij de kaart van Braun en Hogenberg na te maken, een vorm van plagiaat die in de zeventiende eeuw gangbaar was. Zijn concurrent Johannes Janssonius kon zich die moeite besparen, toen hij in 1657 het Zuid-Nederlandse deel van zijn reeks stedenboeken uitbracht. Hij had namelijk vier jaar eerder alle koperplaten gekocht die Braun en Hogenberg hadden gebruikt voor hun Civitates orbis terrarum. Janssonius hergebruikte de kaart van Leuven, met een kleine aanpassing: de drie toeschouwers in zestiende-eeuws kostuum, rechts onderin, werden uit de plaat geschuurd, waarschijnlijk om het aanzien wat te moderniseren.
Veertig jaar later nam Frederik de Wit op zijn beurt de kaart van Leuven op in zijn Perfecte aftekeningen der steden van de XVII Nederlandsche provincien in platte gronden (Amsterdam 1698; facsimile-editie onder de titel Stedenatlas De Wit, Tielt, Lannoo, 2013). De Wit had een groot aantal koperplaten van Blaeu opgekocht en gebruikte voor Leuven diens namaak van Braun en Hogenberg. In 1698 was het overgeleverde kaartbeeld 110 jaar oud en ook behoorlijk verouderd. Anno 2016 geldt dat natuurlijk des te meer. Leuven kreeg twee wereldoorlogen te verduren, om nog maar te zwijgen van stadsvernieuwing en -uitbreiding. Je kunt op de oude kaart een paar lijnen van het huidige stratenplan herkennen, maar eigenlijk is het hier afgebeelde Leuven een utopie geworden - een stad die alleen in de verbeelding bestaat.
Lovanium sive Leuven, Amsterdam, Joan Blaeu, 1649. Nederlands Scheepvaartmuseum, Amsterdam.