| |
| |
| |
Van politieke blauwdruk tot volwaardige roman
Verkenning van enkele Neolatijnse utopieën
Erik De Bom
De Amerikaanse kunstenaar Lowell Hess (1921-2014) tekende in 1970 Nova Atlantis, in de stijl van een 17de-eeuwse gravure. Hij maakte een collage van de uitvindingen die Francis Bacon in zijn werk suggereert: een mens die vliegt, een boot die onder water vaart, een telefoon, een gehoorapparaat en zelfs een soort laserstraal. Gepubliceerd in Edward A. Hamilton, Graphic Design for the Computer Age, New York 1970.
| |
| |
Terecht merkte de classicus en filosoof Luc Devoldere ooit op dat je alle bewaarde boeken uit de Grieks-Romeinse Oudheid in een paar boekenrekken kwijt kunt, dat je voor de Latijnse boeken uit de Middeleeuwen kunt volstaan met een seminariebibliotheek, maar dat je voor het Neolatijnse corpus een heel gebouw nodig zou hebben. Die Neolatijnse werken slaan dan op alle mogelijke Latijnse geschriften vanaf pakweg Francesco Petrarca, de aartsvader van het humanisme, tot vandaag. En toch is het zo dat van die immense Neolatijnse erfenis slechts een handvol werken meer algemeen bekend is. Het is waarschijnlijk niet overdreven te stellen dat niet meer dan twee - jawel, twee (!) - boeken hun weg hebben gevonden tot de canon van de westerse literatuur. Die twee zijn de Lof der Zotheid van Erasmus en de Utopia van Thomas More.
Kaspar Stiblin situeerde zijn Eudaemonensium Republica (Bazel 1555) op het eiland Macaria, dat ook voorkomt in Mores Utopia. Macaria was vanouds een naam voor Cyprus, zoals te zien is op deze kaart die in 1559 in Venetië werd getekend. Het eiland staat op zijn kant: het oosten is boven, het noorden met de Turkse kust links.
| |
Utopisme in het Latijn
Toen More in 1516 zijn beschrijving van het eiland Utopia publiceerde, had hij wel zijn sporen verdiend als briljant jurist, maar bekendheid als literator genoot hij nog niet. De vele begeleidende teksten van en aan vooraanstaande humanisten, zoals Hieronymus Busleiden, Gerard Geldenhouwer, Cornelius Graphaeus, Johannes Paludanus, Thomas Lupset en Guillaume Budé moesten er mee toe bijdragen dat de Engelsman kon worden opgenomen als volwaardig lid van de Respublica Litteraria. Niemand kon op dat moment bevroeden dat de titel van Mores gouden boekje zou voortleven als de naam van een literair genre. Dat maakt Utopia tot een zeer zeldzaam Neolatijns werkje, want de meeste literaire genres gaan terug op modellen uit de oudheid. ‘Utopia’ zou ingang vinden in alle grote Europese talen en al vóór het einde van de zestiende eeuw duikt het adjectief ‘utopisch’ op. Het zou zowel staan voor een aparte manier van denken, als voor een amper te overziene literaire productie.
Afhankelijk van de gehanteerde criteria tel je gemakkelijk honderden utopische teksten. François Rabelais, Cyrano de Bergerac, Daniel Defoe, Jonathan Swift, Jules Verne, Edward Bellamy, Herbert George Wells, Yevgeni Zamyatin, Aldous Huxley, Burrhus Frederic Skinner, George Orwell, Italo Calvino, Ernest Callenbach, Michel Houellebecq: het is maar een kleine greep uit de talrijke utopische of dystopische schrijvers. Onder hen bevinden zich ook auteurs die hun utopieën in het Latijn te boek stelden. Sommige namen zijn bekend, zoals die van Tommaso Campanella en Francis Bacon. Maar er zijn in dit genre ook auteurs die haast volledig in de vergetelheid zijn geraakt. Te denken valt aan Kaspar Stiblin, John Hall, Johann Valentin Andreae, Samuel Gott, Antonius Legrand en Ludvig Holberg. In deze bijdrage worden enkele van die Neolatijnse utopieën voorgesteld. De antieken mogen dan een veel prominentere plaats hebben ingenomen in onze literaire canon, vele ‘moderne’ werken zouden ondenkbaar zijn zonder sommige van deze Neolatijnse utopische geschriften. Bovendien gaat het om werken die in hun eigen tijd vaak een ruim lezerspubliek vonden en vele malen zijn herdrukt.
| |
Meerduidigheid troef
Interpretatoren van Mores Utopia zijn het over nagenoeg niets eens, behalve over het feit dat het gaat om een zeer elusieve, open en enigmatische tekst met vele lagen van betekenis. Alleen de volledige titel van het werkje maakt dit al enigszins duidelijk: De optimo reipublicae statu, deque nova insula Utopia, libellus vere aureus, nee minus salutaris quam festivus. Dit is een boekje ‘over de beste staatsvorm en’ - let op het nevenschikkende ‘en’ - ‘het nieuwe eiland Utopia’. Het wordt gekarakteriseerd als een ‘gouden boekje dat niet minder heilzaam dan onderhoudend is’.
De titel geeft duidelijk aan dat het over meer gaat dan het pas ontdekte eiland. Hij verhult ook niet dat er een zekere spanning bestaat tussen het praktische, op hervormingen gerichte en vermakelijke karaktervan het werkje. In Utopia brengt More het verslag van een reis die geleid had naar een ideale samenleving. Hij doet er alles aan om zijn lezer zo getrouw mogelijk vertrouwd te maken met de gewoontes en instellingen op Utopia, maar spuit tegelijkertijd zoveel mist dat de lezer vertwijfeld achter- | |
| |
blijft: bestaat Utopia nu of niet? Dat spel met fictie en non-fictie weet More ten top te voeren door het reisverslag ook nog eens te presenteren als en te plaatsen in een dialoog. Wat More precies wilde zeggen, ontglipt de lezer telkens weer.
Latere utopieën zijn vaak veel eenduidiger. Het reisverslag verdwijnt op de achtergrond en de dialogen worden steeds meer gesloten. Er tekent zich ook een duidelijke splitsing af. Enerzijds voelen sommige auteurs een grotere behoefte om de fictie volledig achter zich te laten en duidelijk de contouren vast te leggen voor een ideale samenleving. Anderzijds zijn er ook auteurs die net de omgekeerde beweging maken en de utopie zo veel als mogelijk fictionaliseren - wat uiteindelijk zal leiden tot de utopische roman.
| |
Gelukzalig maar kleurloos Macaria
De eerste Neolatijnse utopie sinds die van More is het 55 bladzijden tellende Commentariolus de Eudaemonensium Republica uit 1555, geschreven door de Duitse schoolmeester Kaspar Stiblin (Gasparus Stiblinus, 1526-1562/3). Net als More presenteerde Stiblin zijn utopie als een soort kleinood - geen boekje, maar een verhandelingetje. Het is een beschrijving van het gelukzalige leven op het fictieve eiland Macaria. Onmiddellijk wordt duidelijk dat Stiblin in vergelijking met More tot de mindere goden behoort. De tekst is lang niet zo elegant geschreven als Utopia, in Stiblins handen wordt de utopie een flauwe blauwdruk van wat een gelukzalige samenleving zonder al te veel franje zou moeten zijn.
Meerduidigheid is niet aan de orde, evenmin als literaire verfijning. Het is Stiblin zelf die verslag uitbrengt van de tocht die hij ondernomen heeft na zijn studies. De reis bracht hem naar de thuissteden van Aristoteles, Plato en Xenophon - hij pronkte maar al te graag met zijn voorliefde voor de Griekse wereld - en uiteindelijk ook naar de hoofdstad van Macaria, Eudaimon. Kennelijk had Stiblin op voorhand de bedoeling Macaria te bezoeken, want het was geen eiland waar hij door toevallige omstandigheden terechtkwam of dat door hem werd ontdekt. De enscenering van een storm die geen enkele impact heeft op de reis komt dan ook nogal gekunsteld en fantasieloos over. Veertien dagen zou onze auteur op Macaria blijven. Dat was lang genoeg om er een weinig kleurrijk beeld van te schetsen.
Het leven op het Eiland der Gelukzaligen blijkt onderworpen aan een veelvoud aan regeltjes en wetten om iedereen in de pas te doen lopen. Stiblin steekt zijn minachting voor het gewone volk niet onder stoelen of banken. Macaria is een strikt hiërarchisch ingerichte aristocratische republiek en in deze analogie van het vroege Rome ‘bekommert’ de elite zich met harde hand om zijn inwoners. Iedereen krijgt een gedegen en veelzijdige opvoeding met veel aandacht voor Latijn en Grieks, maar ook voor muziek en wiskunde, recht en theologie, en bovenal wijsbegeerte en retoriek. Dit onderwijs wordt verstrekt door goed betaalde leraren.
Tommaso Campanella (1568-1639), gekleed in het habijt van de dominicanen.
Campanella situeerde zijn Zonnestad op het eiland Taprobana, dat volgens een atlas uit 1513 in de buurt lag van een nogal onbestemd India. In de zestiende eeuw werd Taprobana nu eens gelijkgesteld met Ceylon, dan weer met Sumatra en ook wel met Madagascar.
In tegenstelling tot Utopia bestaat op Macaria wél privaatbezit en dus ook standsverschil. Dat laatste wordt zelfs visueel versterkt. Overal op het eiland staan didactische afbeeldingen en vermanende leuzen, die de burgers als schoolkinderen herinneren aan hun verplichtingen en hen wijzen op hun plaats in de maatschappij. De auteur
| |
| |
heeft geen hoge dunk van het gewone volk - ‘vulgus pessimus rerum gerendarum auctor’ [het volk is de slechtste bestierder der dingen]. Om zeker te zijn dat het plebs zich van zijn taken kwijt, is strenge controle alomtegenwoordig, zijn samenscholingen verboden en zijn harde straffen voor eventuele misstappen nooit veraf. En die straffen kunnen streng zijn: verbanning voor wie onnodig geloofszaken ter discussie stelt, het afsnijden van de tong voor wie zich bezondigt aan blasfemie.
De eerste Latijnse editie van Campanella's Civitas Solis, gepubliceerd als appendix bij zijn Realis philosophiae epilogisticae partes quatuor, Frankfurt, Godfried Tambach, 1623.
Het lijkt er sterk op dat Stiblin zijn wensen als gefrustreerde (?) leermeester op de werkelijkheid projecteerde en een schoolparadijs uittekende waarin hij als verlichte lesgever zijn kennis kon overdragen op een onwetende meute. De povere, staatkundig gekleurde uitwerking van zijn gelukzalige samenleving verraadt een ietwat eenvoudige kijk op de complexiteit van het samenleven.
De Zonnestad had zeven muren, naar analogie met de zeven ringen van het planetenstelsel. Andreas Cellarius, Harmonia Macrocosmica, Amsterdam, Janssonius, 1660.
| |
De grote drie
Heel wat verfijnder zijn drie ‘grote’ Neolatijnse utopieën die onmiskenbaar in het verlengde liggen van Mores Utopia. Niet alleen zijn ze literair verzorgder dan Stiblins Eudaemonensium Republica, ze presenteren zichzelf ook als een reflectie op de ideale samenleving zoals de Engelsman die had ontworpen. Dat is althans de manier waarop de auteurs van deze utopieën Mores gouden boekje lazen: als een poging om de contouren te schetsen van wat hij zag als de beste staatsvorm.
Alle drie zetten ze de zoektocht van hun voorganger voort, formuleren ze zo nodig kritiek en doen ze suggesties voor verbeteringen. Meer dan More zijn ze gefocust op het bereiken van het ideaal dat ze zelf naar voren schuiven. De toon van hun geschriften is minder ironisch, hun kijk op de ideale samenleving minder gecompliceerd. Ze willen bovenal een aantal vaste waarden en gepaste instellingen promoten. De utopieën in kwestie zijn Civitas Solis oftewel Zonnestad van de Napolitaanse monnik Tommaso Campanella (1568-1639), Reipublicae Christianopolis descriptio of Beschrijving van de republiek Christianopolis van de lutheraanse theoloog Johann Valentin Andreae (1586-1654) en Nova Atlantis, in het Nederlands: Nieuw Atlantis, van de Engelse wetenschapper Francis Bacon (1561-1626).
| |
Civitas solis
Campanella's Zonnestad was een blauwdruk voor de ideale stad die hij wilde realiseren en dat laatste mag vrij letterlijk worden genomen. Het werkje kwam tot stand toen de auteur opgesloten zat in Castel Nuovo in Napels voor zijn deelname - sommige bronnen spreken zelfs over zijn leiding-aan de Calabrische opstand tegen de Spaanse overheersing. In 1602 circuleerde een Italiaanse versie in manuscriptvorm onder de titel Cità del Sole. In 1613 had hij een (armzalige) Latijnse vertaling klaar, die in 1623 van de pers kwam in Frankfurt. Zonnestad moest als model fungeren voor concrete politieke en maatschappelijke actie in de nasleep van het Calabrische complot. Toen Campanella in 1637 de definitieve versie klaar had, stelde hij eerst alle hoop op de Franse koning Lodewijk XIII en later op diens zoon om zijn ideale stad werkelijkheid te doen worden. Zonnestad zou er nooit komen, maar oh ironie, Lodewijks zoon zou wel bekend worden als de Zonnekoning.
Dat Campanella's beschrijving van de ideale stad directer is dan die van More blijkt vanaf de eerste regels. Een Maltezer ridder vraagt een niet nader genoemde Genuees, die als stuurman op ontdekkingsreis was gegaan met Columbus - bij More was het een zeeman in het gevolg van Amerigo Vespucci - verslag te doen van zijn reis. Die vertelt dat hij op een van de tochten terecht was gekomen op Taprobana, geen fictieve bestemming, maar een bestaand eiland dat volgens Ptolemaeus ergens in de Indische Oceaan moet liggen.
Tot zo ver de dialoog. Wat volgt, is een kant en klare uiteenzetting van de theocratische samenleving in Zonnestad. Die heeft veel weg van een monastiek bestaan waarin iedereen in gemeenschap samenleeft en alles met elkaar deelt. Een onderscheid tussen kerk, staat en gerecht is er niet. Het bestuur is in handen van het staatshoofd, Sol, en vierentwintig priesters. Zij bepalen het
| |
| |
leven tot in de kleinste details. Zo moeten alle volwassenen bijvoorbeeld vier uur per dag werken en de overige tijd besteden aan studie en gebed. Maar de inmenging gaat wel erg ver. Er zijn drie priesters aangesteld die zich exclusief bezighouden met sociale en private aangelegenheden. Ze voeren onder meer een eugenetische politiek die burgers ertoe moet aanzetten fysiek gezonde, intellectueel vooraanstaande en moreel onberispelijke mensen voort te brengen. En natuurlijk loert overal sociale controle om de hoek. Een ter dood veroordeelde kan zijn straf ontlopen door de fouten van medeburgers te openbaren en aan te tonen dat deze strenger moeten worden bestraft dan de zijne.
Kennis staat in alle opzichten centraal. In tegenstelling tot More hecht Campanella veel belang aan astrologie. Die is op vele manieren aanwezig in het dagelijkse leven - ook als het gaat over procreatie - en vindt zelfs uitdrukking in het grondplan van de Zonnestad, een replica van het (toen bekende) zonnestelsel. Centraal ligt een ronde tempel die aan de Zon is gewijd. Daaromheen zijn zeven stadswallen opgetrokken die alle bulken van het educatief materiaal.
Naast tijdlijnen en monsters van allerhande stenen en metalen bevatten ze representaties van verschillende wetenschapsdomeinen. Zo komen aan bod: wiskunde, sociale antropologie, geologie, geneeskunde, evolutionaire biologie en mechanische kunsten. Het culminatiepunt is een reeks afbeeldingen van Christus en de twaalf apostelen, evenals van een serie prominente historische en religieuze figuren. De bedoeling is duidelijk: alle kennis is gericht op God. Vandaar ook dat het bestuur in handen is van de meest wijze man. Hoewel er geen sprake is van christelijke revelatie, is het manifest dat de inwoners van Zonnestad door het natuurrecht te volgen een leven leiden dat praktisch samenvalt met een christelijke levenswandel.
Johann Valentin Andreae (1586-1654), omgeven door familiewapens. Gravure van Melchior Küsell.
Christianopolis was opgebouwd als een symmetrische vierkante vesting met in het midden een ronde kerk. Uitklapprent achterin Reipublicae Christiano-politanoe descriptio, Straatsburg 1619.
| |
| |
| |
Christianopolis
Was Campanella ervan overtuigd dat hervorming in dit leven mogelijk was, ook Johann Valentin Andreae stelde met zijn Christianopolis uit 1619 een ideaal voorop dat in zijn ogen perfect haalbaar was. Het reismotief wordt opnieuw tot in de finesses uitgewerkt. De verteller lijdt schipbreuk en belandt zo op het eiland Caphar Salama, waar hij samen met zijn gezelschap wordt opgemerkt door een eilandbewoner die hen meetroont naar de hoofdstad. Daar worden ze in afzondering geplaatst en vervolgens aan een rigoureus onderzoek onderworpen. Pas wanneer ze getest en goedgekeurd zijn, mogen ze de ideale christelijke staat verkennen - onder het toeziend oog van drie begeleiders.
Daarop volgt een minutieus verslag van de bezienswaardigheden en zeden in Christianopolis. Dankzij die etnografische opzet dringt de vergelijking met het toenmalige Europa zich als vanzelf op. Evenals More houdt Andreae zijn tijdgenoten een spiegel voor, maar het spiegelbeeld is anders. Om te beginnen is de stad veel kleiner, ze telt maar vierhonderd burgers. Die verrichten allemaal gemeenschapswerk en beoefenen daarnaast een eigen beroep. Gelijkheid en gemeenschapszin zijn belangrijke idealen, maar ze gaan niet ten koste van het kerngezin. Zo draagt iedereen dezelfde kledij, eet dezelfde voeding en woont in hetzelfde huis, maar in tegenstelling tot Utopia, waar gemeenschappelijk wordt gegeten, nuttigt men in Christianopolis de maaltijd met de eigen familieleden. Man en vrouw staan in zoverre op gelijke hoogte dat de vrouw haar echtgenoot met raad bijstaat, terwijl de man zijn eega hulp biedt bij het huishouden. Maar als het op politiek of godsdienst aankomt, hebben vrouwen niets te zeggen.
Titelpagina van Nova Atlantis in de editie van Johannes van Waesberge, Utrecht 1643.
Het eigenlijke bestuur is in handen van een senaat die bestaat uit acht verkozen burgers en een triumviraat van een hogepriester, rechter en geleerde. Zij worden bijgestaan door een aantal staatsambtenaren en zorgen er gezamenlijk voor dat het leven tot in de puntjes is geregeld. Controle maakt daar wezenlijk deel vanuit. Straffen zijn onvermijdelijk, maar nooit grijpen ze terug naar foltering of de doodstraf. In de eerste plaats probeert men de burgers op het rechte pad te houden door middel van aansporingen en beloningen.
En natuurlijk heeft ook het onderwijs een prominente plaats in Christianopolis. Het heeft er ook letterlijk een plaats in tal van ‘pedagogische’ instellingen, zoals een bibliotheek, archieven, een laboratorium, een apotheek en meerdere collegezalen. Evenals Campanella hecht Andreae veel belang aan de ruimtelijke vormgeving van zijn ideale stad. Deze heeft een rechthoekig, strak geometrisch grondplan, met in het midden een plein waarop een met een kruis getooide ronde kerk staat. De stad is verder opgedeeld in districten die elk voorbestemd zijn voor een specifieke functie, zoals voedselvoorziening of lichaamsoefening. Christianopolis is letterlijk en figuurlijk een toegankelijke stad: ze moet elk individu uitnodigen om de levenswandel van haar inwoners over te nemen.
| |
Nova Atlantis
Zowel bij Campanella als Andreae zijn wetenschap en geloof sterk met elkaar verbonden. Maar waar zij het religieuze aspect benadrukken, stelt Francis Bacon de wetenschap centraal. In zijn fictieve en onvoltooide verhaal Nova Atlantis, dat hij eerst in het Engels schreef en daarna naar het Latijn vertaalde, schetst hij de contouren van een ideale staat waarin het wetenschapsbedrijf floreert.
Francis Bacon (1561-1626). Portret uit 1622 door een onbekende schilder. Dulwich Picture Gallery, Londen.
Opnieuw begint het verhaal met een storm, zodat de verteller en zijn reisgezellen geheel toevallig terechtkomen op het eiland Bensalem in de Stille Zuidzee. Ze zijn er berooid aan toe en worden op het nippertje gered door een delegatie Bensalemieten die hen pas na zorgvuldige afweging toelaten. Hoewel ze goed verzorgd worden, moeten ze in quarantaine blijven. Pas na drie dagen krijgen ze bezoek van de bestuurder van het Vreemdelingenhuis die tevens een christelijk priester is
| |
| |
| |
De Stad der Waarheid
Bartolomeo Del Bene (1514-1595) werd geboren in Florence, maar groeide deels op in Parijs. Zijn vader was een bankier die afwisselend verblijf hield in beide steden. Del Bene ontwikkelde zich in zijn tweede vaderland tot een vooraanstaand diplomaat en hoveling. Tussen 1554 en 1574 was hij de secretaris en vertrouweling van prinses Marguerite (1523-1574), hertogin van Berry en zuster van koning Henri II. Del Bene stond aan het hof ook bekend als een dichter van Latijnse poëzie. In de jaren 1560 of het begin van de jaren 1570 schreef hij het lange allegorische gedicht Civitas Veri sive Morum [De stad der Waarheid of der Zeden], een berijmde bewerking van de zielkunde en de deugdethiek van Aristoteles.
De hoofdpersoon in het filosofische poëem is prinses Marguerite, die een spirituele verkenningsreis maakt door de Stad der Waarheid. Deze ronde stad weerspiegelt de ziel zoals die wordt voorgesteld in de aristotelische filosofie. Haar vijf poorten komen overeen met de vijf uitwendige zintuigen en in haar middelpunt staat de Tempel der Geestelijke Deugden, met op het dak een brandend vuur; het verhoogde voorplein van dit heiligdom is het terrein van de drie inwendige zintuigen, namelijk de fantasie, het geheugen en de sensus communis (volgens Aristoteles het overkoepelende zintuig dat de andere zintuigen coördineert). De vijf cirkelsegmenten representeren de wijken waarin de burgers wonen en werken. Deze zijn gehuld in nevelen van onbegrip, om aan te geven dat de inwoners bevangen zijn in ondeugd en zintuiglijke lust. Gelukkig kunnen zij uit deze duisternis ontsnappen, want zij hebben toegang tot de radiale toegangswegen die trapsgewijze oplopen naar het stralende middelpunt van de stad. Via bruggetjes kunnen zij de beekjes oversteken, die fungeren als open riolen waarin zij hun ondeugden kunnen dumpen. Zo betreden zij gelouterd de vijf radiale trappen van de
deugd, elk met een eigen tempel. Via de getrapte toegangswegen naar het centrum kunnen zij zich opwerken tot een steeds hogere staat van deugdzaamheid en wijsheid.
Het gedicht van Del Bene werd tijdens zijn leven niet gepubliceerd en het manuscript vererfde op zijn neef Alfonso Del Bene (ca. 1538-1608), bisschop van Albi. In 1609, een jaar na diens overlijden, drukten Ambroise en Jérôme Drouart in Parijs de Civitas Veri sive Morum in een fraaie folio-editie met talrijke gravures, vermoedelijk van de hand van de van oorsprong Vlaamse kunstenaar Thomas De Leeuw (ook wel De Leu, Deleu of Le Leup, 1560-1612). Deze utopische Stad der Waarheid is ontstaan rond dezelfde tijd als Stiblins Eiland der Gelukzaligen en gedrukt kort voor Campanella's Zonnestad, Andreae's Christianopolis en Bacons Nieuw Atlantis. [SvdV]
| |
| |
en beetje bij beetje de geheimen prijsgeeft van het leven op Bensalem. Dat het een christelijke maar tolerante samenleving is, die grote waarde hecht aan het kerngezin. Dat private eigendom toegelaten is en dat er geen arbeidsplicht is. Dat er geen staatsopvoeding is en evenmin een bureaucratische controle.
Wat Bensalem bijzonder maakt is dat de wetenschap het fundament van de staat is. Wetenschappers zijn er belangrijker dan bestuurders en leven afgeschermd van het volk in het Huis van Salomon of het College van de Werken van Zes Dagen. Met allerhande door de staat ter beschikking gestelde middelen kunnen ze daar onderzoek verrichten. Eigenlijk zijn ze een soort priesters die het werk van God verheerlijken en voortzetten door het te doorgronden en zo mogelijk te verbeteren. Dat ze belangrijker zijn dan bestuurders en eigenlijk boven de staat zelf staan blijkt uit het feit dat zij bepalen welke uitvindingen publiek mogen worden gemaakt en welke niet. Het Huis van Salomon is de spil van Bacons ideale maatschappij. Een maatschappij die niet gedomineerd wordt door regels allerhande, collectief bezit of staatsopvoeding, maar door een streven naar kennis van de oorzaken en verborgen bewegingen der dingen. Niet toevallig zou de oprichting van de Royal Society in 1660 mede gebeurd zijn in de geest van Bacon ‘for Improving Natural Knowledge’, zoals de volledige naam van de instelling te kennen geeft.
| |
Nova Solyma
Met Campanella, Andreae en Bacon bracht de utopische traditie een reeks denkers voort die steeds meer afstand namen van Mores ironie en dubbelzinnigheid om in plaats daarvan tastbare, concrete blauwdrukken te maken van wat volgens hen een ideale samenleving was. Het waren alle ‘heilzame’ werken, om nogmaals te refereren aan de volledige titel van Utopia. Maar er was ook een strekking binnen de utopische traditie die niet zozeer uit was op het ‘heilzame’ als wel het ‘onderhoudende’ karakter van deze literatuur. Tot deze strekking behoren auteurs die uiteindelijk van hun utopische visie een echte roman weten te maken.
De eerste aanzetten daartoe zijn te vinden in het lijvige Nova Solyma ofwel Nieuw Jeruzalem, dat in 1648 anoniem verscheen. Lange tijd werd het toegeschreven aan John Milton, maar in werkelijkheid was het van de hand van de puritein Samuel Gott. De auteur vertelt in dit werk een gecompliceerde romance van twee stiefbroers die zijn gevallen voor de charmes van hetzelfde meisje. Zij besluiten hun studies stop te zetten en naar het ‘Nieuwe Jeruzalem’ te trekken.
Op een ingenieuze narratieve wijze koppelt Gott hun vele avonturen aan elkaar. Hij heeft een voorliefde voor gedetailleerde beschrijvingen en woordspelletjes - een passie die hij deelt met More. Al deze elementen versterken het ‘romankarakter’ van Nova Solyma, maar verhullen geenszins de bedoeling van de auteur. Hij schetst de ideale christelijke staat - de tweede editie uit 1649 vermeldt uitdrukkelijk op de titelpagina Novae Solymae libri sex sive Institutio Christiani - waar typisch christelijke waarden hoog in het vaandel staan. De meer literaire passages worden afgewisseld met beschouwingen over filosofie en theologie. Waarachtigheid en deugdzaamheid wegen zwaarder dan literaire verpozing.
Ludvig Holberg (1684-1754). Kopie uit 1847 door Jørgen Perdersen Roed van een verloren gegaan portret door Johan Rosel. Nasjonalmuseet for kunst, arkitektur og design, Oslo.
Ludvig Holberg, Iter Nicolai Klimii Subterraneum [..], Kopenhagen/Leipzig 1741. Op het frontispice Klim als onderaards heerser.
links
Een boomachtige onderaardse Potuaan.
rechts
Een zwaarbehaarde aapachtige inwoner van het onderaardse Martinia. Gravures uit Holberg, Iter Nicolai Klimii Subterraneum [..], Kopenhagen/Leipzig 1741.
| |
| |
| |
Het onderaardse Potu
Bij Ludvig Holberg, de ‘Molière van het Noorden’, slaat de balans tussen waarachtigheid en fictie definitief door naar het laatste. Holberg, die gezien wordt als de vader van de Deense en Noorse literatuur, schreef met zijn Nicolai Klimii iter subterraneum van 1741 een echte satirische utopische roman. Zijn werk is goed te vergelijken met de vijftien jaar eerder verschenen Travels into Several Remote Nations of the World, beter bekend als Gulliver's Travels, van Jonathan Swift. Holberg neemt de lezer mee op de tocht van Nicolaas Klim, die door de aardkorst is gevallen en terechtkomt in het centrum van de aarde, waar een solitaire planeet rond een onderaardse zon blijkt te cirkelen.
Klim belandt in het land Potu - de naam doet natuurlijk een belletje rinkelen - dat wordt bevolkt door intelligente bomen. Echt aarden doet hij daar niet. Hij is veel verstandiger dan de bomen, maar met zijn intelligentie kan hij niet veel aanvangen. Zijn snelle benen zijn voor de Potuanen veel belangrijker en hij wordt aangesteld als koninklijk gezant om verslag te kunnen uitbrengen van naburige landen. In die hoedanigheid bezoekt hij 27 provincies die eveneens door bomen worden bewoond, maar die alle een eigen karakter hebben. In Quamso is iedereen gelukkig en gezond, maar verveeld. In Lalac hoeft niemand te werken, maar alle inwoners zijn ongelukkig en ziek. In Kamal is iedereen puissant rijk, maar overbezorgd over mogelijke dieven. En zo gaat het door, steeds blijkt de gelukzalige samenleving een schaduwzijde te hebben.
Bij zijn terugkomst in Potu hoopt Klim ontheven te worden van zijn taak als boodschapper, maar die wens wordt niet ingewilligd. Na een vergeefse poging om zijn positie te verbeteren wordt hij verbannen naar andere landen in het onderaardse firmament. Hij stelt al spoedig vast dat hij daar van de regen in de drop komt. In Martinia blijkt zijn intelligentie niet snel genoeg te zijn en wordt hij vooral gewaardeerd voor zijn lichamelijke kracht. Hij wordt er evenwel van beschuldigd een getrouwde vrouw te hebben willen misleiden en wordt opnieuw verbannen. Ditmaal moet hij aan de slag als galeislaaf op tochten naar de Mezandoria-eilanden waar de gekste species leven. Kauwen zijn er in oorlog met lijsters, een bepaalde soort praat ‘a posteriori’, een andere communiceert via muziek.
Wanneer Klim op een van zijn tochten schipbreuk lijdt, bevindt hij zich plots te midden van primitieve menselijke schepsels. Van alle wezens die de onderwereld bevolken blijken alleen zij barbaars en ongecultiveerd, zodat hij zich genoopt voelt tot een civiliserende missie. Dankzij zijn gedegen kennis behaalt hij vele successen en overwinningen, die hem ertoe verleiden zichzelf te zien als de Alexander van de Onderaardse Wereld. Al gauw ontwikkelt hij zich echter tot een echte tiran en op den duur moet hij de benen nemen voor zijn rebellerende onderdanen.
Op zoek naar bescherming valt hij door hetzelfde gat in de aardkorst dat hem heeft doen belanden in het onderaardse. Hij komt weer terecht in de echte en bovenaardse wereld, waar hij een goede vriend honderduit vertelt over zijn belevenissen. Klim heeft een lange tocht afgelegd en is gaandeweg tot het inzicht gekomen dat het leven in Potu vele voordelen heeft. Het is weliswaar een samenleving die niet perfect is, maar juist dat maakt haar leefbaar. Om Klim tot die bevinding te doen komen heeft Holberg een fantastische wereld gecreëerd en zijn verhaal vermengd met satire en fantasie. En dat alles in het Latijn.
Athanasius Kircher (1602-1680) was mogelijk een inspiratiebron voor Holberg. Kirchers onderaardse wereld had eveneens een zon of althans een centrale vuurbal. Gravure uit Kircher, Mundus subterraneus, Amsterdam 1665.
Andreae, Johann Valentin, Reipublicae Christianopolitanae descriptio (Straatsburg, Lazarus Zetzner, 1619); zie Christianopolis 1619, heruitgave en vertaling door Richard von Dülmen (Stuttgart, Calwer, 1972) |
Bacon, Francis, Nova Atlantis (Londen 1624); zie Het Nieuwe Atlantis. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door A.S.C.A. Muijen (Baarn, Ambo, 1988) |
Tommaso Campanella, Realis philosophiae epilogistiae partes quatuor [...] (Frankfurt, Godfried Tambach, 1623); zie De Zonnestad. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Paul van Heek (Baarn, Ambo, 1989) |
Gott, Samuel, Novae Solymae libri sex (Londen, Joannes Legatus, 1648) |
Holberg, Ludvig, Iter Nicolai Klimii Subterraneum [..] (Kopenhagen/Leipzig, Jacob Preuss, 1741); latere editie bezorgd door Carl Wilhelm Elberling (Kopenhagen, Thielians, 1866). In het Nederlands verschenen meerdere edities: De onderaardsche reis van Claas Klim (Den Haag, Isaak van der Kloot, 1741 - dus in hetzelfde jaar als het Latijnse origineel); in 1744 verscheen een tweede editie bij Ottho en Pieter van der Tol in Den Haag, die in 1761 werd herdrukt. In 1778 kwam een nieuwe editie uit in Amsterdam, bij de Wed. van Esfeldt en Holtrop; en in 1890 verscheen het boek nog eens in een nieuwe vertaling bij I. Wedding in Harderwijk. |
Stiblin, Kaspar, Commentariolus de Eudaemonensium Republica, Bazel, Joannes Oporinus, 1555; zie de vertaalde heruitgave door Isabel-Dorothea Jahn (Regensburg, Roderer Verlag, 1994)
Secundaire literatuur |
Berschin, Walter, ‘Neulateinische Utopien im Alten Reich (1555-1741)’. in: Eckhard Kessler en Heinrich C. Kuhn (eds.), Germania latina - Latinitas teutonica. Politik, Wissenschaft, humanistische Kultur vom späten Mittelalter bis in unsere Zeit, 2 vols (München, Wilhelm Fink, 2003), p. 693-704 |
Chordas, Nina, Forms in Early Modern Utopia. The Ethnology of Perfection (Farnham, Ashgate, 2010) |
Claeys, Gregory, Searching for Utopia. The History of an Idea (Londen, Thames & Hudson, 2011). |
De Bom, Erik & Toon Van Houdt (eds.), Andersland. In de voetsporen van Thomas More (Antwerpen, Polis, 2016) |
Devoldere, Luc, ‘Op bezoek in de republiek van de Neo-Latijnse letteren. Petrarca, Valla en de ontstoffingsactie van Jozef Ijsewijn’, Standaard der Letteren, 17 juni 1999, p. 6-7 |
Houston, Chloë, The Renaissance Utopia. Dialogue, Travel and the Ideal Society (Farnham, Ashgate, 2014) |
Kytzler, Bernhard, ‘Neulateinische Utopien’, in: Jean-Claude Margolin (ed.), Acta Conventus Neo-Latini Turonensis. Troisième Congrès international d'études néo-latines, Tours, Université François Rabelais, 6-10 Septembre 1976 (Paris: Librairie philosophique J. Vrin, 1980), p. 729-740 |
Manuel, Frank E. & Fritzie P. Manuel (eds.), Utopian Thought in the Western World (Cambridge MA., Harvard University Press, 1979) |
Pohl, Nicole, ‘Utopianism after More: the Renaissance and Enlightenment’, in; Gregory Claeys (ed.), The Cambridge Companion to Utopian Literature (Cambridge UK., Cambridge University Press, 2010), p. 51-78 |
|
|