De Boekenwereld. Jaargang 32
(2016)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Tussen scholastiek en humanisme
| |
Maarten van Dorp: godgeleerde en filoloogDe figuur Phenacus wordt unaniem geïdentificeerd als Maarten van Dorp alias Martinus Dorpius, die in 1485 in Naaldwijk bij Den Haag werd geboren en op 31 mei 1525 in Leuven overleed. Maarten, zoon van Bartholomaeus van Dorp, rentmeester van de abdij van Egmond en schepen en vroedschap in Den Haag, kreeg thuis zijn eerste onderricht in de letteren, gevolgd door scholing in Utrecht. Op 4 december | |
[pagina 15]
| |
1501 schreef hij zich in aan de Leuvense universiteit.Ga naar eind3 Dat impliceerde dat hij eerst gedurende zo'n twee jaar studeerde aan de faculteit der artes, waar iedere student werd geacht zijn universitaire opleiding aan te vatten met een inleiding tot - vooral - de aristotelische logica en fysica; eens het diploma van magister artium behaald, konden de jongelingen zich verder specialiseren aan de faculteiten van Kerkelijk of Canoniek Recht, Geneeskunde of Theologie.Ga naar eind4 Dorp verbleef tijdens zijn periode als artista voor onderricht en onderdak aan de Pedagogie van de Lelie, één van de vier Colleges die de Artesfaculteit rijk was. Destijds stond dit college reeds bekend als verzamelplaats van geleerden die op vlak van onderwijs sympathiseerden met de nieuwe humanistische ideeen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Erasmus, vaak omschreven als ‘Prins der Humanisten’, aan de Lelie verbleef toen hij in de Dijlestad vertoefde in de jaren 1502-1503. Wellicht gaat het eerste contact tussen Dorp en Erasmus terug op uitgerekend dit verblijf.
Op de voorgrond de Sint Geertrui, daarachter de Sint Pieter en links daarvan het College van de Lelie. Detail van het gezicht op Leuven van Josse van der Baren, opgenomen in Justus Lipsius, Lovanium [...] libri tres, Antwerpen, Plantin /Moretus, 1610. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam.
Dorp promoveerde tot magister artium op 2 april 1504, waarna hij als docent werd aangesteld in de Artesfaculteit. De eerstvolgende jaren onderrichte hij studenten in de Latijnse literatuur en logica, terwijl hijzelf zich toelegde op de studie van de theologie. Zijn traditionele, scholastieke benadering van logica tijdens deze periode valt te reconstrueren aan de hand van zijn Oratio in laudem Aristotelis (1510) en zijn handboek Introductio facilis ad Aristotelis libros Logicae intelligendos (1512).Ga naar eind5 Opmerkelijk genoeg stond hij tijdens dezelfde periode ook bekend als een voorstander van de humanistische benadering van letterkunde: hij bracht de antieke komedieschrijvers Plautus en Terentius terug in het Latijnse onderricht, componeerde zelf een dialoog over de verleiding van Hercules in antieke geestGa naar eind6 (1514) en werkte mee aan de uitgave van de literaire nalatenschap van de beroemde humanist Rudolf Agricola († 1485)Ga naar eind7 Dorp kreeg zelfs de Leuvense leerstoel in de poetica aangeboden, maar weigerde dit aanbod om in plaats daarvan een carrière in de theologie uit te bouwen - vooral, zoals hij in 1512 aangaf in een brief aan Gerard Geldenhouwer (zie hierna), omdat hij geen (financiële) toekomst zag in de literatuur. Op 27 juni 1510 werd hij als docent toegelaten tot de faculteit van de theologie, waar hij in 1515, op de leeftijd van bijna dertig jaar, werd aangesteld als hoogleraar. Cecilia Asso - en zij niet alleen - vermoedt dat aan die aanstelling de voorwaarde was verbonden dat hij zich distantieerde van de humanistische bellettrie.Ga naar eind8 Hoe het ook zij, Dorp groeide uit tot een van de meest vooraanstaande professoren van de theologiefaculteit, die in deze periode vooral bekend stond omwille van haar oppositie tegen Luther en Erasmus (deze laatste werd immers in de jaren 1520 vaak onterecht gezien als aanhanger van de lutherse zaak). Aldus werd Dorp, althans in de ogen van veel van zijn tijdgenoten, een van de symbolen van (scholastieke) behoudsgezindheid tegen de reformatorische ideeën en humanistische vernieuwing. Het is in deze context dat Nesens zeer negatieve portret van Dorp gelezen moet worden. | |
[pagina 16]
| |
Gezicht op Leuven. Georg Braun en Franz Hogenberg, Civitates Orbis Terrarum. Aken 1572.
| |
Dorp en Erasmus' Lof der ZotheidDe levensschets van Dorp geeft al aan dat het verkeerd is hem af te schilderen als een overtuigde tegenstander van het humanistische streven, zeker in de periode vóór zijn aanstelling in 1515. Gezien zijn literaire productie en levensloop lijkt Dorp eerder een weifelende figuur, balancerend tussen (financieel) pragmatisme en sympathie voor de letteren. De eerste neiging dreef hem in de richtingvan scholastieke theologie, de tweede in de richting van het Erasmiaanse humanisme.Ga naar eind9 Beide denkrichtingen kwamen echter radicaal in conflict over de correcte methode bij het bedrijven van theologie. Scholastieke theologen zwoeren bij een dialectischlogische methode als basis voor de exegese van de Bijbel, gebaseerd op een grondige kennis van de aristotelische syllogistiek en eigentijdse ontwikkelingen op vlak van termlogica (de zgn. logica moderna). Daarentegen bepleitte Erasmus het primaat van de filologische methode: de theoloog diende geschoold te zijn in de antieke letterkunde en beslagen in het Grieks, Latijn en Hebreeuws (de drie ‘Heilige Talen’). Enkel een grondige studie van de Bijbeltekst zelf leidde volgens hem naar kennis van het goddelijke - ad fontes, ‘naar de bron’, was dan ook zijn devies.Ga naar eind10 Hierboven is reeds aangehaald hoe Dorp in feite at van beide tafels: bedrevenheid in het scholastieke redeneren - volgens zijn biograaf Gerard MorinckGa naar eind11 was hij de beste dialecticus van Leuven combineerde hij met een grondige kennis van de Latijnse filologie. In 1514 kwamen deze twee denkrichtingen grondig met elkaar in conflict, toen Dorp met Erasmus een verhitte discussie uitvocht over het primaat van de humanistischfilologische of scholastieke benadering van de Heilige Schrift. Pas na tussenkomst van Thomas More een jaar later zouden de gemoederen bedaren.Ga naar eind12
Frontispice van Erasmus, Morias Encomium [Lof der Zotheid], Basel, Johannes Froben, 1522. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
In de zomer van 1514 leek er nochtans geen vuiltje aan de lucht. Dorp en Erasmus ontmoetten elkaar nogmaals in Leuven en de laatste vroeg aan de eerste om toe te zien op het drukproces van zijn uitgave van de Disticha Catonis, een laat-antieke collectie van moraliserende zegswijzen. Maar kort nadat deze editie in september 1514 door Dirk Martens in Leuven was gedrukt, schreef Dorp een brief aan Erasmus waarin hij zich scherp uitliet over diens theologische programma.Ga naar eind13 Een eerste punt van kritiek betrof Erasmus' Laus stultitiae [Lof der Zotheid], de satire die hij in 1509 schreef en die in 1511 verscheen bij Gilles de Gourmont in Parijs. Dorp is niet gediend van het negatieve beeld dat in dit werk wordt opgehangen van scholastieke theologen: de Leuvense theologiefaculteit voelt zich kennelijk aangevallen en Dorp raadt Erasmus dringend aan om de plooien glad te strijken door de compositie van een ‘Lof der Wijsheid’. In Laus stultitiae steekt Zotheid namelijk de draak met de logische proposities, paradoxen en nodeloos gecompliceerde syllogismen die theologen aanvoeren bij hun debatten. Wanneer hun echter iets gevraagd wordt met betrekking tot de christelijke ethiek en moraal - voor Erasmus steeds de basis van het religieuze leven -, blijven zij steevast het antwoord schuldig. Meer dan op kennis is hun autoriteit bij het publiek van ongeschoolde leken gebaseerd op de totale onverstaanbaarheid van hun woorden; hun publieke gebeden en prediking zijn lachwekkend eerder dan inspire- | |
[pagina 17]
| |
rend.Ga naar eind14 Erasmus, zelf doctor in de theologie sinds 1506, noemt doorheen zijn discours niemand bij name. Maar misschien juist omdat zijn schets dermate algemeen was, was het makkelijk voor de Leuvense theologen om zich te identificeren met de karikaturale personages die Zotheid aanvoerde. | |
Dorp en Erasmus' Novum instrumentumEen tweede en veel meer belangwekkend punt van kritiek betrof Erasmus' geplande revisie en kritische uitgave van het Nieuwe Testament, een project dat hij in 1516 voltooide met de publicatie van zijn Novum Instrumentum (gedrukt in Bazel doorjohann Froben). Het reviseren van de Vulgaattekst, of beter, het toetsen van de Latijnse tekst aan de Griekse handschriften, was in die tijd ongekend en daarom erg controversieel. Dorp was met zijn brief van september 1514 de eerste die het aandurfde om Erasmus openlijk aan te manen om af te zien van zijn plannen; zijn kritiek zou het begin vormen van een lange reeks van controverses rond Erasmus' methodisch-theologische principes die zou voortduren tot ver in de jaren 1520. Erasmus' intentie om de Vulgaattekst te voorzien van emendaties was volkomen overbodig, zo stelde Dorp. Hieronymus' standaardversie was immers wars van enige dwaling en genoot bovendien de algehele goedkeuring van de Heilige Stoel. De circulatie van een tweede, niet-geautoriseerde versie zou het pauselijke gezag onnodig in het gedrang brengen en tevens een bedreiging vormen voor de vrede binnen de christelijke gemeenschap. Voorts uitte Dorp zijn twijfels over de betrouwbaarheid van de Griekse handschriftelijke traditie, een hoeksteen binnen Erasmus' streven naar een authentieke Bijbeltekst. Door de talrijke schisma's en dwalingen die zich doorheen de geschiedenis hadden afgespeeld in de Griekse Kerk waren deze handschriften immers gecorrumpeerd, aldus Dorp. Het grondvesten van een Bijbeltekst op deze Griekse getuigen zou dan ook catastrofale gevolgen hebben voor de rooms-katholieke orthodoxie. In september 1514, ten tijde van Dorps schrijven, verbleef Erasmus in Bazel en pas in het voorjaar van 1515, na zijn terugkeer naar Antwerpen, kreeg hij de brief onder ogen. Naar alle waarschijnlijkheid was Dorps kritiek toen reeds algemeen gekend in Leuvense kringen en daarbuiten.Ga naar eind15 Erasmus' reactie was er één van totale verrassing. Mede door zijn participatie in het uitgeven van de werken van Rudolf Agricola stond Dorp tot dan toe immers bekend als een vurige voorvechter van de humanistische zaak en Erasmus had allicht verondersteld dat hij ook gewonnen was voor een humanistisch-filologische benadering van de Schrift.
Portret van Erasmus door Hans Holbein de Jonge, 1523. Kunstmuseum Basel.
Erasmus vermoedde dan ook dat Dorp, destijds nog geen doctor in de theologie, eerder fungeerde als spreekbuis van de conservatieve fractie van Leuvense theologen - en vooral van Jean Briart van Ath, het hoofd van de theologiefaculteit - dan dat hij uiting gaf aan zijn eigen ideeën. In de loop van maart 1515 diende Erasmus Dorp wellicht van antwoord met een eerste brief, die ons echter niet is overgeleverd. In mei 1515 liet hij zijn eerste, persoonlijke respons volgen door een officiële repliek, die bestaat uit een copieuze en programmatische apologie voor de humanistische benadering van de Schrift en beschouwd kan worden als blauwdruk van zijn voorwoord bij het Novum Instrumentum van een jaar later.Ga naar eind16 De brief ging quasi onmiddellijk ter perse bij | |
[pagina 18]
| |
Johann Froben in Bazel, wat zeker heeft bijgedragen tot het publieke karakter dat het dispuut op dat ogenblik reeds had verkregen.Ga naar eind17 Na deze eerste editie van augustus 1515 werd de apologie in oktober van datzelfde jaar samen met de brief van Dorp en Erasmus' commentaar bij het eerste hoofdstuk van de oudtestamentische psalmen uitgegeven door Dirk MartensGa naar eind18, die bij het redigeren daarvan werd bijgestaan door niemand minder dan Dorp - een erg opmerkelijke bijzonderheid die inderdaad vragen doet rijzen over de algehele sérieux van het dispuut.Ga naar eind19 | |
Dorp en Erasmus over scholastieke theologieErasmus betoogde dat hij iedere persoonlijke aanval steeds had geschuwd: zijn opzet was al lachend de waarheid te vertellen, niet om te kwetsen, maar om de maatschappij een spiegel voor te houden. Hij had derhalve geen enkele intentie om de ware theologie te bekritiseren; zijn Lof der Zotheid was niet meer dan een literaire satire, onder meer gericht tegen de uitwassen van de scholastieke pseudo-theologie. Terwijl Dorp in zijn brief niet expliciet had gerefereerd aan de dialectische scholastieke methode, snijdt Erasmus in zijn repliek deze thematiek wel aan. In eloquente bewoording bepleit hij hoe de crisis waarin de toenmalige theologie in zijn ogen verkeerde volkomen te wijten was aan de logisch-dialectische (naar zijn mening ‘sofistische’) funderingen waarop het hele theologische bestel rustte - niet zomaar stelt hij zich de retorische vraag wat Christus en Aristoteles in godsnaam met elkaar gemeenschappelijk hebben.Ga naar eind20 Hiermee samenhangend spoort Erasmus, overtuigd van het ideaal van de theoloog als vir trilinguis, Dorp aan om de studie van het Grieks aan te vatten. De Leuvense drukker Dirk Martens, bij wie Dorp op dat ogenblik actief was als corrector, wierp mogelijk nog wat extra olie op het vuur. Op 13 juni 1515 voltooide hij een editie van de Satyrae octo ad verae religionis cultores - een collectie satiren van de hand van Gerard Geldenhouwer, Gelders humanist uit de school van Alexander Hegius waarin hij tevens de reeds aangehaalde brief uit 1512 van Dorp aan de auteur afdrukte.Ga naar eind21 Daarin gaf Dorp uiting aan zijn bewondering voor de satiren van Geldenhouwer, maar Martens' intentie zou wel eens verder kunnen reiken dan louter het propageren van een boek door middel van een steunbetuiging van een geleerde met een zekere naam en faam. Allicht dient het afdrukken van deze brief ook gelezen te worden als een signaal van Martens (en/of Geldenhouwer) aan Dorp (en de lezer) over de controverse met Erasmus. In zijn brief gaf Dorp immers aan in het verleden meer begaan te zijn geweest met literatuur, maar dat hij nu de overstap naar godgeleerdheid gemaakt had omdat hij van oordeel was dat een dergelijke keuze hem meer (geldelijke) steun zou opleveren. Dat Dorp zich nu zou voorstellen als een rechtgeaarde, traditionele theoloog, ging dus voor Martens, Geldenhouwer en Erasmus te ver.
Thomas More. Tekening in zwart en gekleurd krijt door Hans Holbein de Jonge, ca. 1526. Royal Collection, Londen.
Dorp reageerde eind augustus 1515 gepikeerd, allicht geïnspireerd door zijn min of meer gelijktijdige benoeming tot professor in de theologie.Ga naar eind22 Hij weigert te aanvaarden dat op het vlak van bijbelstudie (theologisch niet onderlegde) filologen evenveel recht van spreken zouden hebben als theologen. Hij kan het niet nalaten om te wijzen op de hypocrisie van Erasmus om de rijkdom van geestelijken te bekritiseren, maar tegelijkertijd wel te genieten van het mecenaat van wereldse bisschoppen. Tevens voert hij tal van argumenten aan tegen Erasmus' verwerpen van de dialectische methode. Het staat immers vast dat theologen als Thomas van Aquino, Bonaventura en vele anderen - allen doorkneed in de aristotelische logica - erg veel hebben betekend voor de ontwikkeling van de theologie als discipline. Bovendien is het zo dat bedrevenheid in het dialectisch disputeren ook reeds door de kerkvaders, naar de mening van Erasmus de vaandeldragers van het ware christelijke geloof, werd gezien als onontbeerlijk voor eenieder die zichzelf als theoloog wilde profileren. Met andere woorden, Dorp grijpt terug naar de intellectuele traditie waarop het humanisme haar eigen rehabilitering van het christelijke geloof en bijbelstudie wilde grondvesten. Erasmus wordt hier bestreden met zijn eigen wapens. Dorp gaat echter nog een stap verder: Erasmus, zo stelt hij, kent sofistiek noch logica, en kan dus geen onderscheid maken tussen de twee. In feite komt Dorps argument erop neer dat Erasmus vanuit zijn onwetendheid sofistiek en logica eenvoudigweg aan elkaar gelijkstelt: wat in werkelijkheid de meest zuivere dialectiek is (en dan ook terecht aan de grondslag ligt van de theologie als discipline), wordt door Erasmus verkeerdelijk geïnterpreteerd als een geheel aan nietszeggende drogredeneringen. | |
Thomas Mores interventieVoor zover we kunnen oordelen, ging Erasmus niet in op Dorps repliek. Rond deze tijd maakt echter de derde protagonist zijn opwachting: de Engelse humanist Thomas More. Hij was door zijn broodheer Hendrik VIII op diplomatieke missie gezonden naar de Lage Landen en diende in oktober 1515 vanuit Brugge Dorp van antwoord.Ga naar eind23 Erasmus en More hadden elkaar in juni van het jaar 1515 in Brugge ontmoet, wellicht vlak nadat Erasmus zijn repliek aan Dorp had geschreven. Naar alle waarschijnlijkheid bracht Erasmus More toen op de hoogte van de | |
[pagina 19]
| |
strubbelingen met de Leuvense godgeleerde. More besloot zelf de pen ter hand te nemen. Resultaat was een brieftraktaat van formaat, dat terecht beschouwd wordt als een ‘manifest van het christelijke humanisme’.Ga naar eind24 Hoewel gericht tot de Leuvense theoloog, wordt de particulariteit van diens discussie met Erasmus makkelijk overstegen: More biedt een systematische en heldere uiteenzetting - volgens sommige onderzoekers de eerste vanuit humanistische hoekGa naar eind25 - over het trivium en de onderlinge verhoudingen tussen de disciplines grammatica, dialectiek en retoriek. Waar in de scholastieke traditie retoriek en zeker grammatica niet meer waren dan verplichte praeambula, een noodzakelijk kwaad dat men moest doorlopen vooraleer men de studie van de dialectiek kon aanvatten, worden bij More grammatica en dialectiek gereduceerd tot propedeuses van de retoriek. Dat doet hij in de geest van Lorenzo Valla, Italiaans humanist en polemist, die met zijn Dialecticae disputationes (laatste redactie uit 1457, maar voor het eerst gedrukt tussen 1496 en 1500) het Quintiliaanse model van de redenaar als universele geleerde had geïntroduceerd in het intellectuele discours van zijn tijd.Ga naar eind26 More maakt onder meer korte metten met uitspattingen zoals de grammatica van de laatscholastieke modisten, waar elementaire taalstudie steeds was verweven met noties van logisch-metafysische aard en waar de duidelijke aflijning van disciplines - een erg belangrijk punt binnen de humanistische pedagogie - met andere woorden niet werd gerespecteerd. Op vlak van dialectiek staat More een ‘gezuiverde’ vorm van aristotelische logica voor, waarbij de Stagiriet wordt ontdaan van laat-middeleeuwse interpretaties. Getrouw aan de humanistische ad fontes-benadering beargumenteert More dan ook dat kennis van het Grieks absoluut noodzakelijk is voor de rehabilitering van de dialectiek als discipline. In diezelfde lijn werpt More zich eveneens op als verdediger van de erasmiaanse theologie: hij breekt een lans voor de humanistische benadering van de Heilige Schrift en een filologische vorming van de theoloog (naar het paradigma van de redenaar als universele geleerde). Dat laatste gaat ten koste van de dialectische scholing die Dorp in zijn brieven aan Erasmus propageerde. De originaliteit van zijn compositie ten spijt verkoos More om de verdere verspreiding van zijn brief aan Dorp te onderdrukken, toen hij had vernomen dat de plooien tussen Dorp en Erasmus in oktober 1515 waren gladgestreken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het traktaat pas in 1563 voor het eerst werd gedrukt, lang na de dood van beide hoofdrolspelers. Samen met onder meer de Utopia, een aantal puntdichten en vertalingen uit het Grieks, werd ook Mores Epistola ad Dorpium opgenomen in de editie van zijn Lucubrationes, te Bazel verschenen bij Nicolaus Episcopius.Ga naar eind27
Thomas Morus, ‘Epistola ad Dorpium’, oktober 1515. Deze brief, waarin Morus Dorpius van repliek diende, werd pas gepubliceerd in Thomae Mori [...] lucubrationes, Basel, Episcopius, 1563. Universiteitsbibliotheek Leuven.
Dat impliceert echter allerminst dat Mores uiteenzetting zonder navolging zou zijn gebleven. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Juan Luis Vives zijn Adversus pseudodialecticos (1519), een manifest tegen de degeneratie van de dialectiek, grotendeels geïnspireerd op Mores Epistola ad Dorpium, zoals de Engelse humanist zelf ietwat verwonderd opmerkt in een brief aan Erasmus van mei 1520.Ga naar eind28 | |
Dorps ommekeerMore maakte met zijn schrijven kennelijk een diepe indruk op Dorp, die zijn mening totaal herziet. Een eerste teken daarvan is allicht reeds te merken in de uitgave van Erasmus' Enarratio in primum psalmum door Dirk Martens in oktober 1515, die naar alle waarschijnlijkheid met instemming van Dorp verscheen voor de Leuvense studenten theologie. Als appendix bij Erasmus' commentaar drukte Martens eveneens de eerste brief van Dorp alsook de repliek van Erasmus, maar niet Dorps tweede brief: aldus lijkt Dorp het laatste woord aan Erasmus te geven. Dorp zelf gaf een klein jaar later publiekelijk uiting aan zijn vernieuwde loyaliteit ten aanzien van de humanistische zaak. In juli 1516 hield de zojuist aangestelde professor theologie een inaugurale rede op de nieuwtestamentische brieven van Paulus, die tevens het onderwerp zouden vormen voor zijn lessen van de daaropvolgende maanden.Ga naar eind29 Veel meer dan een discussie van Paulus' Brieven behelst de rede echter een eloquent pleidooi voor de erasmiaanse theologie. Steunend op talrijke verwijzingen naar de kerkvaders (Augustinus, Hieronymus en Ambrosius in het bijzonder) beargumenteert Dorp het primaat van de filologische methode bij de bijbelstudie. Hij beklemtoont de noodzaak van emendatie van de Vulgaattekst en bepleit een synthese tussen retoriek en theologie (verpersoonlijkt in de figuur van Paulus). Wanneer Dorp in 1519 de rede herwerkt voor publicatie, stelt hij uitdrukkelijk dat zijn ideeën over de funderingen van de theologie als discipline waren ingegeven door het betoog van Thomas More in diens brieftraktaat uit oktober 1515.Ga naar eind30 Dorps positie in zijn inaugurale rede is echter radicaal tegengesteld aan wat hij als spreekbuis van de Leuvense theologiefaculteit schreef ten tijde van zijn controverse met Erasmus. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de Leuvense theologen allerminst waren ingenomen met Dorps flirten met huma- | |
[pagina 20]
| |
nistisch-theologisch gedachtegoed. Op 30 september 1516 werd hem het regentschap ontzegd, ofwel het recht om gedurende het volgende academiejaar te doceren aan de faculteit. Dorp haastte zich om de controverse in de kiem te smoren, daarbij geassisteerd door Erasmus, die Jean Briart, hoofd van de Leuvense godgeleerden, op andere gedachten wist te brengen. De rust was geen al te lange duur beschoren. Toen Dorp in september 1519 een gereviseerde versie van de rede liet drukken bij Michael Hillen in AntwerpenGa naar eind31 (met herdrukken in januari en maart 1520 bij Froben in Bazel), was de algemene teneur van eerder latente oppositie tegen Erasmus' programma van bijbels humanisme omgeslagen naar openlijke vijandigheid. In Wittenberg had Luther de Reformatie op gang getrapt; in Leuven zelf werd het Collegium Trilingue beschouwd als een bolwerk van humanistische theologie (of een aanzet daartoe), en dus een doorn in het oog van de conservatieve theologische faculteit.Ga naar eind32 Dorp raakte opnieuw verzeild in een controverse met de Leuvense theologen en werd dit keer zelfs beticht van lutheraanse sympathieën. De discussie met Erasmus dateerde inmiddels van zes jaar terug, maar de nasleep ervan en de nieuwe precaire situatie waarin hij verkeerde noopte hem tot het schrijven van een (evenwel niet gepubliceerde) Oratiunculae meae apologia in 1521, een brief gericht aan zijn patroon Meinard Man, abt van de abdij te Egmond.Ga naar eind33 | |
Dorp tussen scholastiek en humanismeHet verloop van het dispuut tussen Dorp, Erasmus en More, en de daaropvolgende geschriften van Dorp geven aan dat het uiterst moeilijk (zo niet onmogelijk) is om hem te oormerken als ‘humanist’ dan wel ‘scholasticus’. Zijn eigen tijdgenoten gaven reeds duidelijk blijk van hun onvermogen om hem te vertrouwen als een medestander en ook in de recente literatuur lopen de meningen sterk uiteen. Zo betitelt Erasmus zijn Leuvense collega als een uitzonderlijk eerzuchtig persoon die labieler is dan eender welke vrouw.Ga naar eind34 Veit Amerbach, Duits lutheraan, noemt Dorp zeergeleerd, maar ‘veranderlijker dan een kameleon’, zodat hij de ene keer de bonae litterae liefheeft en ze de andere keer haat.Ga naar eind35 De Zwitserse theoloog Huldrych Zwingli ten slotte, bestempelt hem als ‘wendbaarder dan de laars van een acteur’Ga naar eind36, eveneens verwijzend naar zijn weinig standvastige levensloop.Ga naar eind37
Drie jaar na zijn inaugurale rede van 1516 publiceerde Dorpius een aangepaste versie, waarin hij zijn steun aan Erasmus afzwakte. Oratio in praelectionem epistolarum Divi Pauli [...], Antwerpen, Michael Hillen, 1519. Universiteitsbibliotheek Leuven.
In de secundaire literatuur zien we eenzelfde frustratie terugkeren om Dorp in te delen in het traditionele-scholastieke dan wel het vooruitstrevende-humanistische kamp. Henry De Vocht, Jozef IJsewijn en Erika Rummel schetsen hem als een onmondige humanist, die eerst (onder druk van zijn scholastieke collega's en omwille van materiële redenen) de kant kiest van de scholastieke traditie, om daarna toch (mede overtuigd door Erasmus en More) de kaart te trekken van de humanistische partij.Ga naar eind38 Andere onderzoekers, zoals André Prévost, Richard Sylvester en Cecilia Asso, focussen daarentegen op zijn (oorspronkelijke) weerstand tegen een humanistische vorm van bijbelstudie en zien hem als starre verdediger van de traditie.Ga naar eind39 Jerry Bentley, tot slot, concludeert net het tegenovergestelde en omschrijft Dorp in lyrische termen als ‘the first serious, promising proponent of humanist biblical studies’.Ga naar eind40 Wij menen een evolutie in het denken van Dorp waar te nemen. Het staat vast dat hij aanvankelijk overtuigd was van de pedagogische waarde van een humanistische benadering van de letterkunde - een assertie die wordt bewezen door zowel zijn eigen literaire productie als de verscheidene lofprijzingen op zijn kunnen geschreven door zijn relaties binnen de Leuvense humanistische kringen. Initieel was Dorp echter geen filoloog in hart en nieren, zoals een Erasmus dat wel was: Dorp, door en door thuis in de labyrinten van de aristotelische syllogistiek, was wellicht oprecht overtuigd van de meerwaarde van een scholastieke scholing op het vlak van godgeleerdheid. Pas na zijn dispuut met Erasmus en More geraakte hij overtuigd dat ook bijbelstudie een humanistische benadering behoeft, en maakte zijn initiële verzet plaats voor een uitgesproken steun. Deze interpretatie is consistent met de levensschets die Gerard Morinck in 1526, vlak na de dood van Dorp, van zijn leermeester opstelde.Ga naar eind41 Diezelfde ideeën komen eveneens naar voren uit de brieven die hij in zijn laatste levensjaren naar zijn vrienden schreef.Ga naar eind42 Deze evolutie in Dorps denken biedt een mooi voorbeeld van de identiteitscrisis die verschillende intellectuelen in de eerste helft van de zestiende eeuw doormaakten: opgeleid in een scholastieke traditie en soms aangesteld op posities binnen dat traditionele kader (zoals Dorp, de Leuvense professor in de theologie), sympathiseren zij toch vaak met de humanistische roep om verandering. Het intellectueel streven en werk van Dorp - net zoals dat trouwens het geval is voor bepaalde overtuigingen van More - worden daarom allicht het best begrepen door de classificatie ‘traditioneel-scholastiek’ versus ‘hervormingsgezind-humanistisch’ op te geven en zijn denken te plaatsen in de zestiende-eeuwse realiteit van een clash tussen het oude en het nieuwe denken; een confrontatie die allicht veel minder zwart-wit was dan in de huidige literatuur dikwijls wordt gesteld. |
|