Vormgeving
Neumeister volgde in zijn Folignese edities niet de ‘gotische’ stijl van de toenmalige Duitse typografie. Juist in deze jaren werd een eigen Italiaanse typografische stijl ontwikkeld; zijn Cicero van 1471 komt evenals als de Dante van 1472 overeen met contemporaine Italiaanse uitgaven, zoals die van Hermes Trismegistus, in datzelfde jaar voor het eerst gedrukt door de Vlaamse emigrant Gerard de Lisa in Treviso. Wij weten niet of Neumeister zelf voor deze vormgeving verantwoordelijk was, dan wel zijn vrienden in Foligno.
Het gebruikte lettertype, de romein, bestond in 1470 nog maar enkele jaren. Hij werd voornamelijk voor Latijnse teksten gebruikt, al is het niet zo dat humanistische teksten altijd uit de romein werden gezet. Voor een Italiaanse tekst zou men een gotische letter verwachten, maar Neumeister sluit voor de klassiek geworden tekst van Dante aan bij zijn beide vorige drukken, die van Bruni en Cicero. Of hijzelf van deze romein de lettersnijder was of zijn vennoot, de muntmeester Emiliano Orfini, is onbekend. Het is geen kopie van een bestaande romein. De secundaire literatuur meldt een vage verwantschap met de romein van Sweynheym en Pannartz (Rome 1467); het wachten is op een vergelijking met alle romeinen vóór 1471 (met behulp van het digitale Typenrepertorium der Wiegendrucke, te bereiken via de Staatsbibliothek Berlin). Neumeisters romein staat ver af van de harmonieuze letters van Jenson (Venetië 1469-1470). De letter is niet anders dan mislukt te noemen; gebrek aan kennis van lettersnijden en -gieten veroorzaakte onregelmatigheden in de lettervormen en dansende regels. Later, in Mainz. Albi en Lyon, leverde Neumeister drukken van veel hogere kwaliteit af.
Francesco Sansovino, Dante con lespositione di Christoforo Landino, Venetië, Sessa, 1564. Titelpagina met portret van Dante, ingekleurd en met goud en zilver gehoogd. Collectie Ritman, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Het formaat van de Commedia is dat van belangrijke teksten, folio. Het hele boek, inclusief opschriften, is uit één type romein en uit één corps (zestien punt) gezet, zoals zo vaak het geval was. De typografische vormgeving volgt de structuur van de tekst. De drie delen zijn grafisch herkenbaar aan een opschrift, waarvan de eerste regel (deels) in kapitaal staat, aan een open ruimte van zes tot acht regels aan het begin van de tekst, bedoeld voor een getekende of geschilderde initiaal, en aan de kapitaal waarin de eerste woorden zijn gezet.
Op verwante wijze worden de canto's gekenmerkt door drie typografische signalen: door het kapitaal zetten van het woord ‘canto’ en het nummer, door een open ruimte van drie regels aan het begin van de tekst, bedoeld voor een geschreven kapitaal, en door de eerste letter van de eerste regel kapitaal te zetten. Na ‘canto’ en nummer volgt een korte prozatekst als inleiding. Er staan dertig regels op een bladzijde, dat is tien terzinen, zodat het einde van een bladzijde overeenkomt met het einde van een terzine. Om bij een bladzijde met een opschrift van een canto (met een wisselend aantal regels) toch uit te komen op de laatste regel van een terzine, worden naar believen witregels boven en/of onder dat kopje geplaatst. De tweede en derde regel van een terzine springen in. Een titelpagina ontbreekt, zoals rond 1470 vrijwel altijd het geval is. Maar ook leestekens ontbreken. Er zitten hier en daar varianten tussen exemplaren van de Foligno-editie, onder meer in de eerste twee katernen, waar de eerste versie veel zetfouten bevatte.