De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
[pagina 41]
| |
Waarom Nieuwenkamp zich zozeer aangetrokken voelde tot Nederlands-Indië en het oosten in het algemeen vertelde hij in een gesprek met Jan Feith, die onder het pseudoniem ‘Premierist’ in De Indische Post van 6 september 1924 schreef: ‘De verklaring daarvan is deze, dat mijn grootvader reeder was en met drie zeilschepen de Molukken liet bevaren. Toen ik een kleine jongen was, herinner ik me, dat een van de drie, “De Drie Gezusters”, nog in de vaart was, en telkens allerlei snuisterijen uit Indië meebracht. Het meest hebben de grillige figuren op de thee-kisten in vaders pakhuis toen indruk op me gemaakt en mijn verbeeldingskracht opgewekt. Ik geloof dat dit de grondslag is geweest voor mijn verlangen naar vreemde en oostersche landen: vooral naar Indië. Omdat ik echter niet op kantoor wou, moest ik wachten tot ik voldoende geld gespaard had, om op 'n koopje daarheen te kunnen gaan. Ik heb dus moeten wachten tot m'n 24sten jaar; dat was in 1898. Maar dan kreeg Indië me voorgoed in haar macht!’ Nieuwenkamp heeft zes reizen naar Nederlands-Indië gemaakt (zie chronologie). Al op zijn eerste werkbezoek aan Java, dat zo'n acht maanden duurde, reisde hij, licht bepakt, met alleen een eenvoudig te demonteren fiets. Die trok tijdens zijn eerste reis naar Bali in 1904 sterk de aandacht omdat men zo'n geluidloos voortsnellend ‘voertuig’ niet eerder had gezien. Uit zijn dagboek blijkt dat Nieuwenkamp op 20 maart 1904 naar de tempel aan het strand ‘Pura Madué Karang (in Koeboetambahan) aan de noordkust van Bali fietste en er een tekening maakte. 's Avonds bezocht hij een wajangvoorstelling; daarna had hij weer een eind gefietst en een schets gemaakt. Overal waar hij zich vertoonde op zijn fiets ontstond paniek. Hij schreef erover: ‘Mannen en vrouwen bleven vol ontzetting staan of vlogen haastig naar den kant van den weg en brachten, gehurkt, vol eerbied en angst een sembak [een eerbiedsbewijs], terwijl zij vaak de vracht, die zij torsten, in hun verbouwereerdheid lieten vallen of wegwierpen. Kinderen en runderen, varkens, eenden en kippen stoven verschrikt uiteen en trachtten zich zoo snel mogelijk uit de voeten te maken.’ Over de berijdbaarheid van de wegen op Bali schreef hij: ‘Ik heb veel gemak van mijn fiets gehad, hoewel er, behalve enkele wegen in de onmiddellijke nabijheid van Singaradja, maar één goed berijdbare weg naar het westen voerde, tot aan de pasanggrahan van Boeboenan en één naar het oosten, voorbij bovengenoemd Koeboetambahan, tot aan de pasanggrahan van Tedjahoela’. Later - na terugkeer in Holland - hoorde Nieuwenkamp dat er een reliëf van hem op zijn fiets was aangebracht op een wand van tempel Medoewekarang te Koeboetambahan.
Twee meisjes uit Bali op de fiets, getekend door Nieuwenkamp, 1937.
Tijdens een zware aardbeving in 1917 raakten de tempel en het reliëf zwaar beschadigd. De achterkant, een groot deel van het frame, de vork en de ketting waren verdwenen. Ook het achterhoofd van de wielrijder en deel van zijn hoofddeksel waren weg. Jaren later is het hersteld en gedeeltelijk opnieuw gehakt. Het gerestaureerde reliëf had nu verschillende Balinese ornamenten. Het achterwiel van de fiets was veranderd in een lotus en de spaken van het voorwiel vervangen door een ornament dat stond voor het oosten. De twee honden tussen de wielen hadden geen tijd om te ontsnappen aan het ‘voortsnellende monster’. De fietser - ditmaal met een hoofddoek in plaats van een helm - verplaatste zich dus razendsnel van het westen naar het oosten. Van het oorspronkelijke reliëf, waarvan een afbeelding verscheen in de Berliner Illustrierte Zeitung van 15 juli 1928, maakte Nieuwenkamp in 1929 een tekening voor een reliëf in terracotta dat werd aangebracht in een sierrand van de openhaard op de bovenverdieping van zijn villa Riposo dei Vescovi bij Florence. Wanneer de fiets op Bali gemeengoed werd, is moeilijk na te gaan. |
|