De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
‘Literair kijkschrift’
| |
Televisie in de oertijdEcht anders is dat nooit geweest. Een uitzondering was Hier is... Adriaan van Dis, waaraan zelfs een term is ontleend die de impact van een boe ken program ma op de bestsellerlijsten tot uitdrukking brengt (het ‘Van Dis-effect’). Voor de meeste literaire televisie-uitzendingen geldt echter dat het bereik minimaal was. Omroepdirecties uit de jaren zestig gebruikten zelfs de term ‘minderheidsprogramma’ om te verwijzen naar de geringe belangstelling voor culturele televisie. Het verbaast dan ook niet dat er in die periode relatief weinig literatuur op het scherm verscheen. Wie de omroepgidsen uit de periode 1955-1975 erop naslaat, constateert dat Nederland voor alle boekenprogramma's samen niet eens de grens van driehonderd afleveringen haalt. Ter vergelijking: in België werden tussen 1955 en 1973 alleen al van Vergeet niet te lezen 387 uitzendingen gemaakt, waarin liefst 1557 boeken besproken werden.Ga naar eindnoot2
Presentator David Koning in de aflevering van 11 februari 1966. Afbeeldingen uit Literair kijkschrift zijn afkomstig van Academia/Beeld en Geluid, Hilversum.
De geringe kwantiteit van Nederlandse literatuurprogramma's werkt door in hun tegenwoordige onbekendheid. Afgezien van het met een Nipkowschijf bekroonde Literaire ontmoetingen zijn de meeste literatuurprogramma's uit de beginjaren van de televisie in de vergeethoek van de mediageschiedenis terechtgekomen. Wie kent nog Muze in spijkerbroek, Dichtersportret, Boekje open of Randfiguren? Moeilijk te vullen is die lacune niet, want dankzij de introductie van de digitale beeldbank Academia (www.academia.nl) hoeft dit erfgoed niet langer in het om roep archief te verstoffen. En dat is maar goed ook, want die vroege tv-programma's over literatuur geven een interessant beeld van de manier waarop het nieuwe medium met de schone letteren omging. In deze bijdrage wil ik dat concretiseren aan de hand van een programma dat zowel in de omroep- als de literatuurgeschiedenis in vergetelheid is geraakt: het ncrv-programma Literair kijkschrift (1964-1966). | |
Ontzuild televisietijdschriftLiterair kijkschrift werd ten doop gehouden op 7 oktober 1964 en ging op 27 september 1966 ter ziele. Met 25 afleveringen was het na Literaire ontmoetingen (34 uitzendingen) tussen 1955 en 1975 het langstlopende in zijn soort. Het is niet toevallig dat Literair kijkschrift pas vanaf 1964 op de buis verscheen, want in dat jaar werd de tweede Nederlandse zender in gebruik genomen die de uitzendmogelijkheden voor zogenaamde minderheidsprogramma's vergrootte. Initiator van het programma was David Koning, hoofd van de afdeling drama van de ncrv, die tot actie overging zodra bekend werd dat de omroep meer zenduren kreeg. De | |
[pagina 79]
| |
tweede drijvende kracht was de katholieke Michel van der Plas, journalist, cabaretschrijver, vertaler en chroniqueur van het Rijke Roomsche Leven. Samen ontwikkelden zij het idee om een ‘op het scherm verschijnend literair tijdschrift’ te maken, dat aanvankelijk Zichtzending werd gedoopt en uiteindelijk Literair kijkschrift ging heten.Ga naar eindnoot3 In overeenstemming met de opzet van een literair tijdschrift in televisuele vorm werkte het programma met een redactie waarin verschillende auteurs en lette-kundigen zitting hadden. Ten tijde van de openingsuitzending bestond de groep uit Ad den Besten, Klaas Heeroma, Ed. Hoornik, Cornelis Ouboter, Michel van der Plas, Paul Rodenko, Cornelis Rijnsdorp, Jan Willem Schulte Nordholt en Dolf Verspoor.
Presentator Ad den Besten (1923-2015) was germanist, essayist, dichter en uitgever van poëzie.
Redacteur Michel van der Plas (1927-2013, ps. van Ben Brinkel), was schrijver, vertaler, dichteren essayist.
De schrijver J. Bernlef (1927-2012, ps. van Hendrik Jan Marsman) in 1965, in de tijd dat hij redacteur was van Literair kijkschrift.
In de maandelijkse vergaderingen hadden namens de ncrv bovendien Koning en directielid Ab van Roon zitting, alsmede regisseur Joes Odufré. Daarnaast kon Literair kijkschrift een beroep doen op twee buitenlandse correspondenten, te weten J.J. Peereboom (Engeland) en Frank Onnen (Frankrijk). De afzonderlijke afleveringen werden door een zogenaamde werkredactie voorbereid, terwijl de rest van de betrokkenen als algemene adviescommissie fungeerde. In eerste instantie bestond deze werkredactie uit Den Besten, Koning, Van Roon, Odufré, Van der Plas en Verspoor, maar er bestond een protocol van ‘doorstroming’ waarbij periodiek een lid uit de commissie werd vervangen.Ga naar eindnoot4 De medewerking aan Literair kijkschrift was voor de betrokkenen een lucratieve bezigheid. Voor de maandelijkse algemene vergaderingen streken zij vijftig gulden exclusief reiskosten op, terwijl bijdragen aan het programma vergoed werden met twintig gulden per minuut.Ga naar eindnoot5 Naast materieel voordeel leverden televisieprogramma's naamsbekendheid op, waarvan de deelnemende auteurs zich terdege bewust waren. Zo ook Bernlef, die toetrad tot de redactie en weldra aanstuurde op het uitzenden van de verfilming van zijn verhalenbundel Onder de bomen (1963).Ga naar eindnoot6 De samenstelling van het team achter Literair kijkschrift laat zien dat de ncrv, in 1924 opgericht in de hoogtijdagen van de verzuiling, in het midden van de jaren zestig niet meer exclusief inzette op de christelijke letterkunde. Het ‘protestantschristelijk element’ moest in de uitzendingen weliswaar ‘toonaangevend’ zijn, maar het genoot zeker geen exclusiviteit.Ga naar eindnoot7 Dat vrijzinnige uitgangspunt weerspiegelde zich in de redactie, die niet alleen bestond uit protestants-christelijke auteurs en/of letterkundigen als Heeroma, Ouboter, Rijnsdorp en Schulte Nordholt. Dichter-criticus Rodenko, vertaler Verspoor en auteur Bernlef maakten het ideologische palet beslist heterogener. Buiten de christelijke literatuur bewogen zich ook Den Besten en Hoornik. Weliswaar debuteerden beiden voor de oorlog in het protestantse tijdschrift Opwaartsche wegen, maar als redacteur van de Windroosreeks van Uitgeverij Holland (Den Besten) en als rechterhand van uitgever A.A.M. Stols (Hoornik) hadden ze een stevige positie opgebouwd in het niet-confessionele poëzieveld. De meest ‘ontzuilde’ positie binnen de redactie was die van Michel van der Plas, die als katholiek betrokken raakte bij de protestants-christelijke omroep.
Ook uit de inhoud van de afleveringen blijkt dat Literair kijkschrift niet als een verzuild programma moet worden opgevat. Slechts één van de vijfentwintig uitzendingen was geheel aan een typisch christelijk onderwerp gewijd (‘De vernieuwing van het kerklied’, op 25 november 1965), maar meestal werden godsdienstige items afgewisseld met ideologisch neutrale thema's: van het christelijke tijdschrift Ontmoeting tot het avantgardistische Gard sivik, van de protestantse dichter Guillaume van der Graft tot de atheïst Willem Frederik Hermans. Het ondogmatische karakter van Literair kijkschrift kwam mooi tot uitdrukking tijdens de openingsaflevering, waarin Ad den Besten een gesprek voerde met de antirevolutionaire senator Hendrik Algra. Deze had in de Eerste Kamer herhaaldelijk een aanval gedaan op de moderne literatuur in het algemeen en het werk van Gerard Reve in het bijzonder, omdat deze ‘tendenskunst’ met ‘niets sparende brutaliteit’ homoseksualiteit gelijkstelde aan het ‘liefdesspel tussen man en vrouw’.Ga naar eindnoot8 Zulke verfoeilijke en goddeloze literatuur mocht niet uit de overheidskas gefinancierd worden, betoogde Algra ook in Literair kijkschrift. Maar dat was Den Besten niet met hem eens: ‘Ik dacht toch dat we moeten uitgaan van een literaire keuze’.Ga naar eindnoot9 Daarmee verried de redacteur het poëticale profiel van het programma: spreken over literatuur betekende, ook op de ncrv-televisie, een nadruk op de artistieke component en betekende zeker niet dat een werk louter aan de hand van ideologische overtuigingen beoordeeld moest worden. | |
[pagina 80]
| |
Woord en beeldDe keuze voor Algra als gast in de eerste uitzending laat zien dat de redactie van Literair kijkschrift geen concessies wilde doen aan het grote publiek. Weliswaar stond hier een maatschappelijke figuur centraal die zich regelmatig in de belangstelling van de media mocht verheugen, maar de complexe vraag naar de relatie tussen literatuur en politiek was bepaald geen licht verteerbare kost. Het verbaast dan ook niet dat Literair kijkschrift zich entte op het highbrow Britse literatuurprogramma Monitor, evenals op het Franse Lectures pour tous en het tijdschrift Culture et télevision.Ga naar eindnoot10 Zulke buitenlandse voorbeelden waren trouwens meer dan welkom, want televisieprofessionals waren de redactieleden beslist niet. Dat blijkt wel uit de notulen van de maandelijkse vergaderingen, waaruit afgeleid kan worden dat het programma worstelde met het eigen format. Tijdens een algemene evaluatie in juni 1965 was de redactie bijvoorbeeld unaniem van mening dat Literair kijkschrift ‘te saai’ was, maar een duidelijke oplossing daarvoor had men niet voor ogen.Ga naar eindnoot11 Misschien engageerden sommige redacteuren zich daarvoor wel te weinig met het programma, want herhaaldelijk keert aan het begin van de notulen de opmerking terug dat ‘slechts zeer weinigen’ de uitzending hadden gezien.Ga naar eindnoot12 De kroon spande Cornelis Rijnsdorp, nochtans van meet af lid van de redactieraad, die Literair kijkschrift pas op 8 september 1965 voor de eerste maal bekeek.’Ga naar eindnoot13
Algra in de Haagse Post van 16 mei 1964.
De aanwezigheid van Koning en vooral Van Roon in de redactie illustreert dat de ncrv-leiding de vinger aan de pols hield. Tot spanningen leidde dat nooit, al ontstonden nu en dan discussies waarin de visie van de ncrv botste met de ideeën van (een deel van) de redactie. Een mooi voorbeeld is het meningsverschil tussen Van Roon en Hoornik over de wijze waarop poëzievoordrachten in beeld moesten worden gebracht. Strevend naar optimaal gebruik van het nieuwe medium stelde Van Roon voor om zulke voordrachten visueel te versterken met bijpassende schilderijen. Hoornik meende echter dat ‘iets dergelijks snel de aandacht van het vers af zou kunnen leiden’.Ga naar eindnoot14 Het was de dichter versus de omroepbaas, of, pregnanter geformuleerd, het woord versus het beeld.
Hendrik Algra (I) en Ad den Besten in de eerste aflevering van Literair kijkschrift, 7 oktober 1964.
Niettemin laten de afleveringen van Literair kijkschrift soms een fraai gebruik van het medium zien. Zo presenteerde de nieuwe redactie van het tijdschrift Kentering op 30 december 1964 haar poëticale beginselen op een manier die presentator Koning aanduidde als ‘wel bijzonder moeilijk’ voor regisseur Odufré.Ga naar eindnoot15 Van de drie redactieleden Peter Berger, Wim Hazeu en Frank Scholten (hun collega Otto Dijk was afwezig) was namelijk alleen de schaduw te zien. Dat was, zo betoogde Berger, ‘niet zomaar een televisiegeniek grapje’, maar diende een doel: door verhuld op het scherm te verschijnen (of, zoals Scholten het verwoordde, ‘in onze aanwezigheid demonstratief afwezig’ te zijn) kon de redactie stelling nemen tegen ‘het publiek idool worden van de kunstenaar’. | |
Het kijkschrift uit de kunstHet is de vraag hoe ‘publiek’ de auteurs in Literair kijkschrift uiteindelijk waren. Kijkcijfers van het programma zijn niet te achterhalen, maar het is wel duidelijk dat deze de ncrv grote zorgen baarden. Aanvankelijk werd het programma uitgezonden op woensdagavond, meestal tussen 20.20 en 20.40, waarbij de omroep een zogenaamde complementaire programmering hanteerde: de andere zender bracht iets wat in beginsel een andere doelgroep zou moeten trekken. In het geval van Literair kijkschrift betrof het meestal voetbalwedstrijden, wat de voor televisie kenmerkende polariteit tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur (en het bijbehorende veronderstelde publiek) onderstreept. Dat met dit minderheidsprogramma op een culturele niche werd gemikt, blijkt ook uit de strategie van de ncrv om Literair kijkschrift in de pauze van een toneelstuk te programmeren. Die ‘sandwichtechniek’ zorgde ervoor dat de flow- een term van mediafilosoof Raymond Williams (1921-1988) - van de avond niet werd onderbroken: een opschorting van het toneelstuk zou de kijkers langer aan de zender binden en met een ander highbrow programma kon hun | |
[pagina 81]
| |
interesse worden vastgehouden.
Peter Berger, Wim Hazeu en Frank Scholten van het blad Kentering: incognito in Literair kijkschrift, 30 december 1964.
Toch besloot de omroepleiding in de loop van 1965 om het literaire programma naar de vrijdagavond te verplaatsen, in de hoop ‘dat daardoor de kijkdichtheid zal kunnen toenemen’.Ga naar eindnoot16 Veel soelaas bood die oplossing niet, waardoor de ncrv in de zomer van 1966 tot een drastischer koerswijziging besloot. De redactie van Literair kijkschrift moest zich voortaan ‘niet tot letterkunde alleen’ beperken, maar het gehele terrein van de kunsten omspannen.Ga naar eindnoot17 Daarmee was het lot van het kijkschrift bezegeld: het ging nu op, overigens met instemming van de redactie, in een algemeen kunstprogramma dat een grotere kijkersgroep zou moeten aanspreken. Het resultaat was Uit de Kunst, dat op 2 november 1966 werd uitgezonden op het tijdstip dat voorheen voor Literair kijkschrift gereserveerd was. De naam van het nieuwe programma werd nog in november veranderd in KunstzinnigHeden. Helaas voor de redactie werd de stekker al in februari 1967 uit het programma getrokken - nota bene om ‘begrotingstechnische redenen’.Ga naar eindnoot18
Harry Mulisch in Literair kijkschrift.
Dat de ncrv voor die oplossing koos, illustreert wellicht dat zij het huwelijk tussen literatuur en televisie als mislukt beschouwde. In de jaren zeventig ondernam Wim Hazeu met Open boek een nieuwe poging, maar ook dat programma was geen lang leven beschoren. Toch zou het jammer zijn als Literair kijkschrift buiten de boot van de literatuurgeschiedenis valt. Een jonge Bernlef en K. Schippers, die H.U. Jessurun d'Oliveira interviewen; de roemruchte inaugurele rede van Hans Gomperts aan de Leidse universiteit; Harry Mulisch die zijn visie geeft op de Hongaarse opstand en Trouw-criticus Koos van Doorne die zich boos maakt over Ik, Jan Cremer: het zijn beelden die te lang ongezien en onopgemerkt zijn gebleven. |
|