De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
Honoré Daumier zadelde de Franse burgerkoning Louis Philippe voor altijd op met het imago van ‘de Peer’ en Albert Hahn vereeuwigde de anti-revolutionaire voorman Kuyper als ‘Abraham de Geweldige’. Op zijn beurt schiep Jan Holswilder (1850-1890) het onsterfelijke beeld van de katholieke leider Herman Schaepman als ‘de Tempelridder’ die ten strijde trekt voor het bijzonder onderwijs. Omdat veel geschiedenisboeken deze karikaturen gebruiken als illustraties, zijn ze neergeslagen in het collectieve bewustzijn. Terwijl Daumier en Hahn behoren tot de iconen van de satirische kunst, is Holswilder in vergetelheid geraakt.Ga naar eindnoot1
‘Examen-Studiën’, Humoristisch Album 38, 26 januari 1890. Het vergaat Holswilders examinator zienderogen slechter. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
| |
Moeizaam bestaanJan Pieter Holswilder werd op 17 november 1850 in Leiden geboren als vierde kind van de meubelmaker Willem Holswilder (1820-1902) en Jeannette Privé (1833-1860). Het echtpaar kreeg zeven kinderen, waarvan de eerste twee kort na de geboorte stierven. Nadat Jeannette in 1860 was overleden, hertrouwde Willem met haar zus met wie hij nog eens zeven kinderen kreeg. Het gezin verhuisde in 1871 naar Delft en telde destijds elf kinderen. In Delft werd nog een dochter geboren en in 1872 vestigde de familie Holswilder zich in Den Haag. Van de twaalf kinderen zijn er drie getrouwd in respectievelijk 1879, 1882 en 1890. De andere negen woonden met hun vader en (tweede) moeder in één huis. Volgens De Tijd van 20 augustus 1890 woonde de familie Holswilder althans in die tijd - aan de Rubensstraat in Den Haag. Jan Holswilder was in Leiden kantoorbediende, gaf er tekenlessen en werkte naderhand als lithograaf bij Steendrukkerij P.W.M. Trap. In Den Haag volgde hij lessen aan de Academie voor Beeldende Kunsten en van 1880 tot zijn voortijdige dood in 1890 was hij werkzaam als (chromo) lithograaf bij Steendrukkerij S. Lankhout & Co. Hij ontwierp daar reclamebiljetten en opdrukken van sigarenkistjes, maar vervaardigde ook litho's voor bekende prenten.Ga naar eindnoot2 Zijn belangrijkste werk was echter het maken van karikaturen en (spot)prenten voor de satirische bladen die in tweede helft van de negentiende eeuw populair werden. Acteur en journalist Jan C. de Vos (1855-1931) was een vriend van Holswilder. Met anderen richtte hij in 1885 het tweewekelijkse blad De Lantaarn op, waarvoor Holswilder met ingang van het vijfde nummer elke veertien dagen een paginagrote litho maakte. De Vos schreef in 1891 aan Jan Veth dat Holswilder zijn hele familie had moeten onderhouden.Ga naar eindnoot3 Hij had geen goed woord over voor vader Holswilder, die ‘altoos in een blauwen, baaien borstrok met witte beenen knoopen liep en hem alles afzette.’ Holswilder kwam de laatste jaren van zijn leven nauwelijks meer de deur uit en moest op zijn kamer ‘die verrotte vuile prentjes voor sigarenkistjes, reclameprentjes en god weet wat voor lamme en vuiligheden meer’ tekenen. Dat moest hij doen voor zijn vader en zijn broer Jacobus, die piano, viool en trompet speelde op Jans kamer - tevens zijn atelier -, voor een paar ongetrouwde zussen en voor een andere broer die bakker was geweest, maar failliet was gegaan. Als Holswilder zo aan het werk was, zag De Vos in zijn anders ‘vrolijke bruine ogen een mateloos lijden’.Ga naar eindnoot4 Een oud-collega bij Lankhout vond het prettig met hem samen te werken: ‘Holswilder bezat aangeboren “Witz”. Hij was ook graag gezien bij de schilders, vooral was hij zeer bevriend met Klinkenberg, Apol, du Chattel, Toni Offermans enz.’ Ook deze kennis vond het jammer dat iemand met zoveel talent de kost moest verdienen als lithograaf. Hij dacht dat het ‘geestdodend moet zijn geweest voor een scheppende geest als Holswilder om het werk van anderen te kopiëren.’ Op den duur was de vrolijke Holswilder veranderd. ‘Hij werd tristig, zocht de eenzaamheid op, hij was de oude Jan niet meer. Een vreselijke ziekte heeft zijn streven verwoest. Aan keeltering is hij na lang geduldig lijden overleden.’Ga naar eindnoot5 Jan Holswilder stierf op 20 augustus 1890. Hij was 39 jaar, ongetrouwd, en volgens het Haagse adresboek | |
[pagina 30]
| |
kunstschilder. Het dagblad De Tijd deed op 25 augustus kort verslag van zijn begrafenis op de Algemeene Begraafplaats, in tegenwoordigheid van veel leden van Pulchri Studio, waarvan hij sinds 1887 lid was. De schilder Hendrik Willem Mesdag sprak ‘hartelijke woorden’. | |
SchilderHolswilder werkte ook als schilder, maar van zijn schilderijen is weinig bewaard gebleven. Hij werd bij zijn leven als een serieus kunstenaar beschouwd, maar in de necrologieën beperkte de aandacht voor zijn schilderwerk zich tot enkele relativerende zinnen. De Lakenhal in Leiden lijkt als enig Nederlands museum een schilderij van hem te bezitten.Ga naar eindnoot6 Het Haags Gemeentemuseum heeft alleen een collectie prenten van dit actieve lid van Pulchri Studio, het Haags Gemeentearchief een enkele aquarel.Ga naar eindnoot7 De eerste vermeldingen van Holswilders deelname aan tentoonstellingen dateren uit 1879. De lijst van geëxposeerde werken op de driejaarlijkse tentoonstelling van ‘Schilder-, Teeken-, Graveer-, Bouw- en Beeldhouwkunst van binnen- en buitenlandse kunstenaars’ in Rotterdam vermeldt als nr. 206 de Intocht van H.H.M.M de Koning en Koningin van J.P. Holswilder.Ga naar eindnoot8 Op 20 november van dat jaar vergeleek het Algemeen Handelsblad de inzendingen van Johan Schmidt Crans en Jan Holswilder op een expositie in het Amsterdamse Arti et Amicitiae met die van Theo Mesker en Johan Klinkenberg. De recensent vond de figuren van Schmidt Crans en Holswilder, ‘die aan het strand te Scheveningen ontloken zijn’, schimmen in vergelijking met die van Mesker en Klinkenberg: ‘De geestige figuurtjes van Holswilder, die zich in het klotsend water zoo heerlijk vermaken, zijn vol leven en beweging, doch het hapert hun aan bloed. Uit het geheele pochade blijkt de gave van den heer Holswilder om losse en sierlijke beeldjes te schetsen, doch een warmere tint had het aanlokkelijke van het geheel zeer verhoogd.’ Op 5 november 1881 prees de Haagse kunstcriticus Johan Gram in het Algemeen Handelsblad het werk van zijn plaatsgenoot op de tentoonstelling van Kunstwerken van Levende Meesters, eveneens in Arti et Amicitiae. Hij noemde het Strandgezicht van Holswilder ‘bevalliger van kleur en geestiger opgevat’ dan veel van het andere werk dat hij besprak, waaronder dat van Mesdag...
Op deze ets uit 1879 beeldde Holswilder zes kunstenaarsvrienden af: vlnr. Philip Windt, Marinus van der Maarl, Philip Zilcken, Herman Johannes van der Weele, Adriaan Vrolijk en Otto Eerelman. Rijksprentenkabinet / Rijksmuseum, Amsterdam.
Interessant is de catalogus van de Nederlandse kunstinzending op de Wereldtentoonstelling van 1883 in Amsterdam, besproken door schilder en kunstcriticus Jan Zürcher in het Nieuws van den Dag.Ga naar eindnoot9 Zürcher vindt het maar niks. Er staan tweehonderd slechte reproducties in die op onbegrijpelijke wijze zijn geselecteerd. Zo ontbreekt het werk van Théophile de Bock, Sientje Mesdag-van Houten, Albert Neuhuys, Henriëtte Ronner, | |
[pagina 31]
| |
Willem Bastiaan Tholen, Jan Hendrik Weissenbruch en anderen. Gelukkig is er wel werk van goede schilders te zien, waarbij hij Holswilder in één adem noemt met Jan Apol, Johannes Bilders, Jozef en Isaäc Israëls, Willem Roelofs, Hendrik Willem Mesdag, Willem Maris en Anton Mauve. Holswilders werk hing dus in 1883 op de Wereldtentoonstelling en een vooraanstaand criticus stelde hem op één lijn met bekende schilders uit die tijd.
De leden der Tweede Kamer haasten zich vanaf Hollands Spoor naar het Binnenhof en keren na gedane arbeid huiswaarts. Illustratie van Holswilder in Frans Netscher, Uit ons parlement, Amsterdam, S. Warendorf jr., [1890]. Bijzondere Collecties UvA.
Lichtdruk van Holswilders schilderij Puck. Philip Zilcken, Verzameling Rud. J. Kijzer, Amsterdam, Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten, 1898. Bijzondere Collecties UvA.
Zürcher was niet de enige die zo oordeelde, want op 31 mei 1883 schreef Johan Gram in het Algemeen Handelsblad: ‘Holswilder schildert allergelukkigst op dit hondenterrein met zijn dogje, dat een rat gevangen heeft, en trots als een Napoleon na het gevecht zijn slachtoffer beziet.’ Zürcher noemde op 18 augustus in het Nieuw van den Dag de Overwinnende hond van Holswilder wat tekening en kleur betreft een meesterstukje. ‘Goddank dat we nu een echt kunstenaar weer hebben, die zich den hond tot onderwerp van studie koos.’ Het ‘dogje’ staat als De Overwinnaar in de gewraakte catalogus.Ga naar eindnoot10 | |
‘Onze Daumier’In 1887 vond op het Amsterdamse Ijsbaanterrein - het huidige Museumplein - de Tentoonstelling voor Voedingsmiddelen plaats, in een door Cornelis Springer ontworpen decor met een Oudhollands pleintje. In het Nieuws van den Dag adverteerde op 28 november 1887 de Amsterdamse uitgever Joh. G. Stemler met een aardig sinterklaasgeschenk: een omslag met zestien ‘schetsen’ van de tentoonstelling op het ‘Oud-Hollandsch Marktplein’, gemaakt door ‘Eickelenberg, Dekker, Holswilder enz.’. In de beeldbank van het Amsterdamse Stadsarchief bevindt zich inderdaad een litho van dat nagemaakte marktpleintje, gedateerd 1887 en met rechtsonder de duidelijke signatuur ‘JH’. De beschrijving in de catalogus geeft echter als maker Joh. G. Stemler en niet Jan Hols- | |
[pagina 32]
| |
Tentoonstelling voor Voedingsmiddelen in 1887 op een ‘Oud-Hollandsch Marktplein’, met bewakers in bijpassend kostuum. Lithografie van Holswilder. Stadsarchief Amsterdam (dat de prent ten onrechte toeschrijft aan J. Stemler).
‘De koepokinenting’, Haagsche Penkrassen 2 (1880), nr. 21-22, 6 juli 1880. Linksonder Abraham Kuyper, wapperend met zijn lijfblad De Standaard om de inenting tegen te gaan. Rijksprentenkabinet/Rijksmuseum, Amsterdam.
| |
[pagina 33]
| |
wilder - een bewijs te meer dat hij in vergetelheid is geraakt.
rechterpagina ‘Een martelaar der waarheid’, Haagsche Penkrassen 4 (1882), nr. 67. De pamflettist Jacques de Bergh aan het kruis genageld, onder goedkeurend toezien van de Haagse commissaris van politie. Bijzondere Collecties UvA.
rechterpagina ‘De Koningsbrug te 's Gravenhage, proeve van doelmatigen en goedkoopen bruggenbouw’, Haagsche Penkrassen 5 (1883), nr. 73. Bijzondere Collecties UvA.
In 1898 werd Holswilders werk postuum opgenomen in het jaarlijkse plaatwerk met twaalf reproducties van moderne kunstwerken, dat de Vereeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten haar 4935 leden aanbood. De lichtdrukken waren gemaakt naar schilderijen uit de collectie van Rud. J. Kijzer, waaronder een hondenschilderij van Holswilder. Hij figureert in dit prentenalbum met kunstenaars als August Allebé, Nicolaas Bastert, Johannes Bosboom, Frederik Hendrik Kaemmerer, Hein Kever, Jacob Maris, Anton Mauve, Albert Neuhuys en Charles Rochussen.Ga naar eindnoot11 Philippe Zilcken schreef bij ieders werk een royale toelichting. Hij noemde Holswilder ‘de eenige artiest die in ons land zijn knappe teekenstift wijdde aan de “charge” of “caricatuur”’, tevens de meest vooraanstaande in dat genre en ‘in vele opzichten onze Daumier’. Had Holswilder zich aan zijn schilderstalent kunnen wijden, dan zou hij ook een uitmuntend schilder zijn geweest, ‘een eenig portrettist van honden, door zijn mooi begrip van leven en karakter’.Ga naar eindnoot12 Zilcken had gelijk, door de zorg voor zijn familie kon Holswilder zich nooit geheel aan de schilderkunst wijden. Zilcken had eveneens gelijk met zijn inschatting dat Holswilder als maker van karikaturen en spotprenten bij vlagen vergelijkbaar was met Daumier. Met dien verstande dat Daumier fanatiek een politieke boodschap uitdroeg, terwijl Holswilder voor alles een speelse ambachtelijke kunstenaar was. Juist daarom kon hij iedere opdrachtgever bedienen zoals diens product vereiste. Zijn prenten voor tijdschriften als Haagsche Penkrassen, Humoristisch Album, Uilenspiegel en De Lantaarn stemde hij af op de bladen waarvoor hij ze maakte. | |
Haagsche PenkrassenHet is niet zeker wanneer en waar de eerste spotprent van Holswilder is gepubliceerd. Uitgaande van prenten met de signatuur ‘JH’ was dat in 1880 in de Haagsche Penkrassen van de ambtenaar, journalist en bovenal pamflettist J.A. de Bergh, door P.A. Haaxman jr. treffend omschreven als een ‘strenge hekelaar, een spotboef, een guit, en een opgewekte publieke leven maker’.Ga naar eindnoot13 Het tijdschrift verscheen van 1879 tot 1884 in een hoge oplage van 9000 exemplaren, aanvankelijk op ongeregelde tijdstippen. De Bergh hekelde misstanden en personen die volgens hem hun ambt niet naar behoren vervulden, zoals de commissaris van politie en de stadsarchitect. In nr. 70 van 9 september 1883 deelt De Bergh mee dat het blad voortaan regelmatig op de eerste en vijftiende van de maand zal verschijnen en dat daarbij ‘voorloopig’ eens per maand ‘eene plaat, geteekend door onzen genialen j. holswilder gevoegd zal worden. Bij die aankondiging kregen de kopers alvast twee ironische litho's over de badplaats Scheveningen. Jacques de Bergh schreef geestig en schroomde niet man en paard te noemen. Hij ageerde fel tegen de Tol aan het begin van de Scheveningseweg, maar was ook een vurig voorstander van gemengd zwemmen in zee en van stadsuitbreiding. De Hagenaars vonden de Penkrassen pikant en de blaadjes gingen vlot over de toonbank. De Bergh wekte ook hevige weerstand, die hij verwerkte in een Penkras met een prent van Holswilder. Volgens Uilenspiegel had de commissaris van politie aan | |
[pagina 34]
| |
de koning gevraagd De Bergh op te hangen. En jawel, in Penkrassen 67-69 van augustus 1883 hangt De Bergh aan het kruis, terwijl de commissaris op zijn paard toekijkt. Het opschrift luidt: ‘Een martelaar der waarheid’. Holswilders eerste spotprent voor Penkrassen is ‘De koepokinenting’ bij nr. 21-22 van 6 juli 1880. Hij steekt de draak met de overdreven vrees in Nederland voor de in België heersende pokken. Haagse artsen buitten die angst uit en brachten daarmee de badplaats veel schade toe. Interessant op de verder rommelige prent is dat Abraham Kuyper met De Standaard in zijn hand probeert de mensen tegen te houden, geheel volgens de gereformeerde opvatting van die tijd dat inenten zondig was.Ga naar eindnoot14 Druk is ook de prent bij Penkrassen 71 (1883), getiteld ‘Verjaging van het Menschen- en veredeling van het Paardenrasch op Clingendaal’. Volgens Cornelis Veth leverden De Bergh en Holswilder met deze prent een niet mis te verstane kritiek op de f 1000 subsidie uit de Haagse gemeentekas voor de wedrennen in ‘Klingendael’.Ga naar eindnoot15 En in november 1883 klaagde De Bergh in Penkras 73 over de gevaarlijke Koningsbrug, die te steile opritten had - een gevaar voor de volksgezondheid dat Holswilder op zijn prent stevig aanzette.Ga naar eindnoot16 Zijn bijdragen aan de Penkrassen hebben soms een topografisch karakter, zoals de prent bij de afleveringen 77 en 78 (1883) van het ontwerpplan voor de villawijk Belgisch Park. Zulke zijwegen zijn een bewijs te meer van zijn veelzijdigheid. Holswilders laatste prent in het blad verscheen bij de afleveringen 81, 82 en 83 (1-1-1884), door De Bergh met een understatement omschreven als de ‘Grote afscheidsplaat’. | |
Humoristisch AlbumHolswilder vond een willige markt voor zijn spotprenten en karikaturen in de satirische bladen die in de tweede helft van de negentiende eeuw in groten getale verschenen. Dankzij de industrialisering en de emancipatie van bevolkingsgroepen ontstond een politiek en sociaal klimaat waarin zulke tijdschriften konden gedijen. Bovendien creëerden het terugdringen van het analfabetisme en de groeiende politieke bewustwording een breder lezerspubliek, en maakten nieuwe en verbeterde druktechnieken als de lithografie, de houtgravure en de autotypie het makkelijker en goedkoper om illustraties af te drukken. Nadat de grondwet van 1848 de vrijheid van meningsuiting had vastgelegd en in 1869 het dagbladzegel, dat kranten duur maakte, was afgeschaft, kwam een stroom van satirische bladen op gang. Ze hadden aanvankelijk vooral een liberale inslag, wat betekende dat de teksten en prenten anti-klerikaal en anti-socialistisch waren. Rond 1890 telde Nederland ruim twintig spotbladen.’Ga naar eindnoot17
linkerpagina Leentjebuur. Boven Holswilder, ‘Zondagsbezoekers op de Haagsche Tentoonstelling’, Humoristisch Album 28, 5 juli 1884 (KB, Den Haag); onder Daumier, ‘Un amateur de dimanche’ (1865).
Een vroeg satirisch blad was het Humoristisch Album, dat van 1856 tot 1916 werd uitgegeven door H. Nijgh in Rotterdam, later door Nijgh & Van Ditmar. De anonieme hoofdredacteur verwoordde de missie in het eerste nummer: ‘Thans zullen wij toch, om een vrolijk oogenblik te smaken, niet meer uitsluitend te hoeven grijpen naar vreemde bladen, naar een Charivari of een Punch, naar de Fliegende Blätter of Kladderadatsch; we zullen ons in onze eigen taal kunnen vergasten aan aardigheden, aan - men veroorlove mij dat woord hier te gebruiken, omdat het zoo juist mijn meening uitdrukt - aan uien.’ Het begrip ‘ui’ wordt hier in overdrachtelijke zin gebruikt, als pittige smaakmaker. Bekende tekenaars van het blad waren | |
[pagina 35]
| |
Johan Michael Schmidt Crans vanaf 1859, Elchanon Verveer vanaf 1866, de productieve Jan Linse vanaf 1873 of 1874 en in de jaren tachtig ook Jan Holswilder. In het Humoristisch Album kwam de politiek nauwelijks aan bod. Logisch, want vanaf 1870 verscheen bij dezelfde uitgever het weekblad Uilenspiegel, dat het van de politieke satire moest hebben. De prenten in het Humoristisch Album waren maatschappijkritisch en ironisch.Ga naar eindnoot18 De eerste gesigneerde prent van Holswilder in het Humoristisch Album staat in nummer vijf van de 28ste jaargang (1882), zijn laatste verschijnt op 20 april 1890, kort voor zijn dood. Cornelis Veth noemt Holswilder ‘de geniaalste van onze caricaturisten’, maar vindt zijn tekeningen in het Humoristisch Album ‘maakwerk’.Ga naar eindnoot19 De criticus gaat wat te kort door de bocht, want bij een enorme productie als die van Holswilder hadden veel prenten dat karakter, en niet alleen in het Humoristisch Album. Wel hadden zijn prenten alle een eigen stijl, afgestemd op het blad waarvoor hij ze maakte. Als Veth had geschreven dat Holswilder voor het Humoristisch Album af en toe leentjebuur speelde bij zijn grote voorbeeld Daumier, dan had hij gelijk gehad. Op de voorpagina van het nummer van 5 juli 1884 staat een onmiskenbare variant op Daumiers ‘Un amateur de dimanche’. Ook in Uilenspiegel is de invloed van Daumier op Holswilder herkenbaar. H.L. Berckhoff schreef in 1891 aan Jan Veth dat Holswilder het werk van Daumier goed kende en een verzameling Franse prenten had.Ga naar eindnoot20 Holswilders prenten in het Humoristisch Album hebben in de beperkte literatuur over zijn werk nauwelijks aandacht gekregen, maar ze tonen zijn meesterschap. Ze sluiten aan op het satirische karakter van het blad en stellen de kwesties van die tijd aan de orde, zoals het gemengd zwemmen. Soms kiest Holswilder de vorm van een stripverhaal, bijvoorbeeld op 21 juli 1883 in een beeldroman van vijf pagina's over het zevende lustrum van het Delftsch Studentencorps. Dit tweedaagse feest stond in het teken van de zogenaamde Zoen van Delft, de verzoening tussen Philips van Bourgondië en Jacoba van Beieren. Deze gebeurtenis vond in 1428 plaats in Delft en maakte een eind aan de Hoekse en Kabeljauwse Twisten. De historische maskerade op de eerste dag van het feest werd afgesloten met een diner, gehouden in een gebouw dat na afloop tot de grond toe afbrandde. In Holswilders ironische weergave kijken kikkers - of zijn het amfibische kabeljauwen? - vanuit het water naar de maskerade, de brand wordt voorgesteld als ‘kamervuurwerk na afloop van het diner’ en dient als een aangename verlichting voor minnekozende paartjes in het park.
Dit artikel is het eerste vaneen tweeluik over Jan Pieter Holswilder. In het komende nummer van De Boekenwereld verschijnt het tweede, waarin zijn spotprenten in De Lantaarn en Uilenspiegel centraal staan.
rechtsboven De Zoen van Delft, 1428. Kikkers kijken vanuit de Delftse Vaart naar voorbijrijdende edelen. Humoristisch Album 27, 21 juli 1883. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
|
|