De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
De kleuring van kinder- en volksprenten, 1675-1900
| |
[pagina 9]
| |
Kinder- en volksprenten behoren als drukwerk tot het massagoed.Ga naar eindnoot1 Ze werden op de goedkoopst mogelijke manier geproduceerd om het beoogde publiek, kinderen uit alle lagen van de bevolking en volwassenen met bescheiden middelen, te bereiken. Alleen als we daarvan uitgaan, kunnen we de kleuring van kinder- en volksprenten begrijpen. Dit artikel behandelt de kosten van de kleuring in het kader van de totale productiekosten van een prent, daarna de verschillende technieken van kleuring en als afsluiting de appreciatie van deze prenten bij bezitters en beschouwers in het verleden en heden.
Sjablonen voor het kleuren van prenten. Collectie Historische Drukkerij Turnhout.
| |
KostenHoewel het kleuren van kinder- en volksprenten bedoeld was om ze aantrekkelijker te maken, werd naar onze mening de meeste zorg besteed aan een goedkope productie. De verkoopprijs van zulke prenten mocht de twee duiten-overeenkomend met een ‘oortje’ of een kwart stuiver - niet te boven gaan.Ga naar eindnoot2 Wij houden ons hier alleen bezig met het kleuren van houtsneden. Gekleurde litho's werden in Nederland en België pas in grote hoeveelheden en dus goedkoop gedrukt vanaf omstreeks 1870. Kopergravures zijn altijd duurder geweest dan houtsneden door hogere papier- en drukkosten; ze worden niet tot de kinder- en volksprenten gerekend en kregen een bijpassende duurdere kleuring. Met houtblokken konden grote aantallen prenten gedrukt worden, omdat deze goed bestand zijn tegen langdurig gebruik. Zij gingen vaak een eeuw of langer mee. Hierin speelt ook mee dat uitgevers van populair drukwerk geen hoge eisen stelden aan de staat van het houtblok en aan drukkwaliteit. Ook als het houtblok wormstekig was geworden, werd er nog volop mee gedrukt. In zo'n geval staan op de afdruk ronde witte puntjes van de gaatjes die de houtworm heeft gemaakt. Het papier voor dit soort prenten was van de goedkoopste kwaliteit waarmee gedrukt kon worden. De grondstof bestond uit lompen van katoen en linnen die in de molen vermalen werden tot een brei, waaruit met een zeef een blad papier geschept werd. Dit papier is erg sterk en heeft geen last van verzuring.Ga naar eindnoot3 De prijzen die uitgevers voor doorsnee houtsneden in rekening brachten zijn vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw redelijk bekend. Ongekleurd kostten zij f 2,40 per riem (overeenkomend met 480 prenten), een prijs die in de negentiende eeuw opliep tot f 3.- à f 3,25. Gekleurde prenten waren 20 tot 25 cent per riem duurder, met een uitschieter van 50 cent voor prenten van de firma Sijthoff te Leiden. De kostenopzet achter de detailhandelsprijs valt te reconstrueren dankzij de studie van Patricia Vansummeren over de firma Brepols in Turnhout, waarvan het archief in belangrijke mate bewaard is gebleven. Deze geldt voor de periode dat Brepols alleen met de handpers zijn prenten drukte, namelijk de eerste helft van de negentiende eeuw. Aangenomen mag worden dat de kosten in grote lijnen overeenkomen met die van kinderprentenuitgevers uit de zeventiende en achttiende eeuw. De kosten voor het papier blijken 55 tot 65 % van de kostprijs van een prent uit te maken. Het papier waarmee Brepols drukte moest zo goedkoop mogelijk zijn, maar tegelijk moest het goed verlijmd worden omdat anders drukinkt en kleurstoffen gingen uitlopen.Ga naar eindnoot4 Een tweede forse kostenpost vormden de houtblokken waarmee de prenten gedrukt werden. Brepols betaalde aan Alexander Cranendoncq uit Zutphen en J.J. Delanier uit Brussel gemiddeld 18 gulden, resp. 22 frank voor een complete set houtblokjes voor een kinderprent.Ga naar eindnoot5 Relatief bescheiden in deze begroting zijn de lonen van de drukkers. Aan een handpers stonden twee drukkers die voor een werkdag van tien uur elk één gulden verdienden, wat overeenkwam met 8 % van de kosten. Er zijn geen lonen van kleurders in Nederland bekend.Ga naar eindnoot6 Kleuring met losse vlekken werd meestal als thuisarbeid verricht door het hefe gezin, kleuring door middel | |
[pagina 10]
| |
van sjablonen vereiste meer nauwkeurigheid. In België werd die laatste techniek toegepast in gespecialiseerde ateliers of door arbeiders in dienst van de uitgever. Een volwassen ‘beeldekens-afzetter’ in loondienst verdiende eind achttiende eeuw te Antwerpen 30 stuivers per week - een bedrag waarvan hij niet kon leven, zodat hij door de armenzorg ondersteund moest worden. Wij horen in Frankrijk ook over kleurarbeid in weeshuizen en gevangenissen. Tegenover deze kosten moest een massale verkoop staan. Brepols moest minimaal 12.000 exemplaren van een prent verkopen om uit de kosten te komen. Voor de jaren tussen 1817 en 1833 zijn de verkoopcijfers bekend, evenals het aantal prenten in het fonds van de firma. Brepols verkocht in deze periode per prent gemiddeld 20.000 exemplaren.Ga naar eindnoot7 | |
TechniekenDit artikel gaat alleen over handmatig kleuren; kleurenlithografie en kleurenrasterdruk blijven buiten beschouwing. De oudste techniek om prenten te kleuren is met een penseel. Gekleurde religieuze prenten, die in het Antwerpen van de zestiende eeuw in groten getale vervaardigd werden, waren drie tot vier maal zo duur als ongekleurde prenten. Uit de boven genoemde prijzen voor het kleuren blijkt al dat het penseel niet werd gebruikt voor het kleuren van doorsnee kinder- en volksprenten.Ga naar eindnoot8 Zulke prenten werden in Nederland ook ongekleurd verkocht, een praktijk die in omringende landen nauwelijks voorkwam. In Nederland bestond de kleuring van volksprenten vanaf 1675 alleen uit het aanbrengen van wat vlekken in twee of drie felle kleuren meteen tampon. De bijgevoegde voorbeelden laten zien dat ook bij de vlekkleuring aanzienlijke kwaliteitsverschillen kunnen bestaan. Kleuring met de duim is een fabel met een hardnekkig leven. Als die kleuring werkelijk had bestaan, hadden we duim- of vingerafdrukken op de prenten moeten zien, wat niet het geval is. Bovendien hadden de kleurders dan de geverfde prenten met besmeurde handen moeten ophangen voor droging, wat niet aannemelijk is. Vlekkleuring werd ‘colorier à la manière hollandaise’ genoemd, een benaming die geen compliment inhield en dezelfde gevoelswaarde heeft als onze uitdrukking ‘met de Franse slag’. Deze zeer goedkope werkwijze werd in andere landen nergens toegepast. In België, Frankrijk en Duitsland werden kinder- en volksprenten over het algemeen zorgvuldig ingekleurd met sjablonen. De kartonnen sjablonen waren geïmpregneerd met olie en enige andere stoffen, waarvan elke uitgever zijn eigen recept had. Zij hadden uitsparingen die correspondeerden met het gewenste kleurvlak op de prent. Voor elke kleur was er een sjabloon en de verf werd met zachte borstels opgebracht. Deze vorm van kleuring is te herkennen aan kleine onregelmatigheden, ontstaan doordat de verschillende sjablonen niet op dezelfde plaats werden gehouden. Colporteurs van de firma Pellerin in Épinal adviseerden hun uitgever om felle kleuren op de religieuze prenten aan te brengen, opdat ze zouden oplichten in de donkere woningen van eenvoudige mensen. De kleuring met sjablonen verdrong in de eerste helft van de negentiende eeuw in Nederland gedeeltelijk de vlekkleuring. Uitgevers gebruikten doorgaans een vast palet van kleuren. In de achttiende eeuw was dat meestal rood, blauw en geel, waarbij de laatste kleur vaak vrijwel geheel is verdwenen door inwerking van het zonlicht.
Gysbert de Groot Keur (actief 1739-1767), ‘Bybelsche Figuren van het Oude Testament’. Voorbeeld van nette vlek kleuring.
Een wederverkoper kon zijn eigen wensen op kleurgebied naar voren brengen. De firma Ulrich te Rotterdam kleurde haar prenten met twee kleuren, rood en blauw, maar haar wederverkoper Bollemij in Amsterdam prefereerde een vlekkleuring met oranje, geel en groen. Tot 1860 werd waterverf op basis van natuurlijke | |
[pagina 11]
| |
kleurstoffen met Arabische gom gebruikt. Een grote omwenteling in kleurtechniek was de ontdekking van synthetische aniline in 1856, waarmee talloze kleurstoffen konden worden ontwikkeld die niet alleen goedkoper, maar ook veel stabieler waren dan de natuurlijke. Er zijn diverse pogingen ondernomen om het kleuren van prenten te mechaniseren, meestal zonder succes. De kleurmachine die Pellerin omstreeks 1900 ontwikkelde bleek commercieel interessant voor hoge oplagen, maar werd buiten deze firma niet gebruikt. De zwarte prenten werden achter in de machine ingevoerd en schoven schoksgewijs onder de sjablonen door. Met grote borstels die dwars op de looprichting van de prenten bewogen, werd de kleur op de juiste plaatsen aangebracht. Op die manier konden 350 vellen per uur van negen kleuren worden voorzien. | |
[pagina 12]
| |
Noman 3 (actief 1814-1845) ‘Aanschouwt hoe ieder hier zijn Waren weet te pryzen;/ Maar laat het niet by u, hierdoor in Waarde ryzen.’ Voorbeeld van slordig uitgevoerde vlekkleuring.
| |
WaarderingNiet iedereen had dezelfde appreciatie voor de gekleurde prenten. Kinderen waren bijzonder op hun prenten gesteld, zoals blijkt uit de teksten die sommigen achterop hun exemplaren schreven. Veelzeggend zijn de vervloekingen van oneerlijke vinders, die een enkele keer worden aangetroffen.Ga naar eindnoot9 Bij volwassenen is de waardering vaak ambivalent. Frederik Muller noemde in zijn Nederlandse Historieplaten de prenten ‘hoogst zeldzame overblijfsels van vele thans vergeten gebruiken en spelen’, maar wees ook op hun ‘allertreurigste tekening en uitvoering’.Ga naar eindnoot10 Multatuli merkte in Woutertje Pieterse op dat sommigen van zijn lezers evenals hijzelf graag een verzameling prenten zouden willen hebben zoals Wouter, maar hij noemde ook de ‘allerzonderlijkste’ wijze waarop ze gekleurd of liever ‘toegetakeld’ waren.Ga naar eindnoot11 Grote invloed op de waardering hadden E. van Heurck en G.J. Boekenoogen met hun Histoire de l'imagerie populaire Flamande et de ses rapports avec les imageries étrangères uit 1910. In hun inleiding schrijven zij: ‘De prenten, die wij gaan beschrijven, hebben geen enkele academische waarde, maar behoren tot een kunst, die heden ten dage totaal verdwenen is. Hun grove en primitieve tekening, hun heftige en fantastische kleuring hebben een charme, die de prenten van nu missen.’ Op pagina 10 verwoorden zij hun visie op kleuring: ‘De noodzaak om goedkoop te produceren is geen afdoende verklaring voor de fantasierijke kleuring van de volksprenten, waarop wij driekleurige beesten en bomen | |
[pagina 13]
| |
vinden. Voor ons is deze grillige kleuring in de volkskunst een van de overblijfselen van een ver verleden. Toen de prentenmaker bij het kleuren de natuurgetrouwheid verwaarloosde en de beesten, de planten, het decor en soms de mensen opofferde aan kleureffecten, was hij geen vernieuwer; hij ontleende zijn manier van werken aan zijn grote collega's, de glazenschilders van de twaalfde en dertiende eeuw.’
Brepols nr. 80, ‘De Buitenlcermis’, sjabloonkleuring. Ook hier verschuiving van kleurvlakken door onnauwkeurige plaatsing van de sjablonen.
Uit deze woorden spreekt bewondering voor de kleuring van de volksprenten. De neiging om een continuïteit te veronderstellen vanaf de Middeleeuwen is typerend voor de volkskunde uit die periode. De wetenschap neemt daar tegenwoordig afstand van. De laatste traditioneel werkende uitgever van kinderprenten, Franciscus Beersmans, was in 1897 overleden. Zijn opvolger M. Jacobs-Brosens stopte in 1903 met het drukken van prenten. In 1905 kwam hij in contact met E. van Heurck, die de winkelvoorraad opkocht. Om toch zoveel mogelijk belangstelling te wekken voor dit onderwerp, lieten Boekenoogen en hij rn elk exemplaar van hun werk uit 1910 ongeveer twaalf originelen inplakken. In Frankrijk was de belangstelling voor volksprenten al eerder ontstaan. In 1869 schreef Champfleury zijn Histoire de l'imagerie populaire, waarin hij de prenten verdedigde vanwege hun krachten oorspronkelijkheid en ze opvoerde als tegenhangers van de bourgeois-schilderkunst van de jaarlijkse salons in Parijs. Champfleury maakte deel uit van de kring rond Gustave Courbet, die zich als schilder liet inspireren door volksprenten. Om twee voorbeelden te geven: het schilderij La rencontre, ook wel Bonjour, monsieur Courbet genoemd, is gebaseerd op de prent ‘Véritable portrait du Juif Errant’ van de firma Glémarec te Parijs (nr. 141); Courbets L'hornme blessé is te herleiden op ‘Pyrame et Thisbé, leurs malheurs dans leurs amours’ van de firma Clerc te Belfort. Courbet staat aan het begin van een lange reeks van kunstenaars die zich door volksprenten lieten inspireren: Vallotton, Vlaminck, Rouault, Kirchner, Tytgat, Chagall en Kandinsky. Zij waardeerden de onconventionele en sprekende kleuring. Wij hebben geleerd deze via hun palet en door hun ogen heen eveneens te waarderen.Ga naar eindnoot12 Zo is toch de waardering voor de kleuring van kinder- en volksprenten algemeen geworden. |
|