De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Nieuw licht op de publicaties van Maria Sibylla Merian
| |
[pagina 71]
| |
Over Maria Sibylla Merian is al veel geschreven en nog steeds staat zij volop in de belangstelling. In 2014 vond in de Artis Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam het symposium ‘Exploring Maria Sibylla Merian’ plaats, waar internationale deskundigen de stand van het onderzoek deelden en voorbereidingen troffen voor een groot congres dat in 2017 ter gelegenheid van Merians driehonderdjarige sterfdatum in Amsterdam zal worden gehouden.Ga naar eindnoot1 Terwijl ik met Kay Etheridge, Florence Pieters en Diny Winthagen werkte aan de voorbereiding van dat symposium, liep ik tegen een paar interessante Merianpuzzels aan. Op één daarvan - de publicatiedata van Der rupsen begin, voedzel en wonderbaare verandering... (Amsterdam, [1713-1717]) - wil ik hier ingaan.
boven
Maria Sibylla Merian, gravure van Jacob Houbraken naar het portret van Georg Gsell, in Der rupsen begin... | |
Leven en werkenMaria Sibylla Merian werd in 1647 in Frankfurt geboren als dochter van de beroemde graveur Matthaeus Merian.Ga naar eindnoot2 Ze was de halfzuster van Matthaeus jr. en Caspar Merian. Haar vader stierf toen ze een kind was en haar moeder hertrouwde met de kunstschilder Jacob Marrel, die haar schilderles gaf. Op achttienjarige leeftijd trouwde ze met Johann Andreas Graff, eveneens een schilder, met wie ze twee dochters kreeg, Johanna Helena (1668-1723) en Dorothea Maria (1678-1743). Het gezin verhuisde naar Neurenberg, waar Maria Sibylla het inkomen aanvulde door les te geven in schilderen en borduren. Ze gaf daar twee boeken uit, het driedelige Neues Blumenbuch en het eerste deel van Der Raupen wunderbare Verwandlung und sonderbare Blumen-nahrung... (1679). Toen Marrel in 1681 stierf, ging Merian terug naar Frankfurt om haar moeder te ondersteunen. Daar publiceerde ze in 1683 het tweede deel van Raupen, waarin de prenten waren voorzien van uitgebreide beschrijvingen. In 1685 vertrok ze met haar dochters en haar moeder naar de Labadistengemeenschap in het Friese dorp Wieuwerd, waar haar halfbroer Caspar al woonde; haar man bleef in Neurenberg en na verloop van tijd liet ze zich van hem scheiden. De volgelingen van Jean de Labadie, ex-jezuïet en oud-predikant van de Waalse kerk, deden afstand van hun aardse goederen en probeerden te leven als de eerste christenen. Na de dood van haar halfbroer en haar moeder verliet Merian de gemeenschap en vestigde zich in 1691 met haar dochters in de Kerkstraat te Amsterdam. Daar zette zij haar studie naar de metamorfose van de rups in de vlinder voort en verkocht vanuit haar atelier haar werk, dat ze vaak in samenwerking met haar dochters maakte. Haar contact met de Labadisten was niet geheel verbroken, getuige de reis die ze in 1699 met Dorothea Maria ondernam naar Suriname. Diep landinwaarts werkte zij op de plantage Providentia van de familie Van Aerssen van Sommelsdijck, tevens eigenaar van Waltha-State in Wieuwerd, het huis van de Labadisten. Merian werd ziek in Suriname en in 1701 keerden moeder en dochter terug naar Amsterdam. Hoewel ze waarschijnlijk nooit helemaal herstelde, pakte ze haar werk in het atelier weer op. Met haar dochters verwerkte ze haar entomologische onderzoek in Metamorphosis insectorum surinamensium: Ofte verandering der Surinaemsche insecten, uitgekomen in 1705.Ga naar eindnoot3 De rest van haar leven bleef ze insecten en hun voedselplanten bestuderen en afbeelden. Ze moet de koperplaten van Raupen vanuit Neurenberg, via Frankfurt en Wieuwerd meegenomen hebben naar Amsterdam, want ze gebruikte dezelfde afbeeldingen in de Nederlandse editie. Rupsen heeft meer platen, maar minder tekst dan Raupen - waarschijnlijk had ze in Nederland een ander publiek op het oog dan in Duitsland. Merian was niet alleen wetenschapper en kunstenaar, ze was ook een zakenvrouw.
Toen tsaar Peter de Grote eind 1716 voor een tweede bezoek naar Nederland kwam, was hij ook op zoek naar kunst en naturalia. Zo kocht hij de verzamelingen van Albertus Seba voor 15.000 gulden en die van Frederik Ruysch voor maar liefst 3000 gulden. Bij zijn aankopen werd de tsaar begeleid door de kunstenaar Georg Gsell, die Merian goed kende. Gsell bemiddelde ook bij de ver- | |
[pagina 72]
| |
koop van Merians studieboek aan Robert Areskine (Erskine), de lijfarts van de tsaar, voor 30.000 gulden - op 2 januari 1717, elf dagen voor haar dood. De collectie van Areskine kwam na diens overlijden in handen van de tsaar.
Boterbloem (Ranunculus Dulcis) met rups, pop en vlinder. Maria Sibylla Merian, Der rupsen begin..., deel I, plaat 6.
In 1718 trouwde Gsell met Dorothea Maria Merian en in datzelfde jaar vertrok het paar naar Sint Peterburg. Dorothea Maria werkte daar in de Kunstkamera, zojuist gebouwd om de collecties van Peter de Grote te herbergen en te tonen. Vlak voor vertrek verkocht ze boeken van haar moeder en ook ‘...de platen, plaatdrukken en letterdrukken, zo afgezet als onafgezet’ aan de Amsterdamse uitgever Johannes Oosterwijk. Deze zou in 1719 Merians boek over de Surinaamse insecten opnieuw publiceren, uitgebreid met nieuwe platen, waaronder enkele gebaseerd op informatie van Albertus Seba. Merians oudste dochter Johanna Helena woonde toen al niet meer in Amsterdam. Zij was in 1714 met haar man Jacob Hendrik Herolt naar Paramaribo verhuisd.Ga naar eindnoot4 | |
VoorwoordenMaria Sibylla Merian wordt niet alleen beschouwd als een begenadigd kunstenaar, maar ook als een baanbrekende wetenschapper - ze was een van de eersten die het idee van spontane generatie naar het rijk der fabelen verwees.Ga naar eindnoot5 Omdat zij rupsen en vlinders afbeeldde met hun voedselplanten, wordt haar werk door ecologen gewaardeerd als het vroegste voorbeeld van dieren die in hun biotoop worden bestudeerd. Haar leven en werk worden onderzocht door botanici, entomologen, wetenschaps-, kunst- en kerkhistorici. Wetenschappelijke publicaties zijn er legio. Er zijn tentoonstellingen aan haar gewijd, gedichten en romans over haar geschreven en tot de overgang naar de euro sierde zij zelfs het biljet van 500 D-mark. De makers van een wetenschappelijke documentaire over Merian, John Fuegi en Jo Francis, brengen voor hun werk regelmatig een bezoek aan de Artis Bibliotheek. Zij vroegen mij of ik kon helpen bij het vinden van informatie over de publicatiedatum van Rupsen. Zij hadden hun twijfels bij de dateringen van Max Adolf Pfeiffer, die in 1931 een toonaangevende bibliografie over de werken van Merian publiceerde.Ga naar eindnoot6
Klaproos met een rups die via verpopping verandert in een vlieg; links een korenaar meteen lieveheersbeestje en tussen beide een made die verandert in een vlieg. Maria Sibylla Merian, Der rupsen begin..., deel II, plaat 11.
Rupsen bestaat uit drie ongedateerde delen, die blijkens de drie titelpagina's afzonderlijk zijn uitgegeven. Gewoonlijk zijn de drie delen later bijeengebonden in één band. Door vergelijking van de voorwoorden in de Duitse en Nederlandse edities kwam Pfeiffer tot de conclusie dat het eerste deel is verschenen in 1713, het tweede in 1714 en het derde in 1717. In de ‘Vorrede’ van Raupen schrijft Merian dat ze de metamorfose van de rups in de vlinder al vijf jaar lang bestudeerde, wat zou betekenen dat ze daarmee in 1674 was begonnen.Ga naar eindnoot7 In de ‘Voorreden’ van het eerste deel van Rupsen meldt ze dat ze deze studie al 39 jaar heeft volgehouden. Uit deze gegevens concludeert Pfeiffer dat het eerste deel van Rupsen in 1713 moet zijn verschenen. Het derde deel plaatst hij op grond van het voorwoord in 1717: dochter Dorothea schrijft daarin dat haar moeder twee jaar ziek was - ze was getroffen door een beroerte -, waardoor ze niet in staat was Rupsen te voltooien. Dorothea legde daaraan de laatste hand, maar pas na de dood van haar moeder op 13 januari 1717. Het is inderdaad aannemelijk dat deel drie in dat jaar is uitgekomen. Voor de datering van het tweede deel op 1714 hanteert Pfeiffer een minder plausibele bewijsvoering. Deel drie had in 1715 moeten verschijnen, maar dat werd verhinderd door Merians ziekte. Op grond daarvan veronderstelt Pfeiffer dat deel twee in 1714 uitkwam. Het voorwoord van Raupen, waarop Pfeiffer zijn datering baseert, is echter niet eenduidig. Er staat in vertaling: ‘[...] vele rupsen of wormen veranderen in vliegen of muggen, hetgeen bij mijn weten niet gebeurt met de zijdewormen; en zo bleef ik deze insecten observeren tot in het vijfde jaar en ontdekte wonderbaarlijke veranderingen, en bewaarde die alle in een doosje en liet ze zien aan iedereen die dat wilde.’Ga naar eindnoot8 Je kunt hieruit afleiden dat Merian vijf jaar lang de metamorfose van rups in | |
[pagina 73]
| |
Jeruzalembloem (Flor Hierysalomitanus). De rups verandert in een pop, die op zijn beurt verandert in een vlinder. Maria Sibylla Merian, Der rupsen begin..., deel III, plaat 1.
| |
[pagina 74]
| |
vlinder bestudeerde, maar strikt genomen staat dat er niet. Bij gebrek aan meer overtuigende bewijzen worden Pfeiffers dateringen door alle bibliotheken en onderzoekers gevolgd. | |
KrantenDe analyse van voorwoorden is niet de enige manier om deze puzzel op te lossen Merian was ook een zakenvrouw en er bestaat een goede kans dat zij probeerde haar werk via krantenadvertenties aan de man te brengen. Het nalopen van advertenties was tot voor kort een tijdrovende bezigheid. Weliswaar had de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag veel kranten, maar het opvragen van jaargangen en vooral het doorbladeren daarvan was een flinke opgave - als dat bladeren vanwege de kwetsbaarheid van het materiaal al werd toegestaan. Microverfilming was een verbetering, ook omdat kopieen van de microfiches werden verspreid en de onderzoeker bij meer instellingen terecht kon. Al blijft ook het doornemen van microfiches een tijdrovende en voor de ogen vermoeiende activiteit. Maar het geluk was met mij - de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag initieerde in 2006 de digitalisering van Nederlandse periodieken en incorporeerde in dat project alle historische kranten. De resultaten van dat project zijn sinds 2013 beschikbaar via Delpher, een website waaraan vele andere Nederlandse bibliotheken en archieven een bijdrage leveren. En al blijven de problemen met Optical Character Recognition (OCR) bestaan - de letters van de afbeelding worden niet altijd overgezet in correcte tekst -, is deze website een fantastisch onderzoeksinstrument.
Merian veronderstelde ten onrechte dat deze pad (Pipa Pipa) levendbarend was. Over de roortteeling en wonderbaerlyke veranderingen der Surinaemsche insecten, plaat 59. Amsterdam, Joannes Oosterwijk, 1719.
Een snelle zoekactie tussen 1690 en 1718 leverde meteen acht hits op. Zes daarvan verwezen naar Maria Sibylla Merian en twee naar haar vader Matthaeus. Vijf van de zes hadden betrekking op de Surinaemsche Insecten en maar één op de Rupsen. In de 's-Gravenhaegse Courant van 23 november 1712 lezen we: ‘M.S. Merian maekt alle Liefhebbers der Insecten bekend, dat haer Tweede Deel van de Europeese Insecten, nu te bekomen is by haer 't Amsterd. in de Kerkstraet by de Spiegelstraet, in de Roze-Tak, als ook by G. Valck Kunstverkoper op den Dam, en by G. onder de Linden Boekverkoper op den hoek van de Nes en de Langebrugsteeg.’ Het jaar 1712 is eerder dan Pfeiffers datering. Ik heb mijn zoektermen uitgebreid met woorden als Valk, Valck, Rupfen (vanwege de lange s die met OCR in een f wordt omgezet), Spiegelstaat, infecten, et ceteraGa naar eindnoot9. Het zoeken met andere zoektermen in verschillende spellingsvarianten leverde nog een relevante treffer op. In de Oprechte Haerlemsche Courant van 31 mei 1712 staat: ‘M.S. Merian maeckt bekent aen alle Liefhebbers der Insecten, dat haer tweede Deel van de veranderinge van Insecten by haer te komen is, t'Amsterdam in de Kerckstraet by de Nieuwe Spiegelstraet in de Roosen Tack; als oock by Gerard Valck in de wakende Hont op den Dam: Sy verkoopt oock het Engels Zout, het welck plagt verkocht te werend het tweede Huys van het Wale Weeshuys, (een pond) 30 Stuyvers.’Ga naar eindnoot10 Hieruit blijkt dat Merian al in mei 1712 de eerste twee delen van Rupsen klaar had, zodat de datering van deel twee (1714 volgens Pfeiffer) twee jaar naar voren schuift. Ik heb geen advertenties voor het eerste deel gevonden, maar omdat de titelpagina daarvan doet vermoeden dat het afzonderlijk is uitgegeven, mogen we aannemen dat de publicatie vóór mei 1712 ligt.Ga naar eindnoot11 Het is niet zo verwonderlijk dat deze informatie onbekend was - waarom zou een Merian-onderzoeker advertenties doornemen die bestemd waren voor een Haarlems en Haags lezerspubliek? En welke beweegredenen kan Merian daarvoor hebben gehad? Waarschijnlijk hoopte zij in Den Haag een doelgroep aan te boren van internationale diplomaten en kunstkenners. Overigens heeft Merian niet veel advertenties geplaatst, want ook zonder reclame wisten potentiële kopers hun weg naar haar atelier te vinden. Ook al werd ze niet door alle (mannelijke) wetenschappers, verzamelaars en kunstenaars van haar tijd gewaardeerdGa naar eindnoot12, ze stond in binnen- en buitenland in hoog aanzien. Ze onderhield correspondenties met verzamelaars als de apotheker James Petiver in Londen. Via hem kwamen brieven en werken van haar terecht bij Sir Hans Sloane, wiens enorme collectie aan de basis stond van het British Museum. Buitenlandse bezoekers van Amsterdam gingen langs bij haar werkplaats in de Kerkstraat, zo blijkt uit reisverslagen.Ga naar eindnoot13 | |
BijvangstTijdens mijn digitale zoektocht deed ik een aardige bijvangst. Over de publicatiedatum van de Surinaamse Insecten bestaat weinig misverstand - op de titelpagina staat 1705. Maar in de Oprechte Haerlemsche Courant van 15 november 1703 vond ik deze advertentie: ‘Wert | |
[pagina 75]
| |
bekent gemaekt, dat het ongemeene Werck van M. Sibille Merian, genaemt Surinaemsse Insecta Observatien (bestaende in ongemeene Vlinder-Gediertens, als Nacht- en Dag-Kapellen, nevens hare Veranderingen uyt Rupsen en Poppen, behalven voor veel andere rare Dieren van den Natuur) tegenwoordig soo verre is voltoyt, dat een volkomen derde Gedeelte, 't geen voor een geheel Werck kan strekken, wert verkocht by de Boeken Prent-Verkopers in de voornaemste Steden. NB.: De Originelen en Gedruckte, als mede de Natuurlijke Beesjes konnen by d'Autheur alle Dagen 1 Uur voor den Avontgesien werden in de Nieuwe Spiegelstr: in de Rose-Tak t'Amsterdam.’ In 1705 was het geheel van teksten en gravures klaar, maar uit de advertentietekst blijkt dat Merian dit werk in delen uitgaf, net als ze later met Rupsen zou doen. Ook mogen we aannemen dat de boeken op bestelling werden samengesteld en vaak veel later het atelier verlieten. Er zijn exemplaren met ongekleurde gravures, met gekleurde gravures (uit het Merian-atelier) en platen in tegendruk (een afdruk van de pasgedrukte gravure). Tegendrukken zijn vrijwel altijd gekleurd. Een flink aantal bewaarde werken is niet ingekleurd in het atelier van Merian, maar elders. Dat valt onder andere vast te stellen door de kleuren te vergelijken met die uit het schetsboek van Merian, dat zich in St. Petersburg bevindt. Daarvoor kunnen we ook gebruik maken van het uitstekende facsimile van dat schetsboek.Ga naar eindnoot14 Uit de advertentie blijkt dat Merian in november 1703 de Surinaamsche insecten al voor een derde af had - vroeger dan in de literatuur bekend is - en dat ze het in delen uitgaf. Zeer waarschijnlijk probeerde zij met deze verkoop de voltooiing van het boek te financieren. En ook het ‘Nota Bene’ is interessant. Dat de mogelijkheid werd geboden om naast de gedrukte afbeeldingen de originele aquarellen en de beestjes zelf te bekijken, doet vermoeden dat Merian zelf tevreden was over de kwaliteit van de gravures: zo levensecht dat ze in die vergelijking de toets der kritiek konden doorstaan.
Er blijft nog veel te ontdekken over Merian. Digitalisering van bronnen maakt nieuw onderzoek mogelijk; teksten kunnen we anders bevragen en beelden kunnen we beter en sneller vergelijken. De leden van de onlangs opgerichte Maria Sibylla Merian Society proberen zoveel mogelijk onderzoekers uit een veelheid van disciplines bijeen te brengen voor het congres dat halverwege 2017 zal plaatsvinden in Amsterdam.Ga naar eindnoot15 En intussen is de Society ook in gesprek met de Koninklijke Bibliotheek en uitgeverij Lannoo voor een bijdrage aan de wetenschappelijke inleiding van een facsimile van de Surinaemsche insecten. Er breken mooie tijden aan voor het Merian-onderzoek.
Ook in Suriname werd Merian gebiologeerd door de metamorfose van de rups in de vlinder. Surinaemsche insecten, plaat 7.
|
|