De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
[pagina 53]
| |
Terwijl in Engeland private presses in de voetsporen van William Morris het ene na het andere boek produceerden - Ashendene, Eragny, Vale, Essex House Press - gebeurde er op het Europese vasteland weinig. In België waren tussen 1895 en 1903 drie private presses. Ze maakten weinig kans op succes in een omgeving waar de opvattingen van Morris niet tot een serieus debat over typografie leidden.
Max Elskamp, Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre, Ukkel, Imprimé chez Henry van de Velde pour P. Lacomblez, éditeur à Bruxelles, 1895. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam.
onder
Max Elskamp, Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre, p. [36]-[37]. Bijzondere Collecties UvA. De Belgische private presses stonden in Brussel, Gent (later Sint-Martens-Lathem) en Antwerpen: La Joyeuse van Henry van de Velde (1895), de handpers van Julius de Praetere (1898-1903) en l'Alouette van Max Elskamp (1902). Drie lijkt weinig, maar het is meer dan in Nederland, waar de eerste pas in 1910 werd opgericht. In 1897 probeerden twee boekbinders in Leiden weliswaar ‘De Leidse Drukpers’ te stichten, maar ze kregen het benodigde geld niet bij elkaar en gingen iets anders doen. Het was ook meer dan in Duitsland, waar de eerste private press zich aandiende in 1900 (met één boek was het bekeken), en waar pas vanaf 1907 een bloeitijd aanbrak. | |
De Steve Jobs van het Fin de SiècleHet begint met enthousiasme. Morris speelde een charismatische rol, vergelijkbaar met die van computerontwerper Steve Jobs met zijn goddelijke status - hij koppelde technische ideeën aan modieus design. Jongeren in de jaren negentig van de negentiende eeuw waren vaak idolaat van Morris en dat bleef niet beperkt tot Engeland. Henry van de Velde (1863-1957), bijvoorbeeld, zag hem als een lichtend baken, die met zijn ‘arts and crafts’-gedachten én zijn socialistische overtuigingen de weg wees. Met de Kelmscott Press bracht Morris vanaf 1891 in praktijk wat hij in toespraken over drukkunst en The Ideal Book aan de orde stelde. Na zijn dood in 1896 - hij werd 63 - publiceerde de Kelmscott Press A Note by William Morris on his Aims in Founding the Kelmscott Press. Van de Velde parafraseerde in 1898 de eisen die Morris aan het ideale boek stelde, maar in België werden ze ook met argwaan bekeken vanwege zijn inspiratiebronnen. De gotische vormentaal van zijn decoraties en initialen sloot niet aan op de zich in België ontwikkelende Art nouveau. Desondanks adopteerden de vroege private presses ideeën van Morris en, opvallender, associeerden zij zich in het openbaar met hun Engelse voorbeeld. Morris was ‘a decorator by profession’, schreef hij zelf. Boekdecoratie kreeg bij hem extra aandacht. Houtsneden hadden zijn voorkeur, want die harmonieerden het beste met de tekst. Het gebruik van één lettertype in een boek zorgde voor eenheid. Typerend was zijn opmerking dat de letter niet door een ingenieur, maar door een kunstenaar moest worden ontworpen; zelf ontwierp hij er drie, waarbij hij een voorbeeld nam aan de vijftiende-eeuwse letter van Nicolas Jenson. Hij benadrukte het belang van goede spatiëring tussen letters, woorden en regels (interlinie); en omdat we meestal twee pagina's tegelijk zien, moesten die als een eenheid worden ontworpen, waarbij de binnenmarge het kleinst, de bovenmarge iets groter, de linkermarge nog groter en de ondermarge het ruimst was. Een tekst mocht niet langer in het midden van de pagina worden geplaatst, zoals vaak gebeurde (zie de romans van Couperus destijds). Papier moest duurzaam en fraai zijn, handgemaakt op basis van linnen. De boeken van de Kelmscott Press werden gedrukt op een handpers. Morris zelf verrichtte geen zetwerk en stond nooit aan de drukpers. | |
La JoyeuseVan veel private presses wordt de beginperiode met mythes omgeven. Bij de Nederlandse Zilverdistel ging het om Sinterklaasavonden met Gelderse worsten en | |
[pagina 54]
| |
ruzies over wie de pers had opgericht. In Vlaanderen is het gelukkig niet anders; ook daar verwarring, gebrek aan archivalia en veel vergissingen in memoires. De eerste moderne Belgische private press was La Joyeuse - de levenslustige, de blijmoedige. De pers werd alleen gebruikt in 1895 en was het eigendom van Henry van de Velde en zijn echtgenote Maria. De kunstenaar was 32 jaar, Maria vier jaar jonger. De naam voor de pers schijnt te zijn bedacht door de dichter Max Elskamp, die hem gebruikte in een brief (waarschijnlijk najaar 1894). Van de Velde zelf beweerde dat Elskamp de pers zo had gedoopt op de dag dat hij de eerste proeven zag van zijn daarop gedrukte boek (en dan was het 1895). Vóór er een boek op was gedrukt, werd de pers aan de buitenwacht gemeld. Théo van Rysselberghe, die contacten onderhield met Engelse kunstenaars, noemde de pers eind maart 1895 in een brief aan Lucien Pissarro die in Londen net zijn Eragny Press was begonnen. Er is maar één boek gedrukt op La Joyeuse, met gedichten van Max Elskamp in een 12-punts Caslon: Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre. De illustraties in houtsnede waren van de auteur. Het drukken begon (wellicht) in juli en werd afgesloten in december 1895. De pers en de letterkasten stonden in het huis van Van de Veldes schoonmoeder in Ukkel. Voor de Van de Veldes werd een nieuwe woning gebouwd, Huis Bloemenwerf, maar de verhuizing vond plaats in februari 1896, ná het drukken van het boek. Deel van de mythe rond de pers is dat La Joyeuse in Bloemenwerf actief was en dat komt doordat de enige foto's ervan de werkkamer van Bloemenwerf tonen, maar die foto's dateren van rond 1898 en bewijzen dat er allang niet meer op gedrukt werd: de pers staat als een decorstuk in het vertrek.
Een andere mythe betreft de ouderdom van de ‘kleine handpers’, waarover Van de Velde beweerde dat het een waar juweel van Engels achttiende-eeuws vakmanschap was. Door anderen is de pers omschreven als een Stanhope of als een proevenpers. Het is een kleine degelpers van het merk Imperial Press, gemaakt door J. Cope & Sherwin in London. De zware voet lijkt erop te wijzen dat dit een model uit de tweede helft van de negentiende eeuw is. Later schonk Van de Velde de pers aan het door hem in 1926 opgerichte Institut supérieur des arts décoratifs La Cambre, waar die nog steeds is opgesteld. Daar, in Charleroi, ontstond een nieuwe legende, namelijk dat deze pers had toebehoord aan William Morris zelf. Dat is niet waar en de bron voor die legende is niet onthuld, maar intussen onderstreept het verhaal het belang van Morris voor de Vlaamse private press en het is misschien geen toeval dat ook Julius de Praetere een dergelijk verhaal zou ophangen over zijn handpers. Als het om legendes gaat, ook de geschiedschrijver van Engelse private presses, Roderick Cave, leverde een aandeel. Hij vertelde dat Maria van de Velde een bezoek bracht aan de Kelmscott Press. Dat zou mooi zijn, maar het was niet waar. In werkelijkheid bezocht Maria Sèthe in januari 1893 de winkel van Morris & Co in Oxford Street. Nadat ze kennis maakte met Van de Velde herhaalde zij dat bezoek om de Morris-stoffen te bestuderen (voor een lezing). De tentoonstellingscatalogus van La Libre Esthétique in 1896 beschreef een door Van de Velde ontworpen meubelstuk waarvoor hij ‘samenwerkte’ met Morris: die samenwerking ging niet verder dan de aankoop van door Morris ontworpen textiel.
Six chansons toont geen versierde initialen of randdecoraties, maar wel een voor private presses ongebruikelijke kleur: okergeel. Morris gebruikte als steunkleur rood (en een enkele keer blauw). Okergeel, groen en paars zijn echter de kleuren van de Vlaamse private presses, ze zijn afkomstig van de Vlaamse Art nouveau. De bladspiegel voldoet aan de eisen die Morris aan marges stelde. De tekst is niet overal goed gezet. Op de titelpagina is - in de ogen van Morris - een doodzonde begaan: de regels zijn uitgevuld met als resultaat een onrustige, onregelmatige spatiëring. De illustraties zijn houtsneden en gedrukt van de blokken, zoals Morris dat verlangde, maar ze zijn nergens opgenomen binnen de grenzen van het tekstblok en er als vignetten omheen geplaatst. De colofons van Morris zijn geen vergelijk met die van de Vlaamse private presses, die een traditioneel Franse indeling aanhouden: impressum en oplageverantwoording. Morris zweeg over papiersoort en perkament en nummerde oplagen niet. Er bestaat niet een exemplaar nummer 1,46 of 120 van een Kelmscott Press-uitgave. Van de Velde benoemde papiersoorten, leverde een ‘édition de tête’ en bracht een nummering aan (kennelijk het handschrift van Maria). Daarmee ontstond een classificatie van exemplaren: het ene was luxer en exclusiever dan het andere. Six chansons werd eenzijdig gedrukt op Chinees papier en gebonden op Chinese wijze. Het formaat van de pers dicteerde dit voor een deel en Van de Velde durfde geen houtsneden te drukken op de keerzijde van de vellen. Het papier was dun en registeren zou een probleem zijn geworden. De keuze voor een handpers en voor de papiersoort werkte hier misschien tegen. Hoewel Van de Velde de boeken van Morris omschreef als ‘weelderig’, ‘krachtig’ en van een ‘stille schoonheid en ordelijkheid’, keerde hij zich later van hem af. Al in april 1895, dus nog voor hij de Six chansons begon te drukken, schreef hij aan Lucien Pissarro dat hij diens The Queen of the Fishes prefereerde boven alles wat Morris maakte. Pissarro's typografie lag dichter bij Morris' opvattingen, maar zijn randdecoraties benaderden in kleur en motieven de Art nouveau. | |
Julius de PraetereWas Van de Velde iemand die zich wilde verhouden tot Morris, nu eens afwijzend, dan weer positief, terwijl hij een eigen persoonlijke stijl en een moderne kunstopvatting ontwikkelde, Julius de Praetere (1879-1947) trachtte vanaf het begin de roem en de idealen van Morris op zijn werk te laten afstralen. Tussen 1898 en 1903 drukte De Praetere acht boeken, aanvankelijk in Gent, later in de buurt, in Sint-Martens Lathem. Toen hij begon was hij nog geen twintig en toen hij ophield nog geen vijfentwintig jaar oud. Er verschenen acht werken: een Duitstalige tentoonstellingscatalogus en een herdruk van Vondels toneelstuk Lucifer, maar verder bestond het fonds uit nieuw Nederlandstalig proza of poëzie: Stijn Streuvels (Lenteleven, 1898, met een herdruk in 1901), Herman | |
[pagina 55]
| |
Teirlinck (Verzen, 1900), René De Clercq (Natuur, 1902), Guido Gezelle (Kerkhofblommen, 1902) en Karel van de Woestijne (Eerste verzen zijnde: Het Vader-huis, 1903). In zes van de colofons wordt het gebruik van de handpers duidelijk vermeld; ook verschillende drukkersmerken bevatten de aanduiding ‘handpers’.
Stijn Streuvels, Lenteleven, Gent, Juul de Praetere, 1899. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
J. v. Vondel's Lucifer, St.-Marten-Laethem, Julius De Praetere, 1902. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
De Praetere beschikte over een vlakbedpers van Stanhope, een vroeg model, te dateren op circa 1800-1806. Gezegd wordt dat die op een verkoping samen met lettermateriaal werd aangekocht, of op de markt, of elders. Er is geen archief bewaard en dus is er ruimte voor legenden. De letters waren een 12-punts Old Roman (van T.W. Smith uit 1895) en een 12-punts Caslon Old Face (met daarbij kleinkapitaal). Hij gebruikte soms grotere letters voor titels, maar het is gesuggereerd dat die geleend werden van de Antwerpse drukker Buschmann. Waarom hij niet méer leende is onduidelijk. De Praetere werd door geldproblemen achtervolgd: dat kan veel verklaren, maar het roept ook vragen op.
Stijn Streuvels, Lenteleven, p. 18-19. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Guido Gezelle, Kerkhofblommen, Sint-Martens-Laethem, De Praetere, [1902]. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Illustratie uit Karel van de Woestijne, Eerste verzen zijnde: Het Vaderhuis, Gent, Handpers De Praetere, 1903. Bijzondere Collecties UvA.
onder
René de Clercq, Natuur, St.- Martens-Laethem, N.V. Kunstdruk & uitgave de Praetere, 1902. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. We weten vrij precies waarover hij begin 1902 kon beschikken, omdat er een inventaris werd opgemaakt toen hij een maatschappij ter ondersteuning van zijn drukkerij oprichtte. De inventaris noemt ‘De Golden letter van William Morris’ (de Golden Type), maar het was de Old Roman, en ‘De Elsevier letter’, maar dat was de Caslon. We kunnen dit zien als opklopperij of bedrog, maar ik zie het als een bewuste poging van De Praetere om in de lijn van opvolging van Morris te | |
[pagina 56]
| |
komen. (Dat Morris een hekel aan de Elzevier-letter had, wist De Praetere kennelijk niet.)
Herman Teirlinck, Verzen. Sinte-Martens-Lathem, Handpers Juul de Praetere, 1900. Antiquariaat Schuhmacher, Amsterdam
Het verhaal werd nog mooier. Stijn Streuvels - hij had het ongetwijfeld van de man zelf - schreef dat De Praetere op een kolenboot naar Londen was gezeild om daar persoonlijk die zogenaamde lettertypen van Elzevier en Morris te gaan kopen. Ook onzin, het zou trouwens een heel gesjouw zijn geweest, want hij bezat 137 kilo Old Roman en 110 kilo Caslon. En het kon nog fraaier. In een later opstel over zijn schilderijen schreef John Pisteur - ingefluisterd door De Praetere - dat die erin was geslaagd lettertypen los te krijgen, hoogstpersoonlijk, van de dochter van William Morris! Beide, de verkeerde naamgeving van de letters én de vermeende reis naar Londen, plaatsten De Praetere in de directe omgeving van de meester, William Morris, en verbonden zijn eigen uitgaven met die van de Kelmscott Press. Opvallend daarbij is dat De Praetere wel verwees naar zijn Engelse voorbeeld, maar nooit naar eventuele Franse invloeden, die er wel degelijk waren. Het tegendeel gebeurde wel: De Praetere zette zich af tegen zijn Vlaamse voorganger, Henry van de Velde. In augustus 1898 schreef hij ‘H.V.D. Velde heeft op gebied van boekdruk voor myn gedacht niets gedaan’, want Van de Velde drukte alleen omdat het er in de kunstnijverheid nu eenmaal bij hoorde. Door zich af te zetten tegen Van de Velde probeerde hij zijn werk als uniek naar voren te schuiven; de associatie met Morris bracht hem intussen krediet. De sfeer werd in 1898 rijp gemaakt door een prospectus voor Lenteleven van Stijn Streuvels (meegestuurd met verschillende tijdschriften). Dit stelde dat de hernieuwing van de ‘vroegere boekenkunst’ al door meerdere kunstenaars was nagestreefd: ‘van het boek te maken, naar druk, versiering en band, iets een geheel vormende met den geprenten inhoud’ - dit was de eenheid in het boek die Morris nastreefde. ‘Eene dergelijke poging wil ook Jules De Praetere doen die eene reeks boeken zal uitgeven met bijzonderen letter door hem op eigen handpers gedrukt en versierd, en gebonden naar zijne teekeningen’. In Nederlandse en Vlaamse tijdschriften werd het voornemen aangekondigd en aanbevolen. Al snel maakte een kostenberekening duidelijk dat die eigen letter er niet kon komen. De Praetere stond niet zelf aan de handpers (net als Morris); betwijfeld wordt of hij zelf heeft leren drukken. Een getuige verklaarde dat Louis van Melle - drukker in Gent - op De Praeteres handpers Verzen van Herman Teirlinck drukte. De Praetere zelf schreef in 1902: ‘Ik heb een drukker aangeworven voor woensdag.’ De ambities van De Praetere werden vergeleken met die van Morris. In 1900 schreef De Vlaamse School: ‘Als hij wil - wordt de Praetere de William Morris van Zuid-Nederland.’ Henry van de Velde was een jaar eerder ook al die positie toegedacht: de Duitse criticus Meier-Graeffe noemde hem toen ‘der William Morris Belgiens’. Het lijkt wel of er een concurrentieslag was ontstaan. Net als Van de Velde, week De Praetere in de oplageverantwoording af van zijn Engelse voorbeeld. Vijf van de acht oplagen bestaan uit genummerde exemplaren. De steunkleuren ademen opnieuw de Art nouveau: oranjerood, paars en groen. Het zetwerk is niet consistent, maar de ‘heilige’ marges van Morris zijn in het algemeen nagevolgd. Streuvels Lenteleven is rijkelijk versierd en de charmante initialen komen in geen enkel ander boek voor. Ze lijken imitaties naar Morris, maar met opvallende verschillen. Er zijn lettrines met meerdere letters, die een heel woord representeren, zoals ‘AL’, ‘GE’, ‘IK’, ‘OP’. Consequent is De Praetere niet. Er is geen lettrine voor ‘Hij’ (daar zien we de ook elders ingezette ‘H’), ofschoon hier ook één is gebruikt voor ‘Ge’ (terwijl hier ook de losse ‘G’ had kunnen worden ingezet). Morris' zeldzame lettrines met meerdere letters hebben altijd één fors grotere letter.
Stijn Streuvels, Lenteleven, p. 168: lettrine ‘AL’. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Stijn Streuvels, Lenteleven, p. 30: sierkapitaal H. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. De initialen van Morris tonen motieven van bladeren, ranken, bessen en bloemen. De Praetere schetst miniatuurlandschapjes met verschillende bomen en struiken afgetekend tegen een horizon. Twee verschillende motieven worden door elkaar gebruikt: knotwilg en klaver. Indachtig Morris' eis van de eenheid van het boek zou dit wellicht als vloeken in de kerk kunnen worden gezien, maar ook Morris gebruikte initialen met verschillende motieven op één pagina. Dat deed hij om monotonie te vermijden. Eenheid was goed voor een boek, maar eenvormigheid op zich geen kunst. | |
L'AlouetteDe derde Vlaamse private press in die jaren werkte helemaal in Franse stijl. Daar kwam geen Morris bij kijken. Er werd niet op een handpers gedrukt, althans niet op een normale drukpers. Max Elskamp (1862-1931) drukte in 1901 en 1902 twee boekjes van Charles Dumercy. In 1895 richtte hij een ‘atelier de gravure’ in en liet Van de Velde weten een enthousiaste drukker te zijn die met genoegen de persen in beweging zag. Hij noemde zijn pers een ‘presse à copier’, Zijn drukkersmerk verwijst naar de ‘alouette’ (leeuwerik). Hij beschikte over twee boekenpersen. Eén is een | |
[pagina 57]
| |
kopieerpers, gebruikt door boekbinders om een enkel boek mee te persen; de andere is groter en kan worden gebruikt om een stapel boeken onder te persen. Met enige handigheid kun je er primitief drukwerk mee afleveren. Het procedé is eigenlijk heel geschikt voor wat Elskamp aantrok: volkskunst. Hij publiceerde geen serieuze moderne literatuur, zoals De Praetere - Gezelle of Streuvels - en al evenmin drukte hij zijn eigen werk, zoals Van de Velde voor hem deed. Hij maakte humoristische werkjes met een tijdelijk karakter voor een plaatselijk publiek.
links
Charles Dumercy, La vieille boucherie et les aveugles, Gansopolis [Antwerpen, Max Elskamp/L'Alouette], 1902. Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen. Toch verscheen van het eerste boekje ook een editie op luxe papier, naar de Franse mode. Charles Dumercy's Petit vocabulaire de médecine judiciaire (1901) werd door Elskamp voorzien van houtsneden die in hun eenvoud verwant zijn aan de volkskunst. Hij drukte in totaal honderd exemplaren, wat nog een flink karwei was. Het papier werd eenzijdig bedrukt, net als bij Van de Velde. In 1902 verscheen, zogenaamd gedrukt in Gansopolis, La vieille boucherie et les aveugles: een protestuitgave tegen de sloop van een wijk van Antwerpen: de Gans. In het uitgeversmerk werd de vogel elegant uitgespaard uit de rand van het blok. De houtsneden ogen niet zo naïef, al zijn ze wat onhandig en is de guts hier en daar uitgeschoten; ze leveren commentaar op de afbraak van de wijk en hebben een satirisch, zelfs antisemitisch karakter. De privé-uitgaven van Elskamp waren spielerei. Zijn private press was niet idealistisch gestemd, maar gericht op vermaak. De Alouette is een voorafschaduwing van de ‘plezierdrukkers’ van Drukwerk in de Marge. Elskamp beriep zich niet op Morris en werd door niemand met Morris vergeleken. | |
Geen Morris in VlaanderenIn 1902 besprak Paul de Mont verschillende boeken van De Praetere in Die Neue Buchkunst. Toen in 1904 Emmanuel de Bom over Morris en diens invloed op het boek schreef, besprak hij de situatie in Engeland, Amerika, Duitsland en Scandinavië, maar zweeg hij over de Vlaamse private presses.
rechts
Illustratie uit Charles Dumercy, La vieille boucherie et les aveugles, p. [20]-[21]. Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen.
Charles Dumercy, Petit vocabulaire de médecine judiciaire, Anvers, De Nederlandsche Boekhandel, 1901 (gedrukt door Max Elskamp/L'Alouette). Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen.
Drukkersmerk van L'Alouette in Charles Dumercy, Petit vocabulaire de médecine judiclaire. Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen.
Er is ook weinig lijn te ontdekken in de vroege Vlaamse private presses. Van de Velde bracht de Art nouveau en de handpers tot elkaar. De Praetere paste de principes van Morris losjes toe. Terwijl alle Kelmscott Press-edities op elkaar lijken (gehoorzamend aan de onwrikbare regels van Morris zelf), deed De Praetere nu eens dit, dan weer dat. Intussen publiceerde hij wél eigentijdse Nederlandstalige literatuur, terwijl de Engelse private presses voor 80% heruitgaven van teksten uit een meestal ver verleden publiceerden en hoogstens 20% moderne werken. Misschien werd door de drukkers en de critici van de Vlaamse persen naar Morris gewezen om een zekere vrijheid te veroveren ten opzichte van commerciële uitgevers: Morris als breekijzer, als argument om een andere typografie te bereiken voor moderne boeken en om drukkers en uitgevers te forceren in die beweging mee te ontwikkelen, of om (zoals bij De Praetere) Morris in te zetten als pr-middel.
Met dank aan: Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience (Steven van Impe en collega's), Gerard Post van der Molen, Boris Rousseeuw en Wilma Schuhmacher. |
|