Oerboek
Wim Brands
Door een boekverbranding werd ik een veellezer. Dat komt zo: ik was bevriend met Roel Ruiterkamp, die vier jaar ouder was dan ik en bij wie ik vaak op bezoek ging omdat hij een kleine platencollectie had en bovendien op veertienjarige leeftijd over de akkers rond zijn huis raasde in een tiendehands auto waaraan hij elke dag urenlang sleutelde, ook als er niets meer te sleutelen viel.
Ik heb dat vakmanschap altijd bewonderd en pas later begrepen hoeveel ik heb opgestoken van toekijken. Bijvoorbeeld dat toewijding niets anders is dan telkens opnieuw beginnen. Je afvragen ook waarom je toch telkens weer dat ene schroefje in je handen hebt.
Neem dit stukje. Er was mij gevraagd een column te schrijven over bibliotheken die in de brand werden gestoken. Brandende boeken. Gewoonlijk is dat een klus die ik in een half uur heb geklaard. Dat heb ik onder de knie gekregen tijdens mijn leerjaren bij een regionale krant.
Nu had ik een tegendraads schroefje in mijn handen. Dat schroefje was een beeld dat ik maar niet uit mijn hoofd kreeg. Stelt u zich het erf van een kleine boerenwoning voor. Het is een mooie zomerse dag. Midden op het erf een stapel boeken. Had ik dit gezien in een film? Waarom moest ik aan dit tafereel - verfilmd of niet - denken bij het naderen van de deadline van deze column?
Vanochtend wist ik het opeens. Dat kwam omdat een documentaire over de popgroep Normaal mij in mijn droom had teruggebracht naar het platteland waar ik opgroeide en omdat er aan het ontbijt een woord uit die droom door mijn hoofd spookte, als een opgejaagde vogel: opperman.
Een rotstekenaar aan het werk in de Cro Magnonperiode. Schilderij van Charles R. Knight, 1920. American Museum of Natural History, New York.
Ik vertelde het aan mijn vrouw en vertelde in één adem het verhaal over de brandende boeken. Toen Roel veertien was, besloot hij niet meer naar de LTS te gaan, hij wilde opperman worden, net als zijn vader. De opperman was de bouwvakker die de stenen aansleepte en specie maakte, als ik me niet vergis.
Na de laatste schooldag van dat jaar - het was 1969 - wilde hij zijn besluit kracht bijzetten door zijn boekenbezit in brand te steken. Zijn leerboeken maar ook zijn kleine collectie avonturenromans, want een dag eerder wilde hij nog avonturier worden. En toen voltrok zich een klein wonder: ik die lezen verafschuwde, haalde lukraak een boek uit het bergje, terwijl Roel op zoek was naar benzine en lucifers. Ter plekke begon ik te lezen. Het was een boek over een jongen die opgroeit in de oertijd en de passage die ik las beschreef hoe hij werkte aan een rotstekening.
Ik heb het razendsnel verstopt op het erf en die dag twee keer gelezen. Nog nooit was ik zo snel zo ver van mijn platteland verwijderd geweest. Een reis die ik sindsdien eindeloos heb herhaald, twee keer per week ging ik naar de Brummense bibliotheek op zoek naar nog een boek dat in een stapel op een erf ligt te wachten.
Eigenlijk ben ik er nooit meer mee opgehouden. Ook niet met mijn manier van zoeken, die zich misschien nog het best laat vergelijken met hoe deze column is geschreven: op de tast. Van kast naar kast, zonder vooropgezet plan. Zo zal ik ooit - in een bibliotheek, op een rommelmarkt, of wie weet in een bibliotheek langs de kant van de weg - mijn oerboek terugvinden, een passage lezen, het boek in mijn binnenzak steken en mijn vondst verzwijgen, want aan het zoeken mag nooit een einde komen.