De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
[Vervolg De brand van een bibliotheek]Duitse opgravingenVan de nagenoeg driehonderdduizend boekwerken. achthonderd wiegendrukken en negenhonderdvijftig handschriften én de kunstwerken werd volstrekt niets gered. Dat was de conclusie van Richard Oehler (1878-1948) in het Zeitschrift für Bibliothekwesen, jaargang 1918. Oehler, die in de jaren twintig als Duitse commissaris voor de wederopbouw van de Leuvense bibliotheek bedrijvig was en in de jaren dertig als overtuigde nazi de liquidatie van het roemruchte Frankfurter Institut für Sozialforschung leidde, had opdracht gegeven naar waardevolle restanten te zoeken in de bergen as, die de universiteit zelf al halverwege september 1914 had laten onderzoeken. Met dit doel werden in de zomer van 1917 onder leiding van een echte archeoloog sleuven gegraven. Het resultaat bleef nihil. In 1914 was wel geconstateerd dat een aantal compleet verkoolde boeken hun oorspronkelijke compacte vorm en hun titelbladzijde hadden bewaard. Specimina daarvan werden toen verpakt in glazen kistjes die soms werden verzegeld. Ze liggen er als sneeuwwitjes in opgebaard. Het zijn aandoenlijke objecten die een raar soort historische sensatie oproepen. Toen zullen ze ook wel bovengehaald zijn als relieken om bezoekers te imponeren, zeker als het om Amerikanen ging, van wie de sentimentaliteit en de edelmoedigheid minstens zo legendarisch waren als hun rijkdom. De rijkdom van de verloren gegane Leuvense collecties liet zich niet meer meten doordat met de bibliotheek ook de catalogus in rook was opgegaan. De reële waarde leek in de hyperbolen van de geallieerde retoriek af en toe wel enigszins opgeblazen. Van Duitse zijde werd die juist bijna stelselmatig onderschat. De symbolische betekenis daarentegen kan nauwelijks worden overschat. Het tweeluik met de foto's van de achttiende-eeuwse pronkzaal, volgens het beproefde procedé before and after, vóór de oorlog en ná de brand, leverde het gedroomde cliché voor de oorlogspropaganda. Het werd veelvoudig gereproduceerd in magazines en plaatwerken en op prentbriefkaarten ging het de wereld rond en het sorteerde overal effect.
Een ‘sneeuwwitje’: een verkoolde Franstalige editie van de werken van Aristoteles, wiens naam nog leesbaar is. Om precies te zijn: opgebaard is het deel La Métaphysique. Foto Bruno Vandermeulen.
| |
[pagina 20]
| |
Whitney Warren, architect van de nieuwe bibliotheek. Foto uit 1915. Library of Congress, Washington DC.
| |
Nederland gidslandHet beeld van de geblakerde bibliotheek appelleerde aan de archetypische voorstelling van de bibliotheekbrand. Het schitterende perspectief van de vooroorlogse pronkzaal - het verloren paradijs - riep bijna vanzelfsprekend op tot herstel. Die gedachte deed meteen opgeld, eerst in eigen land waar al in september 1914 in het nog niet bezette Antwerpen de letterkundige Emmanuel de Bom de eerste achthonderd banden bijeenbracht. En vervolgens in Nederland, waar de algemeen rijksarchivaris Robert Fruin in november 1914 (‘opzending van boeken reeds thans is ongewenscht’) het Leuvensch Boekenfonds in het leven riep.Ga naar eindnoot56 Een grote schare hoogleraren had zijn instemming met het initiatief betuigd, onder wie geschiedschrijvers als Blok, Colenbrander en Huizinga, filologen als De Vries en Te Winkel (bekend van de spelling) en uitgever Wouter Nijhoff, maar ook de natuurkundige en Nobelprijswinnaar Hendrik Lorentz. De wereld van de kunst liet zich evenmin onbetuigd met de bouwmeesters Cuypers en Berlage, ook in Vlaanderen geen onbekenden, en voorts de dirigent Willem Mengelberg en de dichter-psychiater Frederik van Eeden. De hoogbejaarde P.J.H. Cuypers (1827-1921), architect van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam, en vooraanstaand katholiek, schreef een reportage (‘Naar het verwoeste Leuven’) en riep het beschaafde deel van Duitsland op afstand te nemen van buitensporig geweld.Ga naar eindnoot57 In Utrecht wou het Algemeen Nederlandsch Verbond een keurbibliotheek van moderne Nederlandse wetenschappelijke literatuur samenstellen ten behoeve van Vlaamse studenten, die als militairen in Nederland waren geïnterneerd; deze boeken zouden dan naderhand worden aangeboden aan de Leuvense bibliotheek.Ga naar eindnoot58 Het gulle gebaar was veelbetekenend, temeer omdat Nederland ervan verdacht werd op de hand van de Duitsers te zijn; aan het begin van de oorlog liep ook in Leuven het gerucht dat het vrije doortocht had verleend aan de Duitse troepen.Ga naar eindnoot59 De gedachte aan herstel won snel veld. Het Leuvensch Boekenfonds kan beschouwd worden als het eerste nationale comité voor solidariteit met Leuven. Nederland fungeerde als gidsland en zijn voorbeeld vond navolging. Tijdens en onmiddellijk na de oorlog kwamen afgezien van België en Frankrijk comités tot stand in Groot-Brittannië, Canada en Australië, in de Verenigde Staten, in Denemarken, in Spanje en Italië, in Griekenland en Tsjecho-Slowakije. De meeste comités konden uitpakken met een hele rist beschermheren en ereleden, terwijl de rank and file aanvankelijk bestond uit welmenende bibliofielen en auteurs die vooral hun eigen werk wilden slijten. Soms vonden ook uiterst kostbare collecties hun weg naar Leuven, zoals die van ene achtentachtigjarige juffrouw uit Boston, Miss Susan Minns, die haar hele leven had gewijd aan de dood en aan boeken en prenten met betrekking tot het thema Totentanz of danse macabre. Gaandeweg bezorgden nationale wetenschappelijke instellingen hun grote reeksen publicaties en bibliotheken roomden hun stocks met doubletten af. Aan het hoofd van de comités stond gewoonlijk een bibliothecaris die zijn instelling als verzamelpunt beschikbaar stelde. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld was dat Henry Guppy van de John Rylands Library in Manchester, in de Verenigde Staten George Herbert Putman van de Library of Congress in Washington.
Zodra het carillon in de klokkentoren klaar was, werden er beiaardconcerten georganiseerd. Het carillon kwam na de oorlog ook in zwang in Memorial Towers op de Amerikaanse universiteiten, als gedenkteken voor gesneuvelde alumni. Aanplakbiljet in kleurenlitho (in Amerikaanse kleuren!) van Gaston vanden Eynde, 1929.
| |
[pagina 21]
| |
American Welfare-Commission for Relief in Belgium (CRB), of Homage to Herbert Hoover. Ontwerp voor een wandtapijt door Floris Jespers, ‘de Vlaamse Picasso’, bestemd voor het Belgische paviljoen op de wereldtentoonstelling van New York in 1939. De CRB werd geleid door de latere president Herbert Hoover, die in de jaren twintig de financiering van de nieuwbouw ter hand nam. De mecenas komt prominent in beeld, met in zijn rechterhand de doctorsbul die hij in 1924 in Leuven ontving. Centraal prijkt de Leuvense bibliotheek, het Amerikaanse meesterwerk van de Vlaamse of Nederlandse (neo) renaissance. Stanford University, Hoover Institution, Stanford.
| |
In de schoot van het Institut de FranceDe boekenstroom diende natuurlijk in goede banen geleid en daartoe was coördinatie vereist. De president van het Leuvense Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, mgr. Simon Deploige, nam een jonge collega onder de arm, de ondernemende Leuvense bibliothecaris Paul Delannoy (een geestelijke die evenwel in Parijs zijn hart verloor en zijn loopbaan beëindigde als houtvester in Roemenië). Samen met de vooraanstaande Franse historicus Pierre Imbart de la Tour lanceerden Deploige en Delannoy in Parijs het ‘Oeuvre internationale pour la reconstitution de l'Université de Louvain’, dat de krachten zou bundelen.Ga naar eindnoot60 Eigenlijk waren er al informele contacten gelegd amper een paar weken na de brand, halverwege september 1914, toen men na de slag om de Marne in Parijs even wat ademruimte kreeg. Dit internationale comité kwam als het ware tot stand in de schoot van het Institut de France, de koepelorganisatie van de Franse académies, waarvoor Imbart de la Tour als lid van de Académie des Sciences morales et historiques als gangmaker optrad. Het internationale comité werd pas officieel geïnstalleerd op 26 augustus 1918, dag op dag vier jaar na de brand van de bibliotheek. De academische zitting vond niet plaats aan de Sorbonne in Parijs - dat zou te veel op een Franse machtsmanifestatie geleken hebben - maar in Le Havre, waar de Belgische regering in ballingschap haar tenten had opgeslagen. Het Institut de France leek met zijn vijf academiën naar de havenstad verscheept. Van Belgische zijde had men vooral niet de indruk willen wekken dat de hele onderneming eigenlijk een moreel offensief was ter ondersteuning van het militaire eindoffensief, dat volop in voorbereiding was. Het draaide anders uit: de geallieerde opperbevelhebbers Pétain, Foch, Haig en Pershing stuurden vertegenwoordigers en betuigden hun steun aan het initiatief. De cultuurkamp kreeg extra rugdekking vanwege de strijdkrachten. Nog voor de oorlog ten einde liep hadden 239 prominenten hun bijval betuigd en in vijfentwintig neutrale en geallieerde landen waren nationale comités in het leven geroepen. Op 21 juli 1919 zag het basismanifest het licht, de oproep À l'élite pensante du monde, een verlate repliek op de Aufruf van de drieënnegentig.Ga naar eindnoot61 Het gouden tijdperk van de Leuvense universiteit werd nog eens in herinnering gebracht en de bekende knappe koppen passeerden de revue: Erasmus, Adrianus VI, Vesalius, Lipsius. Het document besloot met een plechtige ontkenning, een toespeling natuurlijk op het Duitse manifest: ‘Non, il n'est pas vrai que la force soit propre loi à elle-même.’ Macht versus Recht. Verdragen en volkenrecht waren geen ijdele formules die men straffeloos naast zich kon neerleggen. Het verdrag van Versailles was trouwens pas enkele weken tevoren ondertekend | |
[pagina 22]
| |
en daarin was eenzijdig de schuld van Duitsland vastgelegd. De Duitsers van hun kant werden door het Verdrag van Versailles gedwongen om Leuven schadeloos te stellen. | |
Het Verdrag van VersaillesDat het verdrag gewaagde van herstel van de bibliotheek geeft aan hoe spraakmakend Leuven bleef. Eerst was bedongen dat in het verdrag een bepaling werd ingelast die Duitsland verplichtte handschriften en incunabelen te leveren ter waarde van wat in 1914 verloren was gegaan. Op 1 mei 1919, werkelijk te elfder ure, kon daar worden aan toegevoegd ‘and prints’, wetenschappelijke publicaties dus, die van kapitaal belang waren voor een academische bibliotheek.Ga naar eindnoot62 Het amendement kwam er met instemming van een jonge Britse econoom, John Maynard Keynes, die nochtans erg kritisch stond tegenover de geeuwhonger van de Belgen. Het bewuste artikel 247 stipuleerde ook de repatriëring van de zijluiken van het Lam Gods en van Bouts’ Avondmaal, die de Gentenaars en de Leuvenaars in de negentiende eeuw aan Duitse musea hadden verpatst. Uiteindelijk kon Leuven dankzij Versailles voor ruim vier miljoen goudmark aan boekwerken recupereren. Van Duitse zijde was aanvankelijk nauwelijks een vierde van dit bedrag naar voren geschoven. Voor handschriften, wiegendrukken en kunstvoorwerpen bestond er overigens nog een aparte kredietlijn. De boeken werden ingekocht door een speciaal daartoe opgerichte Einkaufsgesellschaft Löwen GmbH, die een bevoorrechte relatie onderhield met boekhandel Hiersemann in Leipzig. Ook antiquaren die te midden van de inflatie een duwtje in de rug konden gebruiken deden er hun voordeel mee. Zo vonden een veertigtal typische Duitse geleerdenbibliotheken hun weg naar Leuven.Ga naar eindnoot63 Daarbij waren ook collecties van prominenten die het Manifest van de drieënnegentig hadden ondertekend en van sabelslepers als de romancier-reserveofficier Fedor von Zobeltitz - een Kulturmensch die het lastig had gehad met het strafgericht over Leuven, maar zich in oorlogstijd geen sentimentaliteit had kunnen veroorloven.Ga naar eindnoot64 Ook de bibliotheek van de Franse oorlogsfilosoof Emile Boutroux werd met Duits geld aangekocht. De sociaal-historicus, geïnteresseerd in arbeidersbeweging, socialisme, communisme, kon tijdens het interbellum in Leuven terecht voor de bibliotheek van Franz Mehring, de biograaf van Marx en een van de oprichters van de Spartakusbund. Ten aanzien van Leuven voldeden de Duitsers uitstekend aan hun verplichtingen, ofschoon ze in het algemeen bezwaar begonnen te maken tegen de herstelbetalingen. Die weerzin was tevens de aanleiding tot de bezetting van het Ruhrgebied door Franse en Belgische troepen in 1923, waarop de Duitsers uit protest de boekenzendingen staakten. Het Dawes-plan van 1924 zou de betalingen over een langere termijn uitsmeren. Maandelijkse leveringen bleven doorgaan tot 1943, toen welhaast de gehele gerecupereerde collectie alweer verloren was gegaan. Van de vierhonderdvijftigduizend boekdelen die de Leuvense bibliotheek bezat aan het begin van het academisch jaar 1921-1922 waren er vanaf april 1920 tweehonderdentienduizend uit Duitsland gekomen, conform artikel 247. Ruim de helft was door de internationale gemeenschap bekostigd. Zo was er een dubbele boekenstroom op gang gekomen: treinladingen uit Duitsland, scheepsladingen met giften van overzee. Ze werden in Leuven gecoördineerd door twee instanties, het Office de restauration voor de herstelbetalingen en het commissariaat-generaal waarmee Simon Deploige vanuit zijn Hoger Instituut voor Wijsbegeerte de internationale giften in goede banen leidde. | |
Franse cultuur, Amerikaans kapitaalDe karrevrachten boeken moesten nu enkel nog onderdak vinden. Het idee van het herstel van de bibliotheek was in Parijs gerezen, maar het was het Amerikaanse comité dat in september 1919 de eer opeiste in Leuven een nieuw bibliotheekgebouw op te trekken. Er bestond ongetwijfeld enige na-ijver tussen Parijs dat over weinig geld beschikte, maar over des te meer symbolisch kapitaal, en New York dat weinig culturele glans maar veel geld bezat. De Fransen zijn evenwel zo grootmoedig geweest de constructie van een gloednieuw bibliotheek-gebouw en de financiering aan de Amerikanen over te laten.
Galjoenen onder Amerikaanse en Spaanse vlag voeren levensmiddelen aan voor de nooddruftige bevolking in het bezette land. De grootscheeps aangepakte noodhulp is in beeld gebracht in de stijl van vijftiende-eeuwse miniaturen, monnikenwerk van zusters benedictinessen uit de abdij van Maredret. Het originele handschrift berust in de Pierpont Morgan Library in New York, maar gelukkig zijn er facsimile's.
|
|