De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
[Vervolg De brand van een bibliotheek]
In de negentiende eeuw nam de bibliotheek de bovenverdieping van de oude lakenhal over, voorheen de gehoorzaal van de faculteit godgeleerdheid. Aan die vroegere functie herinneren de schilderijen met taferelen uit het leven van Sint-Pieter, de stadspatroon. Album Edouard Morren, omstreeks 1900.
belle époque in de Europese culturele ruimte had bewogen en iedereen had overklast. Tussen de cultuurnaties werd nu een wig gedreven door de zwartgeblakerde bibliotheek van Leuven, die symbool stond voor de tragische tweedeling tussen cultuur en civilisatie. Dat werd kernachtig verwoord. In Leuven zelf verzon iemand al heel vroeg het chronogram ‘ICI fInIt La CVLtVre aLLeManDe’ - omgerekend ‘1914’ -, dat na de Duitse aftocht in 1918 als slagzin op de ruïne van de Universiteitshal prijkte. Hoge bezoekers, zoals de Amerikaanse president Wilson in juni 1919 en de Japanse kroonprins Hirohito in juni 1921, liepen er piëteitsvol onder door. Wilson was bepaald onder de indruk van zijn bezoek aan Leuven, waar hij een eredoctoraat kwam ophalen. Vóór het verdrag van Versailles was uitgeschreven, had hij altijd geweigerd de verwoeste gewesten te bezoeken omdat hij bang was dat het slachtofferperspectief hem zou aanzetten tot veel te harde vredesvoorwaarden.Ga naar eindnoot52 Nu peroreerde de kersverse doctor dat door de euveldaad van Leuven Duitsland zichzelf had uitgesloten uit de republiek der letteren.Ga naar eindnoot53 | |
What do we lose when we lose a library?Hoe belangrijk was nu de bibliotheek die zoveel inkt heeft doen vloeien?Ga naar eindnoot54 De bibliotheek van Leuven was uiteraard geen schatkamer van de omvang van het British Museum of de Bibliothèque nationale. Duitsers vergeleken ze laatdunkend met de bibliotheek van kleine tot middelgrote vorstendommen in het Duitse rijk. Toegegeven, de bibliotheek van Straatburg die ze in 1870 in brand geschoten hadden (ook al op een 25ste augustus!), was rijker geweest. Als wetenschappelijk instrument was de Leuvense universiteitsbibliotheek allicht minder goed toegerust dan die van Gent en Luik. De rijksuniversiteiten in Luik en Gent hadden bovendien hun voordeel kunnen doen met de secularisering van kloosterbibliotheken, terwijl de Leuvense collectie onder het Franse bewind tot tweemaal toe was afgeroomd (1091 banden vertrokken naar Parijs in 1795, en een andere karrenvracht met 718 boekwerken naar Brussel in 1797). De historische bibliotheek in de Universiteitshal was in de loop van de negentiende eeuw en vooral tijdens de belle époque nog geweldig gegroeid (zestigduizend banden in 1846, honderdvijftigduizend in 1900 en naar schatting het dubbele aantal in 1914). De grote auditoria op de verdieping waren dichtgeslibd en de bibliotheek had in feite nagenoeg de hele Universiteitshal overwoekerd. Dat de bibliothecaris na de brand nauwelijks op een honderdtal na kon zeggen hoeveel incunabelen de bibliotheek bezat, was tekenend voor de rijkdom en voor de nonchalance waarmee die boekenschat beheerd werd. Het ging om een Fundgrube voor de geesteswetenschappen, die nog grotendeels onontgonnen was. Vlak voor de oorlog was men met de ontsluiting begonnen en naar verluidt doken er elke dag opnieuw kleine schatten op. Alvast voor de cultuurhistorie van de Nederlanden was de Leuvense bibliotheek een goudmijn. De collectie ging terug tot de oprichting van een centrale bibliotheek in 1636 en was organisch gegroeid in nauwe samenhang met de ontwikkeling van de universiteit, waarvan ze een getrouwe afspiegeling vormde. Daarin werd dan weer de intellectuele en religieuze geschiedenis van de Lage Landen gereflecteerd met haar diverse stromingen en controversen: humanisme, reformatie, contrareformatie, jansenisme. De kern werd gevormd door de zogenaamde academische collectie met alle publicaties, de hele gedrukte productie van het Leuvense professoren- | |
[pagina 17]
| |
gild. Daar leunden archiefbescheiden van de oude universiteit bij aan, waaronder de stichtingsbul uit 1425 die nog maar vijf jaar voordien door de bisschop van Den Bosch was teruggegeven. | |
ErfstukkenOnder de kostbare werken bevonden zich enkele bijzondere stukken die ver boven het niveau van de vaderlandse geschiedenis uitstegen, maar toch aan het speurend oog van de Franse schattenjagers in 1795 en 1797 waren ontsnapt. Daartoe behoorde een vijftiendeeeuws handschrift uit de Abdij van 't Park met volgens Duitse geleerden de gaafste transcriptie van een vermaard historisch geschrift uit de oudheid, Cornelius Nepos' De viris illustribus. Van de hand van Thomas a Kempis was er een autograaf met de levensbeschrijving van de heilige Lidwina van Schiedam, overigens een minuscuul handschrift, letterlijk een kleinood, dat niettemin telkens met veel omhaal werd bovengehaald. Veel kostbaarder oogde een ingekleurd exemplaar van Vesalius' De humani corporis fabrica (1543) met de beroemde houtsneden van skeletten en spiermannen, naar verluidt gedrukt op perkament en volgens de overlevering door keizer Karel V aan de universiteit geschonken (wat tegenwoordig ter discussie staat). Ten slotte waren er de parafernalia van het academische leven, zoals de zilveren scepters van de rijksuniversiteit uit de tijd van koning Willem I en allerhande iconen en trofeeën uit de universiteitsgeschiedenis. In de leeszaal hingen van plint tot plafond zoals in de senaatskamers aan Nederlandse universiteiten portretten van al lang tot stof en as vergane hoogleraren, waaronder een doek dat aan Antoon van Dyck (1599-1641) werd toegeschreven. Dat waren de kostbaarste familiestukken waarmee de wat provinciaal uitgevallen negentiende-eeuwse universiteit zich alsnog een prestigieuze pedigree aanmat.
Vestibule in de Universiteitshal met de bogen van de lakenhal en de barokke staatsietrap die naar de bibliotheek op de verdieping leidde, Foto gebroeders E. en A. Arnou.
Conversatie tussen twee Duitse heren. ‘Men verwijt ons dat wij Leuven hebben verwoest... Maar dat kwam de stad alleen maar ten goede, het waren allemaal oude huizen.’ Prentbriefkaart van de Franse tekenaar Pierre Figerou.
De universiteitsbibliotheek was tegelijk universiteitsmuseum, volgestouwd met academisch erfgoed, waar de bezoeker trots werd rondgeleid, van de portrettenzaal en de promotiezaal tot de pronkzaal. Uitgerekend die pronkzaal (een galerij van ruim vijftig meter lang) was een juweel van bibliotheekarchitectuur, wellicht de fraaist ingerichte bibliotheek in de Lage Landen. Boven de golvende boekenwanden troonden twee dozijn meer dan manshoge beelden, een stoet van gewijde en profane schrijvers, met een afwisseling van geleerden uit de antieke oudheid en de christelijke era of de gewijde geschiedenis, gerelateerd aan de inhoud van de boekenkasten zodat ze als het ware een aanschouwelijke catalogus vormden, een Bilderkatalog die de onderwerpen ontsloot (Aristoteles en de christelijke filosoof Justinus; Hypokrates en Sint-Lucas, voor de medicijnen, enz.).Ga naar eindnoot55 |
|