De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 2]De brand van een bibliotheek
| |
[pagina 3]
| |
Voor vele burgers kwam de oorlog geheel onverwacht.Ga naar eindnoot1 De zomer van 1914 was prachtig. De klaprozen kleurden naar verluidt roder dan ooit. In West-Vlaanderen, dat bekendheid zou verwerven als ‘Flanders Fields’, woonde Cesar Gezelle, de neef van de veel bekendere priester-dichter Guido. ‘Oorlog over leper’, schreef Cesar Gezelle, ‘dat leek ons alzo onmogelijk als een schielijke sneeuwvlaag over Bombay.’ Niemand kon toen vermoeden dat leper samen met Verdun het epicentrum zou worden van de schokgolf die Europa doortrok, en het ommeland, de ‘Ypres Salient’ (de leperboog), de necropolis van het Britse Gemenebest. Een andere literaire neef van Gezelle, Stijn Streuvels, zou straks Leuven beschrijven als gold het Pompeï.
Verstild Leuven vóór de brand. Photochrome omstreeks 1900. Library of Congress, Washington DC.
Vooralsnog was er geen vuiltje aan de lucht. In Leuven, waar de professoren onder de indruk waren van Duitse wetenschap en techniek en de studenten in de ban van Heidelberg-romantiek, schenen ze niet wakker te liggen van de oorlogsdreiging. Dat een oorlog op de Balkan België kon meesleuren in een mondiaal conflict leek ondenkbaar.Ga naar eindnoot2 In maart riep de rector de academische senaat in spoedzitting bijeen, niet vanwege de internationale toestand maar in verband met studentenprotest tegen het tuchtreglement, wat dreigde uit te lopen op een heuse revolte. | |
Duitsland, huis van vertrouwenHet buitenland was een ver-van-ons-bed show en Duitsland met een keizer aan het roer en katholieken in de regering was een huis van vertrouwen. Dat in geval van oorlog Duitsland een ultimatum zou stellen met de eis tot vrije doortocht, was voor menigeen te kort door de bocht. Onder de rook van Leuven, op zijn landgoed in Heverlee, hield een Duitse hertog hof, gunsteling van de keizer en begunstiger van de universiteit, die hij in 1909 nog had begiftigd met een ultramodern laboratorium dat zijn geslachtsnaam droeg: het Arenberg-instituut (het tegenwoordige kunstencentrum stuk). In de winter van 1913-1914 hadden Duitse vaklieden metalen boekenrekken gemonteerd in de aloude universiteitsbibliotheek. In mei 1914 was Jan Frans van de Velde herdacht, de legendarische bibliothecaris die tijdens de Franse Revolutie de kostbaarste boeken naar Rotterdam had verscheept om ze te behoeden voor de trofeeënbrigades van de Franse republiek. In juni verliepen de examens zoals gebruikelijk - business as usual. Daarna doezelde Leuven weg in zijn vertrouwde zomerslaap. De Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig passeerde er in juli 1914 op weg naar de kust en naar zijn vriend, de dichter Emile Verhaeren, en hij zag een aardige, ingedommelde stad. De tweede examenperiode, voorzien voor oktober, zou met vijf jaar moeten worden verdaagd. In augustus bulderden de kanonnen. Ook in Amerika klonk dat als een donderslag bij heldere hemel. Daar dachten ze dat het mogelijk was de oorlog door middel van arbitrage buiten de wet te stellen en de vrede af te kopen met een flink pak dollars. Cedant arma togae, de wapens zouden wijken voor het recht. Zo stak de staalmagnaat Andrew Carnegie in 1910 tien miljoen dollar in de bouw van een onderkomen voor het Internationale Hof van Arbitrage in Den Haag. Daar waren in 1899 en 1907 conventies over oorlogsrecht afgesloten die oorlogsgeweld aan banden zouden leggen. Er was een derde Haagse vredesconferentie gepland in 1915. Het Vredespaleis kwam gereed in 1913, net op tijd - de Nederlandse socialistenleider Troelstra zou zich toen hebben laten ontvallen dat dan de oorlog wel kon beginnen. Op 2 augustus had de Duitse gezant in Brussel nog een geruststellende verklaring afgelegd. Hij had zijn woorden zorgvuldig gekozen: misschien zou het dak van de buurman vuur vatten, maar tot het eigen huis zouden de vlammen niet geraken. Geen achtenveertig uur later stonden aan de grens met Duitsland de eerste dorpen in brand en bulderden de kanonnen. | |
[pagina 4]
| |
Straatgevechten in Leuven tussen Duitse troepen en Belgische sluipschutters, Duitse prentbriefkaart.
| |
Het spook van de francs-tireursLeuven was een garnizoensplaats.Ga naar eindnoot3 Een vreemde troepenmacht hadden de Leuvenaars echter niet meer gezien sinds de Tiendaagse Veldtocht in 1831. Toen had de prins van Oranje de stad voor één dag symbolisch mogen bezetten; hij had er zichzelf getrakteerd op het lokale bier. Nu zag het er even naar uit dat er voor de stad weer een rol was weggelegd in de krijgsgeschiedenis. Koning Albert en zijn generaals kozen in 1914 Leuven als hoofdkwartier en installeerden zich vanaf 5 augustus in het stadhuis. Het Belgische leger was evenwel geen partij voor de keizerlijke armee. Een veldslag was geen optie, maar de streek om Leuven leende zich uitstekend voor hinderlagen en voor de tactiek van speldenprikken en wespensteken, die bij de Duitsers zoveel kwaad bloed zou zetten. Die guerrillatactiek zou ook nieuw voedsel geven aan de geruchten over francs-tireurs, de fameuze sluipschutters, burgerstrijders, die onwettig aan de oorlog deelnamen. De francs-tireurs spookten al sinds de oorlog van 1870 door de Duitse hoofden en de herinnering eraan was levendig gehouden in oorlogsromans en krijgshandboeken, zodat ze tegen de oorlog aan waren uitgegroeid tot een nationale obsessie.Ga naar eindnoot4 De rekruten van Adolf Hitlers regiment kregen touwen mee om de francs-tireurs die hun weg zouden kruisen op te knopen. Leuven werd spoedig tot open stad verklaard. De Belgische legerleiding besloot wijselijk terug te trekken op het bolwerk Antwerpen. Op 19 augustus werd Leuven bijna zonder slag of stoot ingenomen. Duitse soldaten marcheerden door de stad in gesloten gelederen. Troepen van alle wapens passeerden de revue, maar vooral grijze drommen voetvolk waar geen einde aan kwam. De doortocht van het leger van Von Kluck duurde van 19 tot 28 augustus, tien volle dagen. Langs de hoofdstraten moesten de huisdeuren ook 's nachts geopend blijven en de vensters verlicht, kennelijk geen overbodige maatregel in dit land van francs-tireurs. | |
Paniek of opgezet spel?Terwijl in de laatste week van augustus de Duitse veldtocht in het oosten voorspoedig verliep, met als hoogtepunt de overwinning bij Tannenberg op 25 augustus, kwam in het westen het Schlieffen-plan enigszins onder druk te staan. Het Duitse leger mocht bij de uitvoering van de reuzenzwaai naar Frankrijk toe geen vertraging oplopen. Tegenover elf Duitse legerkorpsen stonden omgerekend nog geen twee Belgische korpsen, ofwel vijfhonderdduizend Duitsers tegenover honderdduizend Belgen.Ga naar eindnoot5 Toch vormden die Belgen vanuit de vesting Antwerpen nog een bedreiging voor de aanvoerlijnen van het Duitse leger, waarvan de hoofdmacht operationeel was tachtig kilometer verder, aan de Franse grens. Om daar de druk op de geallieerden te verlichten, deden Belgische troepen eind augustus, begin september, tot drie keer toe een uitval. De eerste sortie vond plaats op 25 augustus. Belgische divisies vielen aan over een front van wel vijftien kilometer met Leuven nog net binnen het bereik van hun linkerflank. Ze braken door de Duitse linies en drongen door tot op minder dan tien kilometer van de stad. Het gedonder van het geschut zorgde voor paniek bij het Duitse garnizoen in Leuven. Om acht uur stipt weerklonken geweerschoten, onmiddellijk gevolgd door ontladingen van mitrailleurs. Wie had het eerste salvo gelost? De welwillendste verklaring, toentertijd ook gevolgd door de officiële Belgische onderzoekscommissie, luidt dat er een vuurgevecht is ontstaan tussen een terugtrekkende Duitse achterhoede en Duitsers in de stad die deze voor vijandelijke eenheid hield, Belgisch of Frans. Mogelijk was er sprake van een dubbele misvatting. De Duitse soldaten die in de stad lagen dachten dat de vijand in aantocht was (‘Die Fransozen sind da! Die Engländer sind da!’), ofwel dat burgerstrijders een overval waagden (‘Die Zivilisten haben geschossen’). De eersten openden het vuur op hun eigen troepen. Wie dacht dat het om francs-tireurs ging, mikte op de huisgevels. Stof dat opstoof bij het afketsen van munitie kon makkelijk gehouden worden voor kruitdampen van vijandelijk geschut. Dit soort friendly fire kwam vaker voor. Mogelijk was er ook sprake van bewuste misleiding van Duitse kant met schijnvertoningen en Duitse soldaten in de rol van francs-tireurs. Dan gaat het echt om opgezet spel. Mgr. Paulin Ladeuze (1870-1940), de rector van de universiteit, zag vanuit zijn ambtswoning hoe in de tuin van het belendende Arenberg-instituut soldaten wel | |
[pagina 5]
| |
twintig minuten lang kogels afvuurden in een lege straat. Dit leek sterk op een mise-en-scène. De rector liet zich in dezer voege uit in zijn geheime rapport aan het Vaticaan. Hij was ervan overtuigd dat de terreur planmatig verliep (dat lijdt geen twijfel) en dat die op voorhand was beraamd (wat nog steeds ter discussie staat). Hoe dan ook, indien een en ander nu in scène was gezet of niet, misverstand of misleiding, de francs-tireurspsychose greep rap om zich heen. En angst gleed over in razernij. In de straten van Leuven bleven soldaten elkaar beschieten, terwijl ze er snel allemaal van overtuigd waren dat ze met sluipschutters te maken hadden.
De Oude Markt met de achttien-de-eeuwse extensie van de Universiteitshal. De pronkzaal met de langgerekte boekengalerij bevond zich pal achter het grote venster op de tweede verdieping. Foto uit Pierre Alphonse en Pierre Emile Arnou, Louvain en ruines 1914.
De vernietiging in kaart gebracht. In de binnenstad waren ruim duizend panden in de as gelegd, een achtste van alle gebouwen. In de meer proletarische buitenwijken gingen nog eens duizend woningen in vlammen op. Kaart in J. van Hamme & H. Beckers, Notre Labeur. La région de Louvain pendant la guerre, Brussel 1920.
| |
Leuven brandtHet gedrag van de troep werd prompt gesanctioneerd door de plaatscommandant, en die beriep zich steevast op orders van hogerhand. Generaal Max von Boehn, bevelhebber van het IX-de Reservekorps, had bij zijn terugkeer van het strijdtoneel ten noorden van Leuven razend van woede een donderpreek afgestoken. Von Boehn dreigde ermee de stad van de aardbodem te vegen en de sluipschutters en hun handlangers op te hangen; Leuven had het strafgericht over zichzelf afgeroepen. Het dreigement bleek intussen bewaarheid te worden. De chronologie van de brandstichtingen is nauwelijks nog te achterhalen. Vast staat dat er de avond van de 25ste augustus over de stad verspreid verschillende brandhaarden waren en dat er alom paniek uitbrak. Om tien uur 's avonds, diezelfde 25 augustus, verliet een aantal ruiters van een transporteenheid de Uni- | |
[pagina 6]
| |
versiteitshal, waar ze hun paarden hadden gestald. In die middeleeuwse lakenhal was vanouds ook de universiteitsbibliotheek ondergebracht. Een bibliotheek kon bezwaarlijk voor een militair doelwit worden gehouden, maar de manschappen van de bewuste munitiecolonne beweerden dat er op hen geschoten was vanuit een leegstaand pand aan de overkant. De huismeester controleerde nog eens of de toegang tot de bibliotheek op de eerste verdieping wel stevig vergrendeld was. Toen geraakte hij bevangen door rook die van alle kanten opdrong. De Oude Markt stond dan al deels in brand. Ooggetuigen bemerkten omstreeks half twaalf hoe soldaten het vuur aanstaken op de begane grond van de Universiteitshal. Ze durfden echter niet tussenbeide te komen. Een pater uit het naburige Drievuldigheidcollege deed dat wel. Toen hij de bevelvoerende officier attendeerde op de bibliotheek, werd hij wandelen gestuurd. De Duitsers deden alsof ze zelf bij een ander pand aan het blussen waren en de officier weigerde de brandweerladder af te staan: ‘Wir haben Befehle’.Ga naar eindnoot6 De volgende morgen was de universiteitsbibliotheek geheel door het vuur verslonden. Een regen van verkoold papier daalde over de stad neer. In zijn rapport aan het Vaticaan benadrukte rector Ladeuze dat enkel misdadige opzet kon verklaren hoe van heel dat enorme gebouw en van driehonderdduizend boekdelen op minder dan tien uur tijd niets meer overbleef dan geblakerde muren en een hoop as. En het leed voor de rector geen twijfel dat men met de vernietiging van de Hal en de bibliotheek doelbewust de universiteit had willen treffen. De volgende dagen werd de brandstichting systematisch voortgezet met behulp van gespecialiseerde Brennkolonnen. Het meest representatieve deel van de binnenstad en de negentiende-eeuwse stadsuitbreiding moest eraan geloven. In de Stationsstraat stonden er van de honderdzeventig panden nog nauwelijks dertig overeind. De commerciële slagader was getroffen, evenals het historische stadshart. Zo dit al waanzin was, er stak toch systeem in. De stad werd geraakt in haar vitale functies én in haar symbolische representatie. In het centrum behoorden nagenoeg alle panden tot het bouwkundig erfgoed. De blikvangers maakten bovendien deel uit van het academisch erfgoed: de Universiteitshal natuurlijk, het historische academiegebouw, maar evengoed het Studentenhuis, het sociëteitsgebouw van het studentengenootschap, en voorts enkele monumentale colleges en het oude huis van de Artesfaculteit met de neoklassieke portiek die nu de toegang tot het M-Museum markeert. In de gegoede burgerwijken werden de herenhuizen van vijf notarissen, vijf rechters, veertien advocaten en vijftien artsen in de as gelegd. Vooraf waren de wijnkelders soldaat gemaakt. Ruim twintig hoogleraren zagen hun bibliotheken en collecties in rook opgaan, met inbegrip van hun voor de drukker klaarliggende kopij. Professor Henry De Vocht vluchtte met zijn brieven van Erasmus en Thomas More, terwijl de kogels hem om de oren floten. | |
De Hunnen voor de poortDe plundering en vernietiging maakten een verpletterende indruk in het buitenland en met name bij de Britse middenklasse. ‘For All We Have and Are’, dichtte Rudyard Kipling met de dringende waarschuwing: ‘The Hun is at the gate’. In Carillon riep componist Edward Elgar de ruïnes van Aarschot, Dinant en Dendermonde op en ‘Louvain’ rijmde er op ‘Berlin’.Ga naar eindnoot7 Kipling en Elgar waren de artistieke exponenten van het Britse imperialisme, die in de brand van Leuven een argument temeer vonden voor een oorlog op het continent. Leuven raakte daarbij zodanig beladen met sentiment, dat in de herfst van 1914 niet enkel Engelse boten, maar ook kleine Engelse meisjes ‘Louvain’ werden gedoopt. Het lot van Leuven zorgde vanzelfsprekend voor beroering in academische kring. In Oxford rolde al in september 1914 het verweerschrift Why We are at War van de pers. Als eerbetoon aan Leuven ging de opbrengst naar het Belgische hulpfonds. In Cambridge doceerden negen Leuvense hoogleraren in een soort Belgische schaduwuniversiteit. Daar werden steunbijdragen ingewacht in Trinity College, bij Bertrand Russell, die als penningmeester optrad.Ga naar eindnoot8
Composities als de mars Remember Louvain (1914) vormden de sonore tegenhangers van de vaak schreeuwerige grafiek. De klaagzang In Old Louvain en het strijdlied Louvain! shall be our Battle Cry beide van 1915, weerspiegelden in hun verschillende teneur de Britse gemoedsgesteltenis ten aanzien van Brave Little Belgium.
De Duitsers hadden met Leuven een voorbeeld willen stellen, maar dat draaide verkeerd uit. In plaats van respect oogstten ze overal afkeuring en verontwaardiging. Van Kopenhagen tot Rome regende het protesten bij Duitse ambassades. Ook in de neutrale landen miste een en ander zijn uitwerking niet. Onmiddellijk waren vanuit Nederland journalisten doorgedrongen tot |
|