De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
De illustrator van een kinderboek moest tijdens de bezetting zijn tekeningen nauwkeurig afwegen op de schaal van goed en fout. Hans Brouwer maakte bijvoorbeeld de illustraties van Jan Roelfs' Rinkeldekink de toverstuiver, uitgegeven door De Bijenkorf. Het boekje was bedoeld om de jeugd te laten kennismaken met het in 1941 ingevoerde zinken oorlogsgeld en beschreef de belevenissen van een stuiver en ander kleingeld. In zijn illustraties tekende Brouwer nadrukkelijk alleen de muntkant en niet de keerzijde met ‘voorchristelijke zinnebeelden’.Ga naar eindnoot1 Hij had geen boodschap aan de heemkundige symbolen waarmee de nationaal-socialisten hun ideologie een wetenschappelijke grondslag probeerden te geven. Nico de Haas, de ontwerper van de munten, was hoofdredacteur van de bladen Storm-ss en Hamer, een aan ‘Germanenkunde’ gewijd maandblad. Hij verwoordde in 1943 zijn visie: ‘Volkskultuur is een zaak van welbewuste overheidszorg, van rasgebonden kultuurpolitiek. (...) Praktische beoefening van de volkskunde beteekent dan ook niet alleen het noteeren en conserveeren van het nog bestaande, het beteekent ook, het uitwieden van volksvreemd onkruid, het zuiveren van de volksche overleveringswereld van de aan de rasziel vreemde voorstellingen, het verdelgen van al het zieke en ontaarde en het wegsnoeien van het verwilderde.’Ga naar eindnoot2
Johanna Haarer, Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler!, Amsterdam, Westland, 1942. Vertaling door Steven Barends. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
In dat licht is het niet verwonderlijk dat de serie kinderboeken ‘Volkskunst en kinderkunst’ onder redactie van Johanna Riemens-Reurslag in goede aarde viel bij de nieuwe machthebbers. Aan deze in 1940 en 1941 verschenen reeks werkten de twee zusters Johanna en Hil Bottema mee. Johanna voorzag Riemens-Reurslags prentenboek De geschiedenis van Betsie het paard van idyllische plaatjes van het boerenleven. Haar zus Hil vervaardigde diverse prentenboekjes waarin de volkskunst een prominente rol speelde. Evenmin als Johanna had zij politieke bijbedoelingen, maar was ze oprecht - en in de gegeven context nogal naïef - geïnteresseerd in volkskunst en heemkunde. Voor Hil Bottema golden vooral de traditie en esthetische kwaliteiten van de folklore als een bron van inspiratie. | |
Nationaal-socialistische propagandaAl in 1933, toen Hitler in Duitsland aan de macht kwam, waarschuwde E.J. van der Det in zijn Hitlerregime en onderwijs tegen de opvoeding in nationaal-socialistische geest: ‘Zij moet de jeugd kneden tot volgelingen van het stelsel. Zij moet aan de raszuivering medewerken, door uitstooting der niet-raszuivere elementen op de jeugd toe te passen. Zij moet helpen aan de voorbereiding tot den oorlog. In haar organisatie moet zij het autoritaire principe doorvoeren.’Ga naar eindnoot3 Van der Det had een vooruitziende blik, getuige kinderboeken als Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler! van Johanna Haarer. Stuitend is ook Van de vos Reynaerde, Ruwaard Boudewijn en Jodocus, geschreven door de prominente nsb-er Robert van Genechten (1895-1945). In dit antisemitische vervolg op het bekende middeleeuwse epos speelt de neushoorn Jodocus de hoofdrol. Er is weinig fantasie voor nodig om in de neushoorn de jood te ontwaren. Jodocus richt het dierenrijk te gronde door distels te verbouwen en de rasvermenging te bevorderen. Het boekje werd geïllustreerd door Maarten Meuldijk, die sinds 1933 tekende voor Volk en Vaderland en wiens tekeningen in de nsb-krant zich kenmerkten door grofheid en jodenhaat. Evenals Van Genechten was Meuldijk een vooraanstaand nsb-er en dankzij hun politieke gewicht, maar mede dankzij Meuldijks aansprekende tekenstijl, werd van het boek een Disney-achtige tekenfilm gemaakt.Ga naar eindnoot4 Ook in het onderwijs werd de jeugd geïndoctrineerd met anti-joodse en nationaal-socialistische sentimenten. Aan de schoolpoort werden boekjes als Hier zijn Wim, Jan, Marie, Zus en Kees Flink uitgedeeld. De propagandaboekjes voor de Jeugdstorm zijn geïllustreerd met foto's van de activiteiten van deze nsb-jeugdvereniging, voorgesteld als een Arische padvinderij waarin veel aan sport wordt gedaan. De plaatjes tonen in uniform gestoken Jeugdstormers die aan het sporten, reidansen of marcheren zijn. Een tekening van een docerende jeugdleider gaat vergezeld van het commentaar dat je bij de Jeugdstorm leert eerlijk, moedig en daadkrachtig te zijn, en een goede Nederlander. In 1943 verscheen het door Matho (pseudoniem van Marius Thomassen) getekende prentenboekje De avonturen van Flits, de herder, Bull, de dog. Het werd door de propaganda-afdeling van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten op scholen verspreid. Aan de hand van acht plaatjes met bijbehorende versjes werd | |
[pagina 28]
| |
het verhaal van de herder Flits verteld. De parallellen met de politieke situatie lagen er dik bovenop: vader Flits moest een eenzaam gevecht leveren tegen Bull de dog en zijn helpers en intussen aten ratten met kromme neuzen het voedsel op. De kleine hongerige Flits besloot: ‘Ééns zou hij Bull voor goed verdrijven, Maar eerst de ratten hier d'r uit!’
Matho (=Marius Thomassen), De avonturen van Flits, de herder en Bull, de dog, Den Haag, De Schouw, [1943]. Bijzondere Collecties van de UvA.
Jodocus de neushoorn belast zijn mededieren. Robert van Genechten, Van den vos Reynaerde, Ruwaard Boudewijn en Jodocus, Amsterdam, De Amsterdamsche Keurkamer, 1941. Tekeningen van Maarten Meuldijk. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam.
Wim en Zus Flink in den Jeugdstorm. Brochure van de nsb. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
In hoeverre de Nederlanders zich door zulke propaganda in de luren lieten leggen is moeilijk na te gaan. De invloed van prentenboeken met een anti-geallieerde boodschap was door hun onwaarschijnlijke strekking vermoedelijk nog geringer. Een voorbeeld van averechtse overdrijving is het in kleur gedrukte prentenboekje De bedrieger bedrogen uit 1942, waarin met grappig bedoelde tekeningen de schuld van de oorlog geheel bij de geallieerden wordt gelegd. | |
Fré Cohen en Leo SchatzJoodse illustratoren kregen het tijdens de bezetting zienderogen zwaarder te verduren. Ze werden uit het openbare (even geweerd, gemarginaliseerd, geregistreerd - en uiteindelijk gedeporteerd, als ze geen kans zagen uit de klauwen van de bezetter te blijven. Toch probeerden ze tegen heug en meug door te gaan met werken. Fré Cohen tekende in 1941, waarschijnlijk noodgedwongen, voor de joodse bevolkingsgroep. In juni van dat jaar antwoordde ze zelfbewust op de vraag of ze joodse onderwerpen tekende: ‘Ja, vrij veel. [...] Ik ben op het ogenblik bezig een Joodsch jongensboek te illustreren’, en ze vertelde dat ze ook bezig was een joodse kalender te ontwerpen.Ga naar eindnoot5 Cohen was in de joodse buurt van Amsterdam mede-oprichtster van een middelbare kunstnijverheidsschool, die in 1941 tot stand kwam dankzij een schenking van de grafisch industrieel W.A. van Leer.Ga naar eindnoot6 Beeldhouwer Jaap Kaas (1898-1972) werd benoemd tot directeur en Cohen onderwees er de vakken grafiek, reclame en tekenen. De W.A. van Leerschool, zoals de opleiding werd genoemd, bleef tot 20 juni 1943 bestaan.Ga naar eindnoot7 In de zomer van 1942 begonnen de deportaties van joden en in september 1943 waren vrijwel alle joodse inwoners van Amsterdam afgevoerd. Fré Cohen dook onder en vervaardigde - waarschijnlijk in deze periode - onder het pseudoniem Freco tenminste vijf kinderboekjes die bekend staan als de Huppie-Duppie-serie. De deeltjes uit de reeks gaan over kabouters, poppen, dieren of kinderrijmpjes en hebben eenvoudige, van een steunkleur voorziene illustraties.Ga naar eindnoot8 Leo Schatz gaf in 1941 op de W.A. van Leerschool ‘beschrijvende meetkunde en perspectief’. In 1942 dook hij onder en enige tijd later ontmoette hij in Den Haag Wim Polak.Ga naar eindnoot9 Ze zaten samen in het verzet en om die activiteiten te financieren maakten ze, behalve schilderijen, ex-librissen en kinderrijmprenten, ook prentenboeken. De legale uitgeverij die Wim Polak daarvoor opzette diende eveneens als dekmantel voor verzetswerk.Ga naar eindnoot10 Leo Schatz tekende onder het pseudoniem ‘Lescha’ het prentenboekje Dokter langpootmug, met prenten van vogels, muizen en insecten. De prenten in rood/gele kleuren tonen de insecten op daken van huizen, in kleine holen en op zolders. Gezien de setting van het verhaal is het verleidelijk te veronderstellen dat Schatz zich liet inspireren door de omgeving van een van zijn onder- | |
[pagina 29]
| |
duikadressen. Dokter langpootmug werd in een grote oplage uitgebracht en kende maar liefs drie drukken (1942:10.000,1943:15.000 en 1945: 20.000 exemplaren).
Bea Etty Polak-Biet, Dokter Langpootmug, [Den Haag, W. Polak, 1945]. Met tekeningen van Lescha (= Leo Schatz). Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Bea Etty Polak-Biet, Ankie is jarig, [Den Haag, W. Polak, 1943]. Met foto's van Sem Prester. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Illustratie uit El Pintor's reizen, [Amsterdam, El Pintor, 1943]. Bijzondere Collecties van de UvA.
Kom binnen in het huis van El Pintor, [Amsterdam, El Pintor, 1943]. Koninklljke Bibliotheek, Den Haag.
De verspreiding van het boekje gebeurde onder meer door een netwerk van ‘ondergrondse’ ajc-ers.Ga naar eindnoot11 De bijbehorende versjes werden verzameld door Bea Etty Biet. Zij verzorgde eveneens de tekst van andere uitgaven van Polak, waaronder het kinderboekje Ankie is jarig uit 1943. Leo Schatz en fotograaf Sem Presser (1917-1986) illustreerden dit prentenboekje. Het idee kwam van Presser, die met zijn gezin in Arnhem ondergedoken was en geld nodig had om in zijn onderhoud te voorzien. Hij fotografeerde het dochtertje Ankie van zijn onderduikgezin tijdens haar verjaardag. Deze foto's gebruikte hij voor dit kinderboek en enkele andere uitgaven van Polak, zoals kalenders.Ga naar eindnoot12 | |
El PintorIn Amsterdam tooide een andere ondergrondse uitgeverij zich met de naam ‘El Pintor’ - de schilder. Onder die naam verscheen een reeks opmerkelijke prentenboeken, waarvan Et Pintor's Toverboek van 1001 nacht in 1941 een van de eerste was. Godfried Bomans (1913-1971) leverde de tekst en omschreef El Pintor als ‘een tovenaar uit de laatste tijd, een moderne kabouter; hij ziet er net zo uit als een heleboel andere mensen, en hij woont, zonder puntmuts, en zonder baard, in een gewoon huis op de Keizersgracht.’ In werkelijkheid bestond El Pintor uit groep jonge mensen die onder leiding van Jacob Kloots (1916-1943) prentenboeken maakte. Kloots was verbonden geweest aan de Nieuwe Kunstschool van Paul Citroen (1896-1983), een particuliere kunst(nijverheids)opleiding waar de idealen van het Duitse Bauhaus werden aangehangen - geen wonder dus dat de Duitse bezetter de school in 1941 sloot, te meer omdat veel leraren en leerlingen van joodse afkomst waren en er linkse ideeën op na hielden. | |
[pagina 30]
| |
Kloots dook onder en begon onder de naam ‘El Pintor’ prentenboeken en spelletjes uit te geven. Het merendeel van de illustraties werd verzorgd door zijn vrouw Galinka Ehrenfest (1910-1979), een leerlinge van De Nieuwe Kunstschool. De illustraties in de El Pintorreeks sloten aan bij de modernistische tekenstijl die werd onderwezen op de Nieuwe Kunstschool. In het vermoedelijk door Ehrenfest getekende boekje Eerste en laatste verraadt de uitbeelding van de kledij de invloed van de lessen ‘kostuumkunde’ die Helen Ernst (1904-1948) aan de Nieuwe Kunstschool gaf. Zij leerde haar leerlingen kostuums te ontwerpen op figuren van cilinders en kegels en gaf opdrachten waarbij ze een historisch kostuum liet omvormen tot een schematisch model.
Ontstaan in het gijzelaarskamp: J. de Ranitz e.a., Flapje Wildsnuit wil een mensch worden, Zwolle, De Erven J.J. Tijl, [1948]. Bijzondere Collecties van de UvA.
Zulke modelmatige historische kledij is in Eerder en later bijvoorbeeld te zien op de illustratie waarop een aantal figuren bij een stoomtrein staat. Ook Ernst illustreerde kinderboeken en ontwierp in 1936 het pop upboek De Appel, waarvoor ze tevergeefs een uitgever zocht. Aan El Pintor's Toverboek van 1001 nacht - eveneens een pop up-boek - werkte een groep veelal ondergedoken leerlingen van de Nieuwe Kunstschool mee, waaronder Eva Eissenloefel (1917-2011). Het ingenieus gemaakte boek bestaat uit drie verhalen - ‘All Baba en de veertig rovers’, ‘Aladdin en de wonderlamp’ en ‘De geschiedenis van Simbad, de zeeman’. De illustraties klappen uit wanneer de bladzijden worden omgeslagen. De meest vernieuwende publicatie van El Pintor is het door Ehrenfest gemaakte prentenboek Kom binnen in het huis van El Pintor - ‘waar je mag klimmen, springen, zwemmen, snoepen, schilderen, schaatsen, knoeien, koken, glijden, vliegen, vissen, varen’. De afbeeldingen tonen de kamers van een huis waarin, zoals de titel suggereert, alles mogelijk is. De eigenzinnige stijl van afbeelden en de soms bijna surrealistische sfeer geven blijk van een grote artistieke vrijheid, een speelruimte die in de oorlogsjaren bij andere beeldende kunsten veelal verdween. De invloed van de aan de Nieuwe Kunstschool verbonden leraar Hajo Rosé (1910-1989) is aantoonbaar in het prentenboek. Hij liet zijn leerlingen vaak oefeningen tekenen waarbij voorwerpen in relatie tot menselijke figuren werden geplaatst, een stramien dat ook wordt gebruikt in het prentenboek.Ga naar eindnoot13 El Pintor kende een triest einde. In 1943 werd Kloots opgepakt en naar Sobibor afgevoerd, waar hij werd vermoord. Galinka Ehrenfest werd gearresteerd, maar wist door te liegen over haar afkomst de dans te ontspringen.Ga naar eindnoot14 Ook vele andere joodse illustratoren kwamen in de oorlog om het leven. Fré Cohen pleegde bij haar arrestatie zelfmoord; de illustratoren Felix Hess (1878-1943; Sobibor), Dinah Kohnstamm (1869-1942; Auschwitz) en Jetty de Vries (1886-1942; Auschwitz) werden in de vernietigingskampen omgebracht. | |
Prentenboek in gijzelingIn het gijzelaarskamp Beekvliet in Sint Michielsgestel ontstond in 1942-43 het prentenboek Flapje Wildsnuit wil een mensch worden, dat pas in 1948 werd uitgegeven. In het Klein-Seminarie Beekvliet in Sint Michielsgestel werden vanaf 1942 1260 vooraanstaande Nederlanders in gijzeling gehouden. De gijzelaars werden tijdens hun internering redelijk behandeld, maar er was altijd de angst dat zij als vergelding voor aanslagen van het verzet gefusilleerd konden worden. In het kamp werden veel initiatieven ondernomen om de verveling tegen te gaan en de dreiging van represailles te vergeten. Kunsthistoricus Gerard Knuttel organiseerde in het najaar van 1942 met de Schiedamse advocaat P. Sanders de tentoonstelling ‘Wat gijzelaars maakten’.Ga naar eindnoot15 De tentoonstelling- ‘Knutsel met Knuttel en anders met Sanders’ - werd een groot succes. Naast werken van kunstenaars als Piet Zwart en Karel van Veen werden allerhande knutselobjecten geëxposeerd, van een scheepsmodel tot een lamp met een draak. ‘Bijzonder aardig was ook het ontwerp van een prentenboek, na den oorlog te drukken, en een plastiek van de hoofdfiguur daaruit: de olifant Quasimodo’, schreef organisator Sanders enkele jaren later.Ga naar eindnoot16 Jhr. Ir. Jan de Ranitz (1909-1993), die verantwoordelijk was voor de ‘plaat van de week’ in de kantine, vervaardigde de afbeeldingen voor het prentenboekje. Dominee J. Matser van Bloois en de arts J. Drost verzorgden de rijmpjes en teksten. Het boekje was aanvankelijk alleen bedoeld voor de kinderen van de gijzelaars, maar medegevangene en uitgever H. Dikkers bracht het in 1948 op de markt en herdoopte het olifantje Quasimodo tot Flapje Wildsnuit. Het boekje stond vol herkenbare situaties en in zijn reclamefolder schreef de uitgever dan ook dat de oud-gegijzelden er plezier aan konden beleven, want ‘de voorpagina [zal] U herinneren aan Beekvliets veel omstreden voetbalveld en de tekeningen op enige andere pagina's aan de vriendelijke torentjes van Gestel.’Ga naar eindnoot17 | |
[pagina 31]
| |
Nadagen van de bezettingVooral in het laatste oorlogsjaar ondervonden vele burgers de verschrikkingen van de oorlog aan den lijve. De prioriteiten werden basaal en tijdens de hongerwinter konden velen alleen nog maar aan voedsel denken. Een brief aan de illustratrice Nans van Leeuwen maakt dit op bijna komische wijze duidelijk. Zij maakte in december 1944, aan het begin van de hongerwinter, voor de uitgeverij Mulder prentenboekjes met muizen zoals Luie Lientje Muis en De kleine Alexander. Haar zus Mies van Leeuwen beoordeelde de prenten: ‘Ik vind ze enig. De platen [zijn] reusachtig geslaagd. Die van 't stel in de provisiekast met kaas, spektaart is wel goed om de kinderen te laten watertanden in deze tijd. Trouwens de mensen net zo goed. Die kaas zag er zo echt kaasachtig uit.’Ga naar eindnoot18 Op 3 januari 1945 sprak rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart een rede uit waarin hij de problemen van de bevolking aanroerde en aan het einde van zijn betoog de retorische vraag stelde: ‘Wat nu?’ De illegale pers diende hem een maand later van repliek met het prentenboekje Wat straks? Handje plak antwoordt Seyss Inquart, uitgegeven door de Haagse ‘Knock out press’. Onder ‘Handje Plak’ verscholen zich de dichter Martinus Nijhoff (1894-1953) en de schrijver Leonard Huizinga (1906-1980), die de teksten maakten, en Alfred Mazure (1914-1974), die de illustraties verzorgde. Mazure - naderhand beroemd geworden door zijn ‘Dick Bos’-strips - maakte kleine zwarte penseeltekeningen die over de rechterpagina werden gezet met veel wit.Ga naar eindnoot19 Mazures weergave van de bezetter is karikaturaal, die van de ellende van de bevolking rauw en hard. Het kleine formaat en het vele wit geven de tekeningen van uitgemergelde kinderen, een gefusilleerde man of ruïnes een extra dramatische lading. Het indringende en afschuwelijk beeld van een bijna doodgehongerd kind werd door Mazure met kleine variaties vijf keer herhaald. Dat zijn weergave niet overdreven is bewijzen de foto's van Cas Oorthuys (1902-1975) en Emmy Andriesse (1914-1953). Het contrast van deze illustraties met de lollige tekeningen van rovende Duitsers is zo sterk, dat de boodschap ook zonder de versjes duidelijk is. Mazure is niet de enige illustrator van illegale uitgaven, maar zijn tekeningen behoren tot de meest indrukwekkende van het laatste oorlogsjaar.
Piet Worm, Het heidenlied van Jan en Piet, Utrecht, De Fontein, [1947]. Bijzondere Collecties van de UvA.
Een luchtaanval van de (geallieerde) wespen. Hans Held, Reintje verwekt onrust. Een sprookje, Amsterdam, [s.n.], 1946. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
| |
Na de bevrijdingOok de komst van de bevrijders werd vastgelegd in prentenboekjes. In De kleine parade laat Rein van Looy (1910-1994) kinderen meerijden op een motor, jeep en tank, terwijl het modern vormgeven Hi ha Canada bijna een staalkaart is van alle voertuigen van de geallieerde strijdmacht. Mart Kempers (1924-1993) beeldde in dit boekje - zijn debuut - negersoldaten af en merkte daarover in 1992 op: ‘Deze twee zwarte Amerikanen vind ik wel goed, die houding, dat waren van die lange slungels die erbij waren. Dat heb ik toch wel gezien, en vastgelegd.’Ga naar eindnoot20 Evenals negers waren de soldaten in Schotse rokken een bezienswaardigheid. De ‘Schotten’ - ook de Canadezen hadden zo'n corps - liepen in hun kilts vaak voorop bij geallieerde intochten en parades, als doedelzak spelende leden van de fanfare. In beide boekjes figureren deze Schotten als opmerkelijke bevrijders. Andere prentenboeken van kort na de bevrijding grepen terug op de oorlog, veelal in de vorm van een persoonlijke, sterk gekleurde verwerking. Joop Gerlach illustreerde het door Henk Niessen geschreven Pietje Pluimstaart (circa 1947). Het verhaal speelt in het dierenrijk en is een tegenhanger van het antisemitische Van de vos Reynaerde, Ruwaard Boudewijn en Jodocus. Het konijn Pietje Pluimstaart neemt het op tegen de vos Reintje Roodstaart, want: ‘Overal zat hij je achterna en controleerde je persoonsbewijs. (...) Alle konijntjes boven één jaar moesten twee maanden in vossenland komen werken en dan moest je op je tellen passen, want anders belandde je | |
[pagina 32]
| |
nog in de vossenkeuken ook’. Samen met andere dieren verjaagt Pietje de vossen, die grote laarzen dragen en een ijzeren kruis om hun nek hebben. Op een van de plaatjes bombarderen vliegende kippen ‘het trouwloze vossenvolk’ met eieren en liggen de dode vossen op de grond te midden van de eierstruif. Andere illustraties tonen konijnen met Brits aandoende helmen in jeeps of tanks, paraderend als bevrijders van het dierenrijk. Het verhaal heeft een rancuneuze ondertoon en de tekst bij de plaatjes met wollige konijntjes is nogal gewelddadig.
De kippen bombarderen de vossen. Illustratie van Joop Gerlach in Henk Niesen, Pietje Pluimstaart, Amsterdam, W. Blok, 1946. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Speelser is Avonturen van Keesje Holland van Piet Broos (1910-1964), die volgens een noot bij een illustratie dit prentenboek in 1945 in Weert vervaardigde. De eerste pagina toont een afbeelding van vluchtende Duitse soldaten die Keesjes step meenemen. Met opgeheven vingertje zegt hij tegen de stelende Duitser: ‘Dat zal je berouwen.’ Keesje verzeilt van het ene avontuur in het andere - hij stort met een vliegtuig in zee, wordt opgepikt door een Engelse duikboot en belandt bij het Britse leger in El Alamein. Terugkerend naar Nederland springt hij met een parachute uit het vliegtuig, waarop de verbaasde piloot het verhaal besluit met de uitroep: ‘Ja, die Hollandse jeugd, hè!’ Broos brengt de oorlog op een luchtige manier onder de aandacht van de jeugd. Piet Worm (1909-1996) maakte het prentenboek Het heldenlied van Jan en Piet. De ware avonturen van twee dappere Hollandse jongens in oorlogstijd (circa 1947). De in Bergen woonachtige Worm schetste in 75 gekleurde pentekeningetjes de wederwaardigheden van de Alkmaarse kaasdragers Jan en Piet. Het prentenboek met belettering in handschrift leest als een filmscript -Worm zou dezelfde formule later toepassen in andere historisch georiënteerde boeken. Hij verbeeldde in dit verhaal thema's als verzet, hulp aan Britse piloten, razzia's, gijzelaars, hongertochten en concentratiekampen, maar ook de dagelijkse realiteit van de oorlog; de voedseldistributie, de avondklok, het controleren van het persoonsbewijs en het luisteren naar de Engelse zender. Worm moest tijdens de oorlog onderduiken en maakte toen de tekeningen voor zijn bestseller De drie paardjes, die halverwege de jaren vijftig werd uitgegeven.
Dit artikel is een ingekorte bewerking van het hoofdstuk ‘De strijd met het potlood; de oorlog en het prentenboek’, in: Saskia de Bodt en Jeroen Kapelle, Prentenboeken: ideologie en illustratie 1890-1950, Amsterdam, Ludion, 2003.
Illustratie uit Rein van Looy, De kleine parade, Bussum, Het Goede Boek, [1945]. Bijzondere Collecties van de UvA.
Het Duitse beest in actie. Illustratie uit Calvo, Het **beest is dood! De wereldoorlog bij de dieren, Arnhem, S. Gouda Quint / Brussel, A.B.G. E., 1946. Bijzondere Collecties van de UvA.
|
|