De Boekenwereld. Jaargang 30
(2014)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
[pagina 87]
| |
Op maandag 30 juni 1924 werd voor de ingang van het ziekenhuis in Jeruzalem de Joods-Nederlandse schrijver en dichter Jacob Israël de Haan vermoord. Eerder had hij al voorspeld dat de doodsbedreigingen vanwege zijn pro-Arabische standpunten ooit van woorden in daden zouden veranderen. Hij weigerde echter zich het zwijgen te laten opleggen, net zo min als hij zich eerder had laten weerhouden van het onverbloemd schrijven over homoseksualiteit. Wat dreef De Haan tot die compromisloze houding bij gevoelige thema's, die hem zijn vriendschappen, zijn baan en uiteindelijk zijn leven kostte? Een gesprek met Jan Fontijn, wiens biografie van De Haan in het voorjaar van 2015 zal verschijnen.
Jan Fontijn en Eva Rovers. Foto Paul Dijstelberge.
U schreef over Frederik van Eeden de veelgeprezen tweedelige biografie Tweespalt en Trots verbrijzeld. Van Eeden was jarenlang bevriend met de twintig jaar jongere Jacob Israël de Haan; heeft uw onderzoek naar de een u op het spoor gebracht van de ander?
Ten dele, maar die kiem was al eerder geplant. Tijdens mijn studietijd aan het einde van de jaren vijftig verraste het me dat De Haan voortreffelijke kwatrijnen had geschreven, vergelijkbaar met de oosterse kwatrijnen van de grote dichter Leopold. Vervolgens maakte ik in 1978 samen met Diny Schouten een boek over de schrijfster Carry van Bruggen (pseudoniem van Caroline de Haan), de zuster van Jacob. Die twee beschouwden zichzelf min of meer als een tweeling, omdat ze in hetzelfde jaar geboren waren: Carry op 1 januari 1881 en Jacob op 31 december 1881. Ze waren de meeste begaafde kinderen van het gezin, trokken veel met elkaar op en deelden een passie voor literatuur, wat een sterke verwantschap schiep. Een paar jaar later begon ik aan mijn proefschrift over Van Eeden en toen kwam Jacob Israël de Haan opnieuw naar voren. De Haan ontdekte als kweekschool leerling het werk van de Tachtigers en was idolaat van Van Eeden, de schrijver, psychiater en sociale hervormer. Toen hij hem een fanbrief stuurde, schreef Van Eeden hem terug. De Haan was in de wolken dat hij Van Eeden mocht bezoeken in diens kolonie Walden. Aanvankelijk zat hij als een verlegen schooljongen bij hem in de kamer, in bewondering voor de grote schrijver. Maar al snel ontstond een serieuze vriendschap die vijfentwintig jaar heeft standgehouden, tot aan de dood van De Haan in 1924. Daarnaast kwam De Haan onder mijn aandacht doordat ik zeer geïnteresseerd ben in de culturele en politieke geschiedenis van het Midden-Oosten; ik heb een tijd lang in Bagdad gewoond, een paar maanden in Teheran en ben in de jaren zestig een tijd in Israël geweest. Toen al heb ik me verdiept in de literatuur over het Midden-Oosten en dan kom je De Haan onvermijdelijk tegen. Er is veel geschreven over hem en over zijn spectaculaire dood, omdat het een politieke moord was.
De dood van De Haan had te maken met zijn pro-Arabische stellingname. Die is opvallend, aangezien hij van joodse komaf was en als zionist naar Palestina ging. Waarom nam hij het op voor de Arabieren en welke invloed oefende hij daarmee uit op de situatie in Palestina?
De Haan voorzag al heel vroeg het spanningsveld dat zou ontstaan tussen de in Palestina geboren Arabieren en de geïmmigreerde joden. Historici laten het Arabisch-Israëlische conflict meestal beginnen in 1948 bij de stichting van de staat Israël, soms een paar jaar eerder. Maar het begon eigenlijk al in de tijd van de Eerste Wereldoorlog en vlak daarna, toen De Haan naar Palestina emigreerde. Met deze biografie hoop ik onder meer inzicht te geven in de rol die hij heeft gespeeld inde politieke geschiedenis van die jaren. De Haan was een ongelofelijk nieuwsgierige, erudiete en intelligente man. Vijf jaar lang schreef hij voor het Algemeen Handelsblad meesterlijke feuilletons over zijn verblijf in Palestina. Toen hij in 1919 daarheen vertrok, was hij inderdaad overtuigd zionist; hij was lid van de Mizrachi, de vereniging van religieuze zionisten. Na zijn | |
[pagina 88]
| |
aankomst besefte hij al snel dat de manier waarop de zionisten met de Arabieren omgingen steeds meer spanning zou opleveren; hij verweet zijn medezionisten een arrogante houding, omdat zij al het land opkochten of opeisten, de Arabieren als landarbeiders aanstelden en hen koeioneerden. Tegelijkertijd had hij oog voor de orthodoxe joden, die volgens hem door de (overwegend) niet-godsdienstige zionisten gediscrimineerd werden. Omdat hij zich een waarheidsgetrouw beeld van de situatie wilde vormen, weigerde hij om zich uitsluitend in joodse kringen te bewegen. Hij trok erop uit; hij reisde het land door, sloot vriendschap met Arabieren. Zijn observaties en zijn kritiek op de zionistische politiek beschreef hij vervolgens haarscherp in zijn feuilletons, tot grote ergernis van de zionisten, zowel in Palestina als in Nederland. Langzamerhand werd die spanning tussen hem en de zionisten groter. Al een jaar voor zijn dood kreeg hij een doodsbedreiging en werd hij van alle kanten gewaarschuwd, maar hij wilde niet wijken.
De Haan liet zich zelfs niet weerhouden door doodsbedreigingen. Was hij ook op andere gebieden zo koppig en was die eigenschap bepalend voor zijn persoonlijkheid?
Zeker, maar die koppigheid kwam wel voort uit een grote drang naar waarheidsvinding. Dat vind ik een van de meest opmerkelijke aspecten van de persoonlijkheid van De Haan; hij wilde de waarheid en niets dan de waarheid. Het ongenoegen van de zionisten over zijn uitlatingen werd nog vergroot toen hij de spreekbuis werd van de Agoedath, de partij van orthodoxe joden die zich door de zionisten benadeeld voelden. Tot grote ergernis van de zionisten ging hij zelfs als lid van de orthodoxe delegatie op bezoek bij Arabische vorsten, onder wie emir Abdoellah I van Jordanië. Toen hij op het punt stond om namens die delegatie naar Londen te vertrekken, werd hij vermoord door een lid van de joodse verzetsgroep Hagana. De moordenaar zelf, Avraham Tehomi, is daar later zonder enige gêne voor uitgekomen, onder meer in een belangwekkende vpro-documentaire uit 1992 van Emile Fallaux.Ga naar eind1
Die nietsontziende eerlijkheid is al evident in zijn romans Pijpelijntjes (1904) en Pathologieën (1908). Daarin schreef hij expliciet en zonder romantisering over homoseksualiteit, wat hem zijn baan en diverse vriendschappen kostte. Was De Haan erop uit om te choqueren of was hij eenvoudigweg ongevoelig voor de gevolgen?
Geen van beide. Voor alles wilde hij de waarheid beschrijven. Zijn baan en bepaalde vriendschappen wogen daar gewoon niet tegenop. Over homoseksualiteit werd in Nederland alleen in bedekte of strikt medische termen geschreven. Toen verschenen opeens zijn romans Pijpelijntjes en Pathologieën, waarin homoseksualiteit onverbloemd werd beschreven en sadomasochisme uitgebreid aan de orde kwam. Dat was vernieuwend, maar de reacties in Nederland waren van een bekrompen heftigheid. Hij werd ontslagen als medewerker van de socialistische krant Het Volk. Ook de vriendschap met zijn leermeester Arnold Aletrino, die hij herkenbaar opvoerde als personage en aan wie hij Pijpelijntjes opdroeg, werd verbroken. Voor de gevolgen daarvan was hij niet ongevoelig, integendeel: ze deden pijn.
Jacob Israël de Haan in 1913. Collectie De Haan / Bijzondere Collecties UvA.
Straattafereel in Jeruzalem rond 1920. Library of Congress, Washington D.C, USA.
| |
[pagina 89]
| |
De woning van de familie De Haan aan het Dampad in Zaandam, door Carry van Bruggen vereeuwigd als ‘het huisje aan de sloot’. Collectie De Haan / Bijzondere Collecties UvA.
De Haans exemplaar van De kleine Johannes, met een opdracht van Frederik van Eeden. Collectie De Haan / Bijzondere Collecties UvA.
Choqueren was voor hem zeker geen doel op zich. Hij formuleerde het verhaal zo onverbloemd omdat zijn geweten voorschreef dat hij naar beste kunnen de waarheid moest vertellen. De meeste mensen passen zich enigszins aan, ze proberen tot een compromis te komen om met hun omgeving in harmonie te kunnen leven, maar dat kon De Haan absoluut niet. Daarnaast had zijn realistische beschrijving van homoseksualiteit ongetwijfeld te maken met zijn literaire voorkeur, die was namelijk sterk internationaal georiënteerd. Zo was hij een groot liefhebber van het werk van Oscar Wilde en van het tijdschrift Mercure de France onder redactie van Remy de Gourmont, voor wie hij zelfs een speciale reis naar Parijs maakte. De Gourmont schreef met hetzelfde gemak over sadomasochisme als over het dierlijke karakter van seksualiteit. In Frankrijk kon dat allemaal. Daar waren ze met Baudelaire, de gebroeders De Goncourt, Verlaine, Zola en Gide wel wat gewend. De Haan is trouwens nooit in het reine gekomen met zijn homoseksuele geaardheid, die vormde een constante bron van onrust. In zijn gedichten kom je dat voortdurend tegen. Altijd is hij wroeging blijven voelen. Die veroordeling van zichzelf werd voor een belangrijk deel veroorzaakt door zijn joodse opvoeding en zijn geloof, dat hij na circa 1915 opnieuw streng ging belijden. Binnen dat geloof werd homoseksualiteit - zoals in de meeste religies - als een zonde beschouwd. Hij is er nooit in geslaagd om zijn geloof en zijn seksualiteit met elkaar in overeenstemming te brengen, het bleef een levenslange worsteling.
De Haan wilde dat zijn brieven aan anderen werden vernietigd en vernietigde zelfde brieven die hij ontving. Toch weet u de persoon De Haan dicht te naderen; welke bronnen heeft u daarvoor gebruikt?
De Haan vroeg inderdaad aan zijn vrienden om zijn brieven te vernietigen, iets wat homoseksuelen toen wel vaker deden. Denk bijvoorbeeld aan de Engelse auteur W.H. Auden. Homoseksualiteit was immers taboe en wettelijk verboden; waarschijnlijk wilde hij niet het risico lopen om als gevolg van rondslingerende correspondentie opgepakt te worden. Gelukkig gaf niet iedereen gehoor aan dat verzoek, zodat ik heb kunnen putten uit belangrijke brieven aan onder anderen Van Eeden en Verwey. Daarnaast heb ik veel gebruik gemaakt van de feuilletons en de kwatrijnen van De Haan, die in wezen zijn dagboek vormen. Dat blijkt wel uit een opmerking in een brief aan Van Eeden, toen hij hem een tijd lang niet had geschreven: ‘alles wat ik hier meemaak, kan je in mijn gedichten lezen.’ Nu zijn gedichten over het algemeen geen betrouwbare bron voor feitelijke biografische informatie, maar de kwatrijnen van De Haan registreren wel heel nauwkeurig zijn gemoedsleven. In die kwatrijnen zijn twee hoofdthema's te onderscheiden. Het ene is de dood als zowel begerenswaardig als afschrikwekkend element, het andere de spanningsboog tussen eeuwigheid en ogenblik. De eeuwigheid was zijn geloof, de grotere context waarbinnen zijn leven zich voltrok. Daartegenover stond het moment, het carpe diem. Hij kon namelijk ook opgaan in de geneugten van het leven. Dan koos hij voor ‘de vriend en de wijn’ en besefte heel nadrukkelijk dat het ogenblik met volle intensiteit genoten moet worden. Maar het | |
[pagina 90]
| |
ogenblik is vluchtig, wat een voortdurende onrust veroorzaakte. Want juist als hij van de schoonheid van het leven genoot, voelde hij de dood, de eeuwigheid waarin elk moment verdwijnt, heel nabij. Zo schreef hij in het kwatrijn ‘Onmacht’: Kon ik mijn Zelf aan de Eeuwigheid gansch geven.
Of gansch van de Eeuwigheid vrij zijn.
Maar eeuwig langs het Oogenblik gedreven,
Hijgt mijn ziel van pijn.Ga naar eind2
De Haans vroege jeugd kon ik reconstrueren dankzij de terugblikken in zijn gedichten en proza. Verder was het werk van Carry van Bruggen me behulpzaam. Niet alleen schreef zij twee romans waarin haar broer figureerde (Vier jaargetijden en Eva), maar ze heeft ook uitvoerig geschreven over hun jeugd. De verlatene gaat in feite over de desintegratie van de joodse familie De Haan; Jacob werd ongelovig (hij keerde later terug naar het geloof van zijn vaderen), de kinderen kozen ieder hun eigen pad, een zusje werd krankzinnig en moest worden opgenomen in een inrichting. En dan waren er de dode broertjes en zusjes. Die kindersterfte is een element dat ik vrij uitvoerig heb besproken. De Haan kwam uit een gezin van in totaal dertien kinderen, waarvan vijf overleden als zuigeling. In die tijd was de sterfte onder zuigelingen heel hoog. Carry van Bruggen schetst hoe angstig het was als er plotseling weer een kind weg was. Dat deed haar beseffen dat haar dat ook kon overkomen. Die angst voor de dood, voor het zomaar verdwijnen, moet ook bij De Haan hebben geleefd. Over die dode kinderen in zijn familie heeft hij echter niet geschreven.
Anti-zionistische betoging in Jeruzalem, 1920. Library of Congress, Washington D.C., USA.
Carry van Bruggen en Jacob Israël de Haan, beiden rond 1915. Collectie De Haan / Bijzondere Collecties UvA.
| |
[pagina 91]
| |
Voor zijn latere leven waren naast De Haans brieven, zijn feuilletons en de getuigenissen van anderen, vooral ook zijn eigen gedichten een bron. Uiteraard moet je geen biografische details willen halen uit een gedicht, maar je kunt er wel een mentaliteit, een levensvisie, een concept over de wereld uit destilleren. Daarom ben ik niet zo angstig om zijn literaire werk als bron te gebruiken. Ook in de fictie van andere auteurs is betrekkelijk veel over hem geschreven. Een jaar of tien na zijn dood verscheen bijvoorbeeld een roman van Arnold Zweig, De Vriendt kehrt heim. Zweig probeerde in dat boek een soort analyse te geven van de persoonlijkheid van De Haan, van zijn leven en zijn gewelddadige dood. Verder heb ik natuurlijk talloze studies geraadpleegd over het zionisme en de geschiedenis van Palestina. Een prachtige bron wordt gevormd door alle kranten die tegenwoordig online staan. Er is destijds heel veel geschreven over die moord, in Palestijnse en Nederlandse kranten, maar ook in de rest van de wereld. Het was aanvankelijk helemaal niet duidelijk wie achter die aanslag zat, waardoor speculaties overheersten. Het is fascinerend om te zien hoe ver de reacties op de moord uiteen liepen, evenals die op de persoonlijkheid van De Haan. Abel Herzberg, de voorzitter van de Nederlandse zionistenbond, schold hem uit voor verrader, voor alles wat lelijk is. Maar daartegenover staan getuigenissen van mensen als Jacques Bloem en Gerard Walschap, die hem een geweldig intelligente en bijzondere man vonden, een groot dichter. Mijn overtuiging is dat ik als biograaf historical justice moet toepassen, proberen rechtvaardigheid te betrachten door een leven in een historische context te plaatsen en van alle kanten te belichten.
Jaap Meijer schreef in 1967 De zoon van een gazzen, een biografie waarin van historical justice nauwelijks sprake is. Zijn aanvankelijke bewondering voor De Haan was omgeslagen in teleurstelling. Hij veroordeelde diens homoseksualiteit en vond dat hij als zionist had gefaald.Ga naar eind3 Waarom heeft het vijftig jaar geduurd voordat een poging werd ondernomen tot een meer objectieve biografie?
Dat zou ik niet weten. Gelukkig is er in al die jaren wel degelijk het een en ander over De Haan gepubliceerd. Zo heeft Ludy Giebels zeer verdienstelijk onderzoek gedaan naar zijn verblijf in Palestina en zijn werk als correspondent aldaar. Ook Leo Ross en Rob Delvigne hebben veel boven water gekregen en in de voortreffelijke reeks van De Engelbewaarder verschenen in de loop der jaren meerdere publicaties van en over De Haan. Verder is ook het De Haan-genootschap heel actief. Op al dat onderzoek heb ik kunnen steunen. Ook op die biografie van Meijer trouwens, want daarmee heeft hij toch pionierswerk verricht. Bovendien heeft hij mensen gesproken die De Haan nog hebben gekend. Maar het is helaas wel een wat chaotische biografie; hij verantwoordt niet waar hij zijn bronnen vandaan heeft gehaald en zijn betoog is inderdaad weinig objectief, Meijer is zelf te zeer in die biografie aanwezig. Ik heb geprobeerd meer afstand te bewaren. Ik vond het belangrijk om De Haans leven een context te geven door de verschillende milieus te beschrijven waarin hij verkeerde - het joodse, het socialistische, het homoseksuele - en mij te verdiepen in zijn confrontatie met al deze werelden. Daarmee heb ik een kader willen scheppen, het milieu vécu willen beschrijven. Voor De Haan zelf was het maken van een biografie niets anders dan - ik citeer hem nu - ‘het weglaten van hetgeen uit een bepaald oogpunt niet belangrijk is. Met andere woorden: geschiedenis schrijven is onderscheid maken tussen het wezenlijke en het bijkomstige; de keuze van het wezenlijke hangt af van de keuze van de biograaf.’
Wat is volgens u het wezenlijke in het leven van De Haan?
Dat wezenlijke is zonder meer zijn permanente onrust, die is volgens mij bepalend voor zijn hele persoonlijkheid. Alles wat hij opbouwde, brak hij net zo hard weer af, dat ging zo zijn hele leven door. Hij groeide op met het joodse geloof, brak daar rond 1900 mee, werd toen socialist, rekende daar tien jaar later weer mee af, hij profileerde zich moedig als homoseksueel, maar kreeg een berg kritiek over zich heen, keerde terug tot het joodse geloof, werd zionist en ondermijnde dat vervolgens door zich tegen de zionisten te keren en zich op te werpen als pleitbezorger van de orthodoxe joden en op te komen voor de Arabieren. De beschrijving van die onrustige ontwikkeling is mijn biografie geworden. Zijn onrust heb ik voor een belangrijk deel proberen te verklaren vanuit zijn positie als jood en als homoseksueel. Vanaf zijn jeugd geconfronteerd met een pesterig antisemitisme en met de heersende vooroordelen over homoseksuelen, was hij permanent in gevecht met zichzelf en zijn omgeving, met alle gevolgen vandien. Het leven van Jacob Israël de Haan was een leven van onrust, in psychisch, sociaal en geestelijk opzicht. Maar die onrust was tevens zijn drijfveer. En aan die drijfveer danken wij een uniek en fascinerend oeuvre.
Jacob Israël de Haan rond 1918. Collectie De Haan / Bijzondere Collecties UvA.
|
|