De Boekenwereld. Jaargang 30
(2014)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
[pagina 81]
| |
Mooie medisch-historische boeken als Der Arzt in der Karikatur (Cornelis Veth, 1927), Medicine in Literature and Art (eds. Ann G. Carmichael and Richard M. Ratzan, 1991) en Vijf eeuwen tandheelkunde in de Nederlandse en Vlaamse kunst (F.E.R. de Maar, 1993) verschijnen met enige regelmaat. Ze trekken de aandacht, maar zijn meestal ook snel rijp voor de ramsj. Ongetwijfeld zal een langer leven beschoren zijn aan Tandheelkunde in de prentkunst, dat onlangs werd samengesteld door G.J. Schade. Niet alleen vanwege de fraaie vormgeving, maar vooral omdat het de systematische catalogus is van de grootste en enige nagenoeg complete verzameling tandheelkundige prenten van de vijftiende tot de late negentiende eeuw.
Gert Schade voor een schilderij van Egbert van Heemskerk (1634-1704), waarop twee tandentrekkers op een drukke markt hun kunsten vertonen.
| |
Tandheelkunde en geschiedenisSamensteller Gert Schade (1942) werd al jong door zijn vader meegesleept naar allerlei musea in Amsterdam. Hij deed niet alleen kunsthistorische kennis op, maar kwam ook onder de indruk van de rijke kolenboer Carel Josef Fodor, die een fraaie kunstverzameling opbouwde en deze schonk aan de stad. Een voorbeeld dat inspireerde tot navolging. De jonge Gert associeerde de wereld van de kunst met genieten en niet met werken. Maar omdat er in de echte wereld nu eenmaal moet worden gewerkt, koos hij voor een studie tandheelkunde in Utrecht. Van meet af aan af ontwikkelde hij een actieve belangstelling voor de geschiedenis van het vak dat hij met toewijding zou uitoefenen. Hij raakte betrokken bij het museum van het Tandheelkundig Instituut, dat F.E.R. de Maar in 1957 had ingericht, kocht boeken als de facsimile-uitgave van de Iconographia Odontologica van Curt Proskauer (1926) en verzamelde oude tandheelkundige instrumenten. Nadat hij zich in 1967 in Amsterdam was gaan specialiseren in mondziekten en kaakchirurgie, groeide zijn collectie in versneld tempo en in evenredigheid daarmee zijn cultuurhistorische kennis. En bij de voorbereiding van zijn promotie (1973) leerde hij zo grondig systematisch denken en schrijven, dat hij zichzelf nu een licht neurotische systematicus noemt... Bijna vijftig jaar later en na meer dan honderd bezoeken, samen met zijn vrouw, aan musea met tandheelkundige collecties overal ter wereld, straalt Gert Schade nog steeds een aanstekelijk enthousiasme uit. Zoals elke oprechte amateur beleefde hij hoogtepunten bij het opbouwen van zijn verzameling boeken, instrumenten, prenten en schilderijen. Het plan om die collectie te schenken aan het museum van ‘zijn’ Tandheelkundig Instituut mislukte, vanwege de beperkte bereikbaarheid en de gebrekkige professionaliteit. Zijn verzameling is inmiddels beland in een depot van het Universiteitsmuseum Utrecht, waar ze vakkundig wordt beheerd, maar tot zijn verdriet een sluimerend bestaan leidt. Hij heeft daarom het heft in eigen hand genomen. Toen het Tandheelkundig Instituut in 1986 ophield te bestaan, werd de Stichting Vrienden van het Tandheelkundig Erfgoed opgericht. Als voorzitter daarvan strijdt Schade nu voor het overbrengen van de collectie in de boezem van de eigen beroepsgroep: de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering van de Tandheelkunde in Nieuwegein, die sinds dit jaar het predicaat ‘Koninklijk’ mag voeren en voortaan door het leven gaat als de KNMT. In het pand van de beroepsorganisatie zal de collectie beter tot haar recht komen dan in het depot van het Utrechtse Universiteitsmuseum. Schade hoopt dit plan in 2016-17te realiseren. | |
OdontologicaSchade streeft ernaar het tandheelkundige erfgoed onder de aandacht te brengen van een breed publiek. Hij denkt niet alleen aan een museale presentatie van het historische instrumentarium, dat de toeschouwer doet huiveren, maar dat ook snel gaat vervelen; het gaat hem vooral om de tandheelkunde als cultuurhistorisch fenomeen en als maatschappelijke metafoor op (spot)pren | |
[pagina 82]
| |
ten, tekeningen en schilderijen. Via F.E.R. de Maar kwam hij al vroeg in aanraking met de tandheelkundige verzameling van Kalman Klein (1885-1947), een gedreven verzamelaar en een vriend van de reeds genoemde Curt Proskauer. Kleins collectie bestond uit 552 instrumenten en 409 prenten; daarnaast bezat hij 1406 boeken uit de zestiende tot en met de achttiende eeuw, waaronder 500 met een tandheelkundige inhoud - ongeveer de helft van alles wat in die drie eeuwen op dit gebied is gedrukt. De Maar heeft de collectie in 1960 voor de NMT gekocht van de weduwe van Kalman Klein, met steun van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en de Universiteit van Utrecht. De boeken zijn opgenomen in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht en de NMT gaf de instrumenten en prenten in bruikleen bij het Universiteitsmuseum, waar De Maar werd aangesteld als conservator tandheelkunde. Na zijn overlijden in 1997 kocht de Universiteit zijn boeken en de NMT zijn instrumenten en prenten. De collectie-De Maar is eveneens in bruikleen bij het Utrechtse Universiteitsmuseum en ook Gert Schade heeft de zijne aan die instelling geschonken. De boeken zijn gemakkelijk te raadplegen, de prenten niet. Na een tentoonstelling die Kalman Klein in 1927 in Parijs organiseerde zijn ze zelden vertoond. Het koopcontract verplichtte de koper tot het samenstellen van een catalogus, maar De Maar is niet aan een systematische beschrijving toegekomen. Dat manco was voor Gert Schade aanleiding om te gaan nadenken over de samenstelling vaneen boek dat tevens als catalogus kon fungeren. Het honderdjarig bestaan van de (K)NMT in 2014 diende zich aan als een goede aanleiding voor de publicatie. De collectie tandheelkundige prenten in haar geheel is dus samengesteld uit de drie collecties van Kalman Klein, De Maar en Schade. Zij omvat ongeveer 1000 prenten die verwijzen naar de tandarts, zijn instrumentarium, zijn patiënten en zijn patroonheilige. Daaronder bevinden zich ook enige Japanse prenten op rijstpapier - een genre dat al in de zeventiende en achttiende eeuw werd verzameld -, met afbeeldingen van het vervangen van de verloren tanden van een courtisane door zwarte houten implantaten. Op deze prenten valt op dat de tandarts zijn werk knielend doet en de patiënte de behandeling ook knielend ondergaat. | |
De grootste collectie ter wereldTot de collectie behoren ook ongeveer 100 ‘moderne’ prenten, een vergelijkbaar aantal affiches en ongeveer 200 kleine advertenties uit vroege kranten. Schade begon met het selecteren en ontdubbelen van de collectie tot ongeveer 450 prenten vóór 1870. Na een grondig onderzoek naar kwaliteit en originaliteit ontstond een kerncollectie van ruim 300 prenten, die elke toets van deskundige kritiek kan doorstaan.
Lucas van Leyden, ‘De tandentrekker’. Tijdens de behandeling wordt de beurs van de patiënt gestolen. Kopergravure, 1523.
Francisco de Goya, ‘Al conde palatino’. Ets en aquatint, Caprichos nr. 33, 1797-99.
Vervolgens bekeek hij twee jaar lang tandheelkundige prenten in alle belangrijke prentencollecties ter wereld, van de Albertina in Wenen tot de Morgan Library in New York. De conclusie van zijn onderzoek is dat de collectie van de KNMT de grootste en meest gevarieerde ter wereld is, en de enige die vrijwel voor honderd procent volledig is. Daarbij moet wel worden aangetekend dat Schade niet verder gaat dan ongeveer 1870, wanneer de oplages van prenten door de industriële | |
[pagina 83]
| |
productie veel massaler worden. Ook tegenwoordig wordt de tandarts op politieke prenten nog vaak gebruikt als metafoor, wat voor het eerst gebeurde in Le Charivari van 1831. Gert Schade bezit zelf een verzameling moderne karikaturen en politieke prenten met de tandheelkunde als metafoor. De prentencollectie is zelden blootgesteld geweest aan het licht en verkeert daardoor in schitterende staat. De paar prenten die ontbreken zijn volgens Gert Schade niet zo bijzonder dat ze een intensieve opsporingsactie vereisen. De collectie staat op eenzame hoogte, getuige het verschil met de Menzies Campbell Collection in het Museum of the Royal College of Surgeons of Edinburgh. Deze Schotse verzameling staat mondiaal op de tweede plaats met slechts 52 prenten, die ook nog eens in een matige staat verkeren. | |
De heilige ApolloniaDe licht gestoorde systematicus heeft de verzameling ingedeeld in vier categorieën met een voorzichtige chronologie, die zijn onderverdeeld in honderd taferelen van elk twee of drie prenten. Die indeling geldt voor het boek, tevens catalogus, en voor de collectie. Overigens zijn niet alle prenten uit de collectie in het boek opgenomen. Zo maakt de litho van Alexander Ver Huell Eene aangezigtspijnphantasie uit 1851 wel deel uit van de collectie, maar heeft Schade die niet voor het boek geselecteerd. De prent gaat over aangezichtspijn en toont twee rijen ontblote tanden, maar tandheelkundige implicaties ontbreken.
De marteling van de Heilige Apollonia. Ingekleurde houtsnede uit het Buch der Natur, Augsburg, Jürgen Bäumler, 1475.
Alexander Ver Huell, ‘Eene aangezigtspijnphantasie’. Litho, 1851.
De eerste categorie van 21 taferelen bestaat uit prenten die zijn gewijd aan Apollonia van Alexandrië, de schutspatroon van kiespijnlijders en tandartsen. Haar vaste attributen zijn een halo, een palmtak en een extractietang met een omgekeerde kies. Dat laatste symboliseert de marteling die deze vroege christin in Rome onderging en waaraan zij een einde wist te maken door ijlings op een brandstapel te springen. Vóór 1500 werd de marteling op prenten afgebeeld als het uitslaan van haar tanden met een hamer en een beitel. De vroegste prent in de collectie, tevens de vroegste van Apollonia, is een handgekleurde houtsnede uit een incunabel van Jürgen Bäumler uit 1475: een vorstelijk gekleed persoon kijkt onbewogen toe, terwijl Apollonia haar marteling ondergaat. Als beschermheilige met een stralenkrans om haar hoofd en een kies in haar hand figureert ze op een anonieme houtsnede in een gebedenboek uit 1516. In de zeventiende en achttiende eeuw kreeg de verering een vaste vorm in devotie- en volksprenten, maar naarmate de tandheelkunde verwetenschappelijkte en de wereld seculariseerde verdween Apollonia geleidelijk uit beeld. | |
Ambulante kiezentrekkersDe tweede categorie behandelt in 27 taferelen de tandenen kiezentrekker die als kwakzalver de markten en kermissen afreisde. Hij is de voorganger van de gevestigde tandmeester, die vanaf de late achttiende eeuw zijn patiënten behandelt in een salon. Deze primitieve tandheelkunde werd beschreven in boeken als het Artzney Buchlein, wider allerlei kranckeyten und gebrechen der tzeen door Michael Blum (1530). Dit boek met een titelprent van een tandentrekker in actie gaat over mondhygiëne en de behandeling van kiespijn. De prenten in deze categorie laten zien hoe de tanden- of kiezentrekker zijn werk deed op dorpsfeesten en jaarmarkten. Een gravure van Lucas van Leyden uit 1523 geeft een waarheidsgetrouw beeld van de kwakzalver in zijn quasi-deftige kleding, van de lijder die de pijnlijke behandeling ondergaat - en vermoedelijk ook van de vrouw die zijn beurs lossnijdt terwijl zijn kies wordt getrokken. Van Leyden zette met deze prent de toon voor de iconografie, getuige een gravure uit 1575 | |
[pagina 84]
| |
naar een houtsnede van Hans Sebald Beham. Hier doet de tandentrekker zijn werk voor de kerk en wordt eveneens de beurs van de klant vakkundig gesneden. De prenten tonen hoe pijnlijk de behandeling kon zijn en hoe de omstanders meeleefden. Op een ets naar Annibale Carracci uit ca. 1740 is de ambulante kiezentrekker herkenbaar aan een ketting van geëxtraheerde elementen, als teken van vakbekwaamheid. Goya maakte in 1797 in zijn serie Caprichos de ets en aquatint ‘Al Conde Palatino’, die bijzonder is omdat er een vrouwelijke tandmeester op is afgebeeld. Het trekken van tanden was handel en moest de potentiële patiënt dus worden aangesmeerd. De klantenwerving is bijvoorbeeld te zien op een litho van Gustave Trison uit circa 1850, waarop een charlatan in een open koets een medicament tegen alle kwalen aan de man brengt. Hij heeft een tandsleutel en een prothese bij de hand en wordt vergezeld door een kiespijnlijder met een doek om zijn hoofd. Zijn komst is aangekondigd met strooibiljetten en een negertje in livrei slaat op een trommel om de aandacht te trekken. De theatrale aankleding moest boeren, burgers en buitenlui verleiden tot het kopen van medicijnen en het laten trekken van hun kiezen.
De legendarische Doktor Eisenbarth. Handgekleurde litho, ca.1840.
Kwakzalver werft klanten (uitsnede). Handgekleurde lithografie van Gustave Trison, ca. 1850.
| |
Praktijk aan huisDe derde categorie laat in zestien taferelen zien hoe de tandarts ‘salonfähig’ werd en heet dan ook ‘Salonscènes’. De overgang naar een serieuze tandmeester met een wacht- en een behandelkamer werd begeleid door het handboek Le Chirurgien Dentiste van Pierre Fauchard uit 1728. Mondonderzoek en diagnostiek raakten in zwang, het instrumentarium en ook de prothesen kwamen tot ontwikkeling. De patiënt werd niet meer vanuit een open rijtuig geworven, maar met reclameborden op huizen - een fenomeen dat in de late achttiende eeuw voor het eerst op prenten wordt aangetroffen. Een gravure uit het Menselyk Bedryf (1694) van Jan en Caspar Luyken toont het begin van deze geleidelijke professionalisering. Twee prenten naar schilderijen van David Teniers laten de tandmeester zien met de vanitassymbolen schedel en zandloper, die staan voor het verdwijnen van jeugd en schoonheid. Een gravure van Pietro Longhi uit ca. 1775 maakt zichtbaar dat het mondonderzoek zich in de achttiende eeuw ook naar de apotheek verplaatste. De litho Vue de l'Hôtel Bullion van Louis Bouchot toont reclameborden van de ‘dentiste’ Peltier-Legros. Interessant is de houtgravure van een overvolle wachtkamer van Gustave Doré uit 1862, waarop de kiespijndoeken over de functie van de ruimte geen twijfel laten bestaan. Aandoenlijk zijn de litho's van de eerste en de laatste tand van de mens, die Louis Leopold Boilly in 1826 maakte. De bloei van de tandheelkundige techniek blijkt uit een prent van de stand van de firma S.S. White uit Philadelphia op de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1878. | |
Metaforen en karikaturenIn de rubrieken met markt- en salontaferelen komen hilarische prenten voor van bekende kunstenaars als William Hogarth en Louis Boilly. In deze twee categorieën is de grens tussen geestige prenten en spotprenten niet altijd even scherp. In de vierde categorie worden tandarts en kiespijn gebruikt als maatschappelijke of politieke metaforen, maar het gaat hier ook om karikaturen van de tandarts en zijn patiënt. Dit onderwerp beslaat 27 taferelen in het boek en dus ook in de collectie zoals die nu geordend is. De voornaamste bronnen van de Franse spotprenten zijn het weekblad La Caricature en het dagblad Le Charivari. De twee satirische bladen vormden het podium voor kritiek op het zogenaamd liberale en feitelijk corrupte regime van ‘burgerkoning’ Louis-Philippe. Zowel La Caricature als Le Charivari, met dezelfde hoofdredacteur en dezelfde tekenaars, publiceerden satirische prenten met een tandheelkundige inslag. De tandarts en zijn patiënt werden in Frankrijk ook gebruikt als politieke beeldtaal, bijvoorbeeld in een spotprent op de in 1830 verdreven Karel X. Op een litho van Auguste M. Raffet in La Caricature van 1831 is deze koning afgebeeld | |
[pagina 85]
| |
met een ernstig opgezwollen rechterwang, zittend op een deftige stoet of troon. De enscenering - een podium te midden van een mensenmenigte - doet denken aan de traditionele tandartsenij op markten en kermissen. Naast de lijder staat een tandentrekker, die zojuist een kies heeft verwijderd. Aan diens tang hangt een briefje met het woord ‘héridité’, om duidelijk te maken dat de rotte kies symbool staat voor de verrotte institutie van het erfelijke koningschap.
boven Tandheelkundig onderzoek door een apotheker. Kopergravure van Pietro Longhi, ca. 1775.
De rotte kies van het erfelijk koningschap wordt getrokken. Litho van Auguste M. Raffet in La Caricature van 1831, naar aanleiding van de val van koning Karel X.
De meeste spotprenten zijn gemaakt door Franse, Engelse en in wat mindere mate Duitse tekenaars. Bij de Fransen zijn de belangrijkste Honoré Daumier, Cham en Louis Boilly, bij de Engelsen Thomas Rowlandson en Timothy Bobbin. Bekend zijn de Duitse karikaturen van de legendarische Doktor Eisenbarth (1663-1727), een kwakzalver die niet rondtrok met het gebruikelijke gevolg van een paar handlangers, maar met een hofhouding van ruim honderd personen. Van hem is circa 1840 een schitterende karikatuur gemaakt met de traditionele kiespijnlijder en de tandarts, die zojuist met een grote extractierang diens rotte (?) kies verwijderd heeft. De tekenaar weet het barokke karakter van Eisenbarth feilloos te treffen. Typisch Duits zijn ook de burgerlijke, maar wel satirische stripverhaaltjes van Wilhelm Busch met ‘Max und Moritz’ en ‘Die fromme Helene’. Een Busch-klassieker meteen tandheelkundige signatuur is Der hohle Zahn uit 1862. En dan zijn er de centsprenten, voorbeelden van volkskunst en voorlopers van goedkope prentenboeken en stripverhalen. Ook daarop komt de tandheelkunde aan de orde, zoals - heel fraai - op Kwak, at heel knaphandig, trekt een kies van Jaap (ca. 1850).
De prentenverzameling van de KNMT biedt, dankzij het onderzoek en de ordening van Gert Schade, een mooi cultuurhistorisch beeldverhaal van de tandartsenij. Hij heeft nog één doel, namelijk deze waardevolle collectie in een eigen museum ten toon te stellen. De catalogus is er al en aan de Engelse editie hiervan wordt gewerkt.
G.J. Schade, Tandheelkunde in de prentkunst. 275 prenten in 100 taferelen, Bussum, Uitgeverij Thoth, 2014. ISBN 978 90 6868 650 0. Het boek is voor €69,50 te bestellen bij de Stichting Vrienden Tandheelkundig Erfgoed, rekening NL98ABNA0443741301 te Nieuwegein onder vermelding van naam en adres. Zie ook www.svte.nl. |
|